2. Ontwikkelingen in de participatie
Zoals geschetst is er veel gebeurd in de samenleving in de afgelopen jaren, met de Covid-19 pandemie als het meest in het oog springende. Tegen al deze achtergronden zijn de statistieken over het meedoen met de samenleving lastig te interpreteren. Enerzijds komt dit door de maatregelen van de overheid om de pandemie te bestrijden, zoals het afstand houden en de lockdowns, hetgeen van invloed is geweest op de participatie. Anderzijds wordt de participatie vastgesteld met vraagformuleringen waarin vaak een bepaald tijdsperiode is opgenomen. Voorbeelden daarvan zijn de inzet als vrijwilliger ‘in het afgelopen jaar’, het geven van hulp aan andere mensen ‘in de afgelopen vier weken’, de deelname aan acties om de politiek te beïnvloedden ‘in de afgelopen vijf jaar’, en gestemd te hebben ‘bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen’. Bij andere aspecten, zoals de sociale contacten en het actief zijn in verenigingen is geen tijdsperiode opgenomen, maar is een aantal opties voorgelegd zoals dagelijks, wekelijks, maandelijks, nooit. Bij het interpreteren van de ontwikkelingen in het meedoen met de samenleving moet met deze verschillende tijdsafbakeningen, of het ontbreken daarvan, rekening gehouden worden.
De deelname aan de samenleving is sinds 2012 tot 2020, dus vlak voor de uitbraak van de pandemie, op een aantal onderdelen nauwelijks veranderd. Dat geldt bijvoorbeeld voor de contacten met familie en met vrienden, het geven van hulp aan anderen, de deelname aan politieke acties en het stemmen bij verkiezingen. De groep die minstens wekelijks met hun buren communiceert is wel iets verminderd, en dat is ook te zien bij het aandeel vrijwilligers en het lid zijn van en actief zijn binnen verenigingen. In 2020 en 2021, de ‘corona-jaren’, bleef het contact met familieleden onveranderd, maar nam het contact met vrienden en met buren af. Ook een daling is te zien bij het vrijwilligerswerk en de activiteiten in verenigingen. Daarentegen is de deelname aan politieke acties iets toegenomen: zowel in 2020 als 2021 vermeldde 48 procent in de afgelopen vijf jaar aan minstens één actie te hebben deelgenomen om de politiek te beïnvloeden.
Contact familie (%) | Contact vrienden (%) | Contact buren (%) | Informele hulp (%) | Vrijwilligers-werk (%) | Lidmaat-schap (%) | Actief vereniging1) (%) | Politieke acties2) (%) | Gestemd TK (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 | 84,8 | 78,2 | 65,7 | 33,3 | 50,5 | 77,2 | 46,0 | 44,1 | 82,0 |
2013 | 83,2 | 76,4 | 63,2 | 34,0 | 49,1 | 77,2 | 45,4 | 45,5 | 81,9 |
2014 | 83,3 | 76,5 | 61,4 | 33,5 | 48,0 | 76,8 | 45,3 | 44,6 | 77,6 |
2015 | 83,1 | 76,9 | 61,1 | 33,3 | 48,7 | 74,9 | 44,2 | 44,1 | 77,1 |
2016 | 83,6 | 76,8 | 60,9 | 36,5 | 49,7 | 75,6 | 44,8 | 47,2 | 79,8 |
2017 | 82,2 | 77,1 | 59,6 | 31,7 | 48,5 | . | 38,3 | 46,0 | 88,4 |
2018 | 83,4 | 76,3 | 57,7 | 35,6 | 47,6 | 74,2 | 43,8 | 45,0 | 82,4 |
2019 | 82,6 | 76,0 | 58,2 | 34,4 | 46,7 | 73,8 | 43,8 | 45,1 | 80,7 |
2020 | 82,9 | 75,3 | 55,5 | 32,9 | 43,8 | 72,6 | 41,7 | 48,2 | 85,2 |
2021 | 82,7 | 73,9 | 55,7 | 34,9 | 38,9 | 73,7 | 41,0 | 48,4 | 88,0 |
2022 | 84,0 | 74,8 | 55,9 | 36,0 | 41,2 | 75,7 | 41,2 | 37,7 | 83,7 |
Totaal | 83,3 | 76,2 | 59,6 | 34,2 | 46,7 | 75,2 | 43,2 | 45,0 | 82,4 |
1) In 2017 effect vraagformulering. 2) In 2022 aanpassing vraagformulering. |
Dergelijke landelijke participatiecijfers geven een gemiddeld beeld. Er zijn echter grote verschillen tussen bevolkingsgroepen (Schmeets, 2018). Dit is van belang om de cijfers van Heerlen in het perspectief te plaatsen van de samenstelling van de bevolking.
Een duidelijk voorbeeld van de discrepanties in de deelname aan de samenleving vormen de opleidingsgroepen (zie Tabellenbijlage 1). Naarmate het opleidingsniveau hoger is, neemt het vrijwilligerswerk toe. Zo heeft gemiddeld over deze periode 31 procent van de 15-plussers met alleen basisonderwijs zich ingezet als vrijwilliger voor bijvoorbeeld de sportclub, de fanfare, of de school, en dat loopt geleidelijk op naar 58 procent bij de universitair geschoolden. Ook betekent een hoger onderwijsniveau een sterkere band met het verenigingsleven en de politiek. Een duidelijke uitzondering is het burencontact dat minder frequent wordt bij het stijgen van de opleiding. Het inkomen dat een huishouden te besteden heeft vertoont daarmee een aantal parallellen: hoe meer inkomen, hoe meer vrijwilligers en deelname aan het verenigingslevens en de politiek.
Een ander voorbeeld is de deelname van vrouwen en mannen aan de samenleving. Zo hebben vrouwen meer sociale contacten, maar zijn minder betrokken bij verenigingen en de politiek, dan mannen. Ook leeftijd laat verschillende patronen zien. Met het vorderen van de jaren neemt het contact met vrienden af, maar met buren toe. En waar de gang naar het stemlokaal bij oudere leeftijdsgroepen toeneemt, neemt de deelname aan politieke acties af. En waar de 35- tot 55-jarigen zich vaker inzetten als vrijwilliger, geven vooral de 45- tot 75-jarigen hulp aan anderen. Ook is de herkomst sterk onderscheidend. Personen met een Nederlandse herkomst participeren op vrijwel alle vlakken meer dan de groep met een andere herkomst.