4. Deelonderzoek aardgas
Om het aardgasverbruik in de glastuinbouw te berekenen is het nodig te bepalen welke aardgasaansluitingen gebruikt worden door de glastuinbouwbedrijven. De aansluitingen van deze bedrijven vormen een subset van alle aardgasaansluitingen in Nederland. Het CBS beschikt over een integraal bestand met aardgasaansluitingen en ontvangt jaarlijks van alle netbeheerders een update met o.a. de hoeveelheid geleverd aardgas per aansluiting.
Door koppelingen te leggen tussen dit bestand met aansluitingen en de glastuinbouwbedrijven in de GO is een afbakening te maken van alle glastuinbouwaansluitingen. Voor het maken van deze koppeling is gebruik gemaakt van verschillende informatiebronnen zoals de EAN-codes uit het CO2-sectorsysteem en het adres van de kas, wat in de volgende paragrafen verder besproken wordt.
Het totaal geleverde aardgas van deze aansluitingen bepaalt het totale aardgasverbruik van de sector (doorleveringen naar andere sectoren daargelaten) en wordt gebruikt worden om de CO2-emissies te berekenen (Klimaat- en Energieverkenning; KEV).
4.1 Koppeling GO met aardgasaansluitingen
Op verschillende manieren kan een koppeling gelegd worden tussen kaslocaties uit de GO en de aansluitingen. Per methode zijn de koppelresultaten te vinden in Tabel 4.1.1. Hieronder worden de methodes afzonderlijk verder besproken en wordt ingegaan op de betrouwbaarheid.
Koppelmethode | Aantal bedrijven | Aantal kaslocaties | Aantal aansluitingen | (miljoen m3) |
---|---|---|---|---|
EAN-code | 2 475 | 3 036 | 2 965 | 2 965 |
Handmatig | 60 | 66 | 61 | 158 |
Handmatig GTS-clusters | 32 | 40 | 6 | 409 |
Adres | 2 738 | 3 230 | 4 110 | 2 494 |
Adres non-respons | 653 | onbekend2) | 740 | 279 |
EAN-codes eerdere jaren | 1 162 | onbekend3) | 1 112 | 299 |
1) Het aantal aansluitingen en de levering van aardgas komen van gegevens van de netbeheerders (verslagjaar 2021). Dezelfde kaslocatie-aansluiting combinaties kunnen door verschillende methodes gelegd worden. In Tabel 4.3.1 zijn de resultaten te vinden waarbij elke aansluiting slechts eenmaal voorkomt en dus ook een totaal berekend kan worden. 2) Van non-respondenten is enkel het aanschrijfadres bekend. 3) In de GO 2022 is voor het eerst de kaslocatie uitgevraagd. Voor eerdere jaren zijn alleen bedrijfsadressen bekend. Het aantal bedrijven en kaslocaties komen uit de GO (2022). Een bedrijf kan meerde kaslocaties omvatten. |
In Tabel 4.1.1 zijn alle koppelingen opgenomen, waardoor sommige kaslocatie-aansluitingcombinaties meerdere keren voorkomen (dubbeltellingen). Verderop, in Tabel 4.3.1.1 worden de dubbeltellingen eruit gehaald door de ene methode boven de andere te verkiezen. Vervolgens worden de uitkomsten besproken en vergeleken met eerder gepubliceerde cijfers waarbij geen koppeling met de GO is gelegd. Ten slotte staat beschreven onder welke voorwaarden de uitkomsten gebruikt kunnen worden en hoe het zicht op het gasverbruik verbeterd kan worden.
4.1.1 Koppeling op EAN-code
In het deel voor het CO2-sectorsysteem in de GO geven tuinders per kaslocatie de identificatienummers van hun aardgasaansluitingen (de EAN-code) op met het bijbehorende gasverbruik. Meestal gaat het om één aansluiting per kaslocatie, maar het komt voor dat er meerdere aansluitingen worden opgegeven. Hiermee wordt per kaslocatie de CO2-emissie berekend. De EAN-code is een 18-cijferige unieke code die door netbeheerders aan een energieaansluiting wordt gegeven. Met de EAN-codes is eenvoudig een koppeling te leggen tussen de kaslocaties (en het opgegeven gasverbruik) en de g
egevens die het CBS per aansluiting van de netbeheerders ontvangt. Door de lengte en de uniciteit van de EAN-code is met grote zekerheid te zeggen dat een aansluiting opgegeven door de tuinders in de GO tot de glastuinbouw behoort.
Uit Tabel 4.1.1 blijkt dat alle aansluitingen die opgegeven zijn in de GO tezamen goed zijn voor bijna 3 miljard m3 aardgas. Dit is berekend op basis van de gasleveringen volgens de netbeheerders. Het gaat om een kleine 3 duizend gasaansluitingen en iets meer kaslocaties, waarbij de kaslocaties gedefinieerd worden door de opgegeven locaties met kas(sen) in de GO.
