5. Integratie deelonderzoeken areaal en aardgas
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de relatie gelegd tussen het aardgasverbruik en het areaal. Zoals uit Hoofdstuk 3 blijkt, is het geografisch expliciet aan de GO koppelen van kassen op individueel niveau om de plausibiliteit te checken gecompliceerd. Daarom is in paragraaf 3.8 een analyse op viercijferig postcodeniveau (PC4) gedaan. In dit hoofdstuk is deze benadering ook gevolgd om na te gaan of de resulterende verbruiken per hectare plausibel zijn. Daarnaast zijn ook een aantal zaken op individueel niveau nader geanalyseerd om wat te kunnen zeggen over de betrouwbaarheid van de data.
5.2 Analyse op PC4
5.2.1 PC4-gebieden met kassen zonder aardgasverbruik glastuinbouw
Er zijn ruim 1 200 PC4-gebieden in Nederland met kassen groter dan 0,1 hectare volgens TOP10NL, met een totaal areaal van 12 964 hectare. In veel gevallen was in de gebieden een gasaansluiting gevonden welke is toegewezen aan de glastuinbouw zoals beschreven in Hoofdstuk 4. Echter, in ruim 500 PC4-gebieden was geen glastuinbouw gevonden in de analyse van de data van netbedrijven. Het gaat dan om gebieden met relatief weinig kassen, bij elkaar 446 hectare volgens TOP10NL en 216 hectare (2 procent van het GO-totaal) volgens de GO. Het gaat om één groot glastuinbouwgebied met een alternatieve warmtebron en verder om postcodegebieden met relatief weinig glastuinbouw (allemaal minder dan 3 hectare).
Per saldo wordt in deze gebieden wellicht een deel van de gasaansluitingen gemist. Het zou dan gaan om ongeveer 100 hectare (uitgaande van de GO) met vermoedelijk kleine kassen met een relatief laag gasverbruik.
5.2.2 PC4-gebieden zonder kassen, maar met aardgasverbruik
Het totale aardgasverbruik glastuinbouw gevonden in Hoofdstuk 4 was 3 917 miljoen m3. Daarvan was 2 miljoen m3 in gebieden zonder toegewezen kas door TOP10NL of de GO en 20 miljoen m3 zonder kas toegewezen kas door de GO. Analyse van de onderliggende data wijst uit dat het deels gaat om postadressen van glastuinbouwbedrijven zonder dat daar teelt plaatsvindt, deels om kassen met andere activiteiten en deels wel degelijk om glastuinbouwbedrijven. Per saldo is het grootste deel waarschijnlijk geen glastuinbouw.
5.2.3 Aardgasverbruik per hectare
Voor verreweg het meeste aardgas en areaal kan per PC4-gebied het verbruik per hectare worden uitgerekend. Dit is gedaan, waarna de PC4-gebieden zijn ingedeeld in klasse van verbruik per hectare (Tabel 5.2.3.1).
Uit Tabel 5.2.3.1 wordt duidelijk dat voor twee derde van het totale aardgasverbruik het gasverbruik ligt tussen 25 m3 en 50 m3 per m2 kas. Voor bijna 20 procent van het totale aardgasverbruik geldt dat per m2 kas tussen 50 m3 en 75 m3 gas is verstookt. De kassen met een gasverbruik per m2 kas lager dan 25 m3 en hoger dan 75 m3 zijn nader bekeken.
Verbruiksklasse (m3 gas per m2 kas uit GO) | Aantal kassen TOP10NL | Aantal kassen GO | Aantal aansluitingen | Areaal TOP10NL (hectare) | Areaal GO (hectare) | Levering |
---|---|---|---|---|---|---|
Totaal | 9 432 | 4 220 | 4 352 | 12 964 | 10 354 | 3 917 |
tot 25 | 2 743 | 1 262 | 1 217 | 2 250 | 1 762 | 250 |
25 tot 50 | 4 730 | 2 349 | 2 473 | 8 326 | 6 937 | 2 668 |
50 tot 75 | 676 | 308 | 319 | 1 483 | 1 257 | 749 |
75 of meer | 182 | 93 | 108 | 333 | 205 | 229 |
Niet bekend | 1 101 | 208 | 235 | 572 | 194 | 20 |
5.2.4 PC4-gebieden met laag aardgasverbruik per hectare
In een kleine 20 procent van het areaal glas volgens de GO is het aardgasverbruik per hectare relatief laag: minder dan 25 m3 gas per m2 kas. Voor alle PC4-gebieden met meer dan 20 hectare glas, samen goed voor ongeveer 1 200 hectare (van de 2 010 hectare areaal uit de GO met een relatief laag verbruik per m2 kas) is nagegaan of er een verklaring te vinden is voor dit lage verbruik.