4.1.2 Ongeldige EAN-codes in de GO
Zoals gezegd zijn de EAN-codes waarmee de aansluitingen worden geïdentificeerd een krachtige manier om de gegevens van de netbeheerders aan de GO te koppelen. De kans dat per ongeluk een nummer van een andere aansluiting is opgegeven is uiterst klein en men mag aannemen dat tuinders zelf het beste weten welke aardgasaansluitingen aan hen zijn toebedeeld. Verwacht mag worden dat het aantal foutpositieven in dit geval dus minimaal is.
Daartegenover staat dat het correct registreren in de GO van de 18 cijfers van de EAN-code niet altijd goed gaat. Van de in totaal 3 209 opgegeven EAN-codes konden 244 (7,6 procent) niet gevonden worden in het aansluitingenbestand (Tabel 4.1.2.1). Hierbij is naar de opgegeven EAN-codes gezocht in een dataset van alle bij het CBS bekende aansluitingen in de periode 2017-2021.
Om uiteenlopende redenen kunnen de EAN-codes niet teruggevonden worden. In een aantal gevallen is de EAN-code bijvoorbeeld te kort of niet beginnend met de vereiste 871. EAN-codes worden ook gebruikt voor andere apparaten, waardoor de kans aanwezig is dat een verkeerde EAN-code wordt overgenomen. Het kan voorkomen dat achter de aansluiting van de netbeheerder meetapparatuur aanwezig is met EAN-codes die worden gehanteerd voor onderlinge verrekeningen. Het CBS heeft geen zicht op deze particuliere meetgegevens en de bijbehorende EAN-codes.
RVO heeft afgelopen jaren grote inspanningen geleverd om foutief opgegeven EAN-codes alsnog de juiste EAN-code te achterhalen. Toch ontbreekt nog van ruim 350 miljoen m3 aardgas de EAN-code die te koppelen is aan de EAN-codes van het aansluitingenregister van de netbeheerders (Tabel 4.1.2.1).
Opgegeven EAN-code | Aantal aansluitingen | Totaal verbruik via EAN-cod (miljoen m3) |
---|---|---|
Geldig | 2 965 | 2 942 |
Ongeldig | 244 | 352 |
1) Het verbruik uit de GO 2022 gaat over verslagjaar 2021. |
4.1.3 Opgegeven versus gemeten gasverbruik
De koppeling op EAN-code biedt de mogelijkheid om per aansluiting het door de tuinders opgegeven gasverbruik te vergelijken met de door de netbeheerders gemeten waarden. Beide variabelen gaan over verslagjaar 2021. Het verbruik per kaslocatie is opgegeven, en dat betekent dat de verbruiken van meerdere locaties gesommeerd moeten worden indien deze locaties een aansluiting delen.
Uit de vergelijking volgt dat het totaal opgegeven gasverbruik bij de opgegeven aansluitingen in de GO vergelijkbaar is met de totale levering van aardgas via het openbaar net als gemeten door de netbeheerders. Het totaal opgegeven verbruik is 2 942 miljoen m3 (Tabel 4.1.2.1) en het gemeten, geleverde gas is 2 965 miljoen m3 (Tabel 4.1.1).
Uit de vergelijking per aansluiting volgt ook dat voor een groot deel van het aardgas de opgegeven waarden minder dan 2 procent afwijken van de gemeten waarden: 2 490 miljoen m3 aardgas geleverd via 1 951 aansluitingen. Kijkend naar aansluitingen met een afwijking van minder dan 10 procent, betreft dat 2 608 van de in totaal 2 965 aansluitingen, goed voor 2 769 miljoen m3 (zie ook Tabel 4.1.3.1).
Afwijking1) | Aantal aansluitingen | Aansluitingen, aandeel totaal (procent) | Levering | Levering, aandeel totaal (procent) |
---|---|---|---|---|
0 tot 1 procent | 1 701 | 57 | 2 403 | 81 |
0 tot 2 procent | 1 951 | 66 | 2 490 | 84 |
0 tot 5 procent | 2 401 | 81 | 2 685 | 91 |
0 tot 10 procent | 2 608 | 88 | 2 769 | 93 |
0 tot 20 procent | 2 763 | 93 | 2 834 | 96 |
0 tot 30 procent | 2 822 | 95 | 2 882 | 97 |
0 tot 100 procent | 2 965 | 100 | 2 965 | 100 |
1) Voor de meeste aansluitingen wijkt het opgegeven gasverbruik nauwelijks af van wat gemeten is door de netbeheerders. Het aantal aansluitingen is ingedeeld naar de afwijking tussen het in de GO opgegeven gasverbruik en de gemeten levering (beide over verslagjaar 2021). Per aansluiting wordt de afwijking berekend door het absolute verschil tussen opgegeven en gemeten verbruik te delen door het gemiddelde van deze twee waarden. |
De totale som van het absolute verschil tussen de twee variabelen is 282 miljoen m3, waarbij ongeveer evenveel verbruik te veel als te weinig wordt opgegeven (respectievelijk 130 miljoen m3 en 153 miljoen m3)3).