De belangrijkste verklaring voor het lage gasverbruik bleek de aanwezigheid van alternatieve warmtebronnen zoals bekend bij het CBS uit statistieken over hernieuwbare energie en warmtenetten. Ook komen hier een aantal gebieden naar boven waarvan bekend is dat er veel wordt geteeld in niet, of matig verwarmde kassen (bijvoorbeeld Boskoop). Wat ook voorkomt is een mogelijke dubbeltelling van het areaal bij RVO (areaal RVO meer dan 50 procent groter dan TOP10NL) in het betreffende PC4-gebied. In enkele gevallen is geen duidelijke verklaring gevonden en zou een verdere analyse op microniveau nodig zijn. Er is ook nog specifiek gekeken naar de gebieden met een verbruik lager dan 10 m3 gas per m2. Het gaat dan om 5 PC4-gebieden met meer dan 20 hectare glas volgens de GO. In deze 5 gebieden bleek er steeds een plausibele verklaring voor het hoge gasverbruik zoals hiervoor ook genoemd.
De conclusie is dat in de meeste gevallen het lage aardgasverbruik per hectare correct is.
5.2.5 PC4-gebieden met een relatief hoog gasverbruik per hectare
Er waren 31 PC4-gebieden met een gasverbruik van meer dan 75 m3 per m2. Bij tien van deze PC4-gebieden was het totale gasverbruik groter dan 2 miljoen m3. Deze tien gebieden waren samen goed voor 215 miljoen m3 gas en zijn nader bekeken.
Voor één kassencluster is het niet zeker of het aardgas dubbel wordt geteld. Mogelijk ontvangt het CBS een dubbele registratie van verschillende netbeheerders. Hier is nader onderzoek nodig. De onzekerheid van dit cluster is meegenomen in de onzekerheidsanalyse, zie paragraaf 5.3.
Verder valt op dat het aantal aansluitingen in gebieden met uitschieters naar boven beperkt is. In een aantal gevallen is het areaal uit de GO ook veel lager dan gevonden via TOP10NL wat zou kunnen duiden op het missen van een enkele kas in de GO. Ook kan er sprake zijn van een bijzondere teelt met veel gasverbruik. Verder zijn nog twee aansluitingen gevonden die via het adres gekoppeld zijn en vermoedelijk incorrect zijn (vermenging met andere activiteiten zoals veiling). Dit gaat om 10 miljoen m3 aardgas.
5.2.6 Analyse van relatief onzekere koppelingen
Zoals beschreven in Hoofdstuk 4 kan het grootste deel van het aardgasverbruik van de totale glastuinbouw op relatief betrouwbare wijze vastgesteld worden. Echter, een kleiner deel is gealloceerd op basis van minder betrouwbare informatie. Het betreft dan koppelingen op aanschrijfadressen van niet-responderende bedrijven en EAN-codes uit het CO2-sectorsysteem van oudere jaren (Tabel 4.3.1.1).
De betrouwbaarheid van deze onzekere koppelingen is op de volgende manier extra beoordeeld. Allereerst zijn bedrijven geselecteerd met een areaal groter dan 20 hectare en het gasverbruik groter dan 100 000 m3 per aansluiting. Uit deze selectie volgen 16 PC4-gebieden met meer dan 10 procent aardgasverbruik via deze onzekere koppelingen. Een aantal van deze gebieden zijn nader bekeken.
Het grootste aardgasverbruik gekoppeld via de onzekerdere koppelmethodes werd gevonden in een PC4-gebied in het Westland. In deze specifieke regio was 35,6 miljoen m3 van de totale 246 miljoen m3 middels een dergelijke koppelmethode toegewezen. Bij handmatige inspectie lijken deze koppelingen grotendeels terecht. Op satellietbeelden zijn daadwerkelijk kassen zichtbaar op de beschreven adressen, en de namen van aansluitingen lijken in de meeste gevallen te wijzen naar glastuinbouw.
In de andere PC4-gebieden blijken met name kleine aansluitingen van minder dan 10 000 m3 onbetrouwbaar te zijn. Worden deze kleine aansluitingen niet meegenomen, dan verdwijnt ongeveer 2 miljoen m3 uit de populatie. Hoewel deze ruis relatief vaker voorkomt bij de twee onzekere koppelmethodes lijkt dit dus in grote lijnen niet de totale betrouwbaarheid te schaden.
5.2.7 Voor- en nadelen van analyses op PC4
Voordeel van de analyse op een PC4-gebied is dat de koppeling tussen areaal en aardgasverbruik robuust te maken is. Immers voor alle verbruiken en arealen zijn PC4-totalen te berekenen. Dit in tegenstelling tot een koppeling op microniveau die niet volledig te maken is. Bovendien biedt analyse op PC4 mogelijkheden om alternatieve warmtebronnen te integreren. Vaak gaat hierbij om projecten die meerdere bedrijven tegelijk van warmte voorzien waardoor het ook makkelijker is om de koppeling PC4 te maken dan op het niveau van individuele bedrijven.
Nadeel van de analyse op PC4-gebied is dat het onnauwkeuriger is om het aardgasverbruik per type gewas af te leiden. Per PC4-gebied worden namelijk doorgaans meerdere gewassen geteeld. Voor het afleiden van een gasverbruik per hectare per gewas kan het beste op bedrijfsniveau gekeken worden. Hierbij zou een selectie gemaakt kunnen worden van bedrijven die succesvol zijn gekoppeld aan aansluitingen en waarbij geen sprake is van een alternatieve warmtebronnen.
Een ander nadeel van de analyse op PC4 is dat het in PC4-gebieden met veel kassen niet goed mogelijk is om onregelmatigheden in de data te ontdekken. Deze vallen weg in de gemiddelden. Bij een vervolgonderzoek kan wellicht worden geprobeerd om binnen dergelijke PC4-gebieden een nadere analyse te doen en kassen te clusteren die energetisch gezien bij elkaar horen.
5.2.8 Conclusie analyse op PC4
Analyse van aardgasverbruik per hectare op PC4-gebieden is waardevol om onregelmatigheden in data te ontdekken. Deze onregelmatigheden kunnen diverse oorzaken hebben. Uitschieters met een laag gasverbruik per m2 blijken niet altijd, maar wel vaak goed verklaarbaar. Uitschieters naar boven (meer dan 75 m3 gasverbruik per m2 kas) betreffen 6 procent van het totale aardgasverbruik. Daar zit op dit moment nog meer onzekerheid en dit behoeft nader onderzoek om deze uitschieters beter te begrijpen.
5.3 Totaalbeeld nauwkeurigheid aardgasverbruik glastuinbouw
Deze paragraaf geeft een totaalbeeld van de nauwkeurigheid in het aardgasverbruik van de glastuinbouw (Tabel 5.3.2), wat indicatief is voor de betrouwbaarheid van dit aardgasverbruikscijfer. Uitgangspunt is daarbij Tabel 4.3.1.1, waaraan per categorie een onderbouwde schatting van de onzekerheid is toegevoegd. Deze onderbouwing is een mix van waarnemingen en ervaringen opgedaan tijdens het onderzoek zoals beschreven in dit rapport. Vervolgens zijn de verschillende onzekerheden geaggregeerd volgens verschillende methode zoals beschreven in paragraaf 5.3.8.
Koppelmethode | Totaal verbruik | Onzekerheid (procent) | Onzekerheid (miljoen m3) |
---|---|---|---|
Op EAN-code gekoppelde aansluitingen | 2 965 | 2 | 59 |
Handmatig gekoppeld | 61 | 3 | 2 |
GTS-clusters | 392 | 15 | 59 |
Op locatieadres gekoppelde aansluitingen | 260 | 5 | 13 |
Gekoppeld op postadres non-respons | 77 | 10 | 8 |
Gekoppeld op EAN-codes GO oudere jaren | 161 | 20 | 32 |
Ontbrekend gasverbruik | 30 | ||
Totaal | Totaal verbruik | Onzekerheid (procent) | Onzekerheid (miljoen m3) |
---|---|---|---|
Berekend onder aanname random verdeling onzekerheid | 3 916 | 2,4 | 96 |
Met geschatte correctie voor scheve verdeling onzekerheid | 3 916 | 3 | 117 |
Met ook geschatte correctie gas voor niet-teelt activiteiten | 3 916 | 4 | 157 |
5.3.1 Koppelingen op EAN-code en handmatige koppelingen
Uit Hoofdstuk 4 bleek dat voor verreweg het grootste deel van de op EAN-code gekoppelde aansluitingen het aardgasverbruik opgegeven in de GO overeenstemt met de gemeten levering volgens de netbeheerders, met per saldo een verschil van kleiner dan 1 procent. De onzekerheid in het aardgasverbruik van deze aansluitingen is geschat op 2 procent.
5.3.2 Handmatige koppelingen
Naar de handmatige koppelingen is in detail gekeken, daarom wordt de onzekerheid hiervoor geschat op 3 procent.
5.3.3 GTS-clusters
De situatie bij GTS-clusters kan ondoorzichtig zijn. Deze zijn allemaal handmatig bekeken, maar bij de vergelijkingen met de arealen kwam voor één geval toch nog twijfel naar boven. Daarom is de onzekerheid in gasverbruik bij de GTS-clusters geschat op 15 procent.
5.3.4 Koppelingen op locatieadres uit de GO
Het gaat hier om koppeling tussen de kaslocaties uit 2022 en de gasaansluitingen uit 2021. Gegeven de expliciete koppeling tussen kaslocatie en adres aansluiting lijkt het ons waarschijnlijk dat hier daadwerkelijk sprake is van glastuinbouw, maar wel nog met wat meer onzekerheid dan de koppeling op EAN-code. De onzekerheid is geschat op 5 procent.
5.3.5 Koppelingen op adres non-respons
Het gaat hier om ruim 2 procent van het aardgasverbruik, wat ongeveer overeenkomt met het bijgeschatte areaal. Aangenomen is dat deze bijschatting redelijk is en een marge heeft van 10 procent.
5.3.6 Koppeling op EAN-codes uit eerdere opgaves
Dit is mogelijk de meest onzekere koppeling. Voor enkele postcodegebieden met relatief veel van dit soort koppelingen is naar de individuele records gekeken (zie paragraaf 5.2.6) en lijkt het in veel gevallen qua locatie en naam om glastuinbouw te gaan. De onzekerheid in het aardgasverbruik gerelateerd aan deze koppelingen is geschat op 20 procent.
5.3.7 Ontbrekende aardgasaansluitingen
Voor iets waar geen zicht op is, is de onzekerheid lastig te schatten. Er zijn ‘spookkassen’ geïdentificeerd en twijfelgevallen die in oude methodes werden meegeteld (zie paragraaf 4.2.4), goed voor respectievelijk 16 miljoen m3 en 27 miljoen m3.
Ook PC4-gebieden met kassen uit de GO en zonder aardgasaansluitingen zijn gevonden (paragraaf 5.2.1). Dit gaat mogelijk om 100 hectare met relatief kleine kassen en met een relatief klein verbruik. Dat zou neerkomen op 5 miljoen m3. Dit betreft alleen het aardgas in de PC4-gebieden met helemaal geen aardgasaansluitingen. In de gebieden met aardgas worden mogelijk ook aansluitingen gemist.
Wat nog wel ontbreekt is het verbruik van aardgas dat meekomt met de winning van aardwarmte. Het gaat om 22 miljoen m3 in 2021 (ministerie van Economische Zaken en Klimaat, 2022). Dit gas wordt waarschijnlijk doorgaans nuttig gebruikt bij de bedrijven die aardwarmte winnen.
Vooralsnog is de inschatting dat het ontbreken van aardgasaansluitingen beperkt doorwerkt in de totale onzekerheid. Aansluitingen worden integraal waargenomen en worden allemaal bij een sector ingedeeld. Jaarlijks worden in de reguliere energiestatistieken ook voor de andere sectoren aanvullende bronnen gebruikt om het aardgas te verdelen naar sector (zie de oude methodebeschrijving in de bijlagen). Nieuwe aansluitingen met opvallend hoog aardgasverbruik worden ook regulier handmatig naar sector ingedeeld, dus ook aansluitingen van grote nieuwe kassen. Al met al sluit dit veel aardgas uit om in te delen bij de glastuinbouw.
5.3.8 Totale onzekerheid
De totale onzekerheid is in eerste instantie berekend door de onzekerheden kwadratisch op te tellen en daar de wortel van te nemen (de zogenaamde foutpropagatiemethode). Uiteindelijk resulteert dat in een onzekerheid van ruim 2 procent. Deze methode gaat ervan uit dat de fouten random verdeeld zijn. Dat is in dit geval niet helemaal waar. Er is per saldo een grotere kans dat het gasverbruik lager is dan wat hoger, vooral bij de GTS-clusters en de koppeling op EAN-codes uit oudere jaren. Om hiervoor te corrigeren is de onzekerheid van 2,4 procent naar boven afgerond op 3 procent.
Een tweede aandachtspunt is dat in de energiestatistieken van het CBS al het gasverbruik achter een aansluiting aan dezelfde sector wordt toegekend. Het aardgasverbruik achter een aansluiting is dus of glastuinbouw, of geen glastuinbouw. In werkelijkheid komen situaties voor waarbij een deel van het gas naar een andere activiteit gaat (bijvoorbeeld een tuincentrum met eigen kweek). Het is lastig om dit te kwantificeren. Kassen behorende bij tuincentra en andere activiteiten volgens het ABR hebben in heel Nederland een oppervlak van ongeveer 350 hectare. De meeste tuincentra zullen niet gecombineerd zijn met teelt zodat voor de mengvorm maar een klein deel overblijft.
Een principieel punt is hoe precies het gasverbruik voor glastuinbouw te definiëren. Gaat het echt sec om de teelt, of is de intentie om ook andere activiteiten direct gerelateerd aan de teelt mee te rekenen? Denk daarbij aan kantoren, kantines, ruimtes voor verpakking en opslag. Het lijkt niet echt praktisch om die activiteiten los te trekken van de glastuinbouw. Bij een bierbrouwerij telt de verpakkingslijn ook mee. Vooralsnog gaat het CBS ervan uit dat het energieverbruik van de genoemde activiteiten achter de aansluitingen op de kaslocaties tot de glastuinbouw gerekend wordt.
In enkele gevallen zal het wel voorkomen dat glastuinbouw gecombineerd wordt met activiteiten die veel aardgas vragen die meer los staan van de glastuinbouw en waarvan het redelijk is om deze niet tot glastuinbouw te rekenen. Niet in alle gevallen zal een heldere lijn te trekken zijn. Naar inschatting van het CBS komt deze situatie van een aansluiting met glastuinbouw en niet-glastuinbouwactiviteiten niet vaak voor bij aansluitingen met veel gasverbruik. Dit effect wordt verdisconteerd door 1 procentpunt op te tellen bij de geschatte onzekerheid, die daarmee uitkomt op ongeveer 4 procent.
Het totale aardgasverbruik in Nederland kent een onzekerheid van 1 à 2 procent wat overeenkomt met het statistisch verschil in de Nationale Energiebalans. Dit verschil is het verschil tussen het onafhankelijk bepaalde aanbod en verbruik van aardgas. Het energieverbruik in de industrie wordt bepaald met steekproef welke een steekproefmarge kent van ongeveer 2 procent voor de industrie totaal. De ongeveer 4 procent voor de glastuinbouw is redelijk in verhouding tot deze andere onzekerheden, in gedachten houdend dat CBS ernaar streeft om de relatieve onzekerheid enigszins in verhouding te laten zijn met de omvang.
Belangrijk om te realiseren is dat deze 4 procent geldt voor het totaal. Bij het maken van uitsplitsingen van de data naar bijvoorbeeld gewas of regio gaat de relatieve onzekerheid omhoog.