4.1.4 Robuustheid koppeling op EAN-code
Al met al geeft de koppeling op EAN-code vertrouwen dat de gevonden aansluitingen tot de glastuinbouw behoren. De door de tuinders opgegeven EAN-codes en de grote overeenkomst tussen het opgegeven en gemeten verbruik maken het aannemelijk dat ten minste 3 miljard m3 aardgas verbruikt wordt door de sector.
De koppeling op EAN-code zegt evenwel niets over de volledigheid van de aansluitingen. Ongeldige EAN-codes (zie Tabel 4.1.3.1) behoren ook toe aan aansluitingen in de glastuinbouw, maar onbekend is welke aansluitingen in de data van de netbeheerders daarbij horen. Daarnaast heeft niet de hele populatie van tuinders meegedaan aan de GO (non-respons) en/of zijn er tuinders buiten beeld gebleven bij de uitvraag van de GO. Om op zoek te gaan naar de ontbrekende aansluitingen zijn ook met andere methodes koppelingen gelegd tussen de GO en de aansluitingen.
4.1.5 EAN-codes uit eerdere GO
Sinds 2011 worden voor het CO2-sectorsysteem EAN-codes van glastuinbouwbedrijven uitgevraagd. Deze opgaves vormen een aanvullende bron om de populatie van aansluitingen in de glastuinbouw completer te maken.
RVO heeft een aanvullend bestand aan het CBS geleverd met EAN-codes per bedrijf die niet in de meest recente GO voorkomen. Voor verslagjaar 2021 en eerder zijn de kaslocaties niet uitgevraagd, waardoor het precieze aantal kaslocaties in Tabel 4.1.1 voor deze groep onbekend is.
De EAN-codes uit de eerdere opgaves zijn gekoppeld aan het aansluitingenregister. De koppeling van deze EAN-codes zijn in principe even betrouwbaar als de EAN-codes die in de meest recente GO zijn opgegeven, alleen is niet met zekerheid te zeggen of de aansluiting nog gebruikt wordt voor de glastuinbouw.
Vergeleken met de aansluitingen die gevonden zijn met behulp van de recent opgegeven EAN-codes, is de gaslevering van de hier gevonden aansluitingen relatief laag (Tabel 4.1.1). Kennelijk vullen met name bedrijven met grote kassen (en dus een hoog gasverbruik) vaker consequent de opgaves in dan de kleinere bedrijven.
Er zijn verschillende redenen te bedenken waarom een aansluiting toch glastuinbouw betreft. Het zou kunnen dat in het verleden de EAN-code correct is opgegeven en in laatste GO niet. Wat ook zou kunnen is dat de eigendomssituatie verandert en dat een energiebedrijf de aardgasstokende installaties beheert en dat de betreffende tuinder dan warmte opgeeft in plaats van aardgas. Ook is het mogelijk dat het bedrijf in het verleden wel mee deed aan de GO en in het laatste jaar niet heeft gerespondeerd. Ten slotte zou het kunnen dat een onvolledige opgave is gedaan van een bedrijf na bijvoorbeeld een fusie.
Wanneer een locatie grondig wordt verbouwd, wordt meestal ook een nieuwe aansluiting geïnstalleerd en komt de oude te vervallen. In dit geval wordt de oude aansluiting automatisch niet meegenomen in de analyses. Wanneer het bedrijf failliet gaat en de kas wordt overgenomen of verhuurd voor telen, klopt weliswaar de koppeling met het desbetreffende bedrijf niet, maar is de economische activiteit nog steeds telen onder glas.
Er zijn ook redenen denkbaar waarom er geen glastuinbouw meer plaats vindt bij betreffende aansluiting. Het zou kunnen dat het gas van de aansluiting voorheen gebruikt werd voor de teelt en nu wordt gebruikt voor andere economische activiteiten, dan wordt deze aansluiting onterecht meegeteld in het totaal aardgasverbruik van de glastuinbouw. Een dergelijke situatie komt echter hoogstwaarschijnlijk weinig voor bij grote kassen met substantieel aardgasverbruik. Bij kleine kassen zal vaker sprake zijn van het ombouwen naar bijvoorbeeld (caravan)stalling, maar dan is de verwachting dat ook het gasverbruik significant daalt.
Twijfelgevallen zijn kassen die leegstaan of voor andere activiteiten worden gebruikt dan primaire teelt maar wel nog gerelateerd aan een glastuinbouwbedrijf. Als een glastuinbouwbedrijf een kas alleen nog gebruikt voor opslag of alleen verwarmt voor het behoud van installaties zou het voor het CBS heel lastig zijn om dat apart vast te leggen en toe te kennen aan een andere sector dan glastuinbouw.
In paragraaf 5.2.6 is een nadere analyse van deze koppeling beschreven. Per saldo is het vermoeden dat in de meeste gevallen het gasverbruik dat met deze methode wordt gevonden terecht is meegenomen in het totaal verbruik van de sector.
4.1.6 Koppelen op adres
De meeste EAN-codes uit de GO zijn gevonden in de data van de netbeheerders. De koppelingen op EAN-code bestrijken dus een groot deel van de aardgasaansluitingen van de glastuinbouw. Om de populatie van aansluitingen verder compleet te maken is ook naar andere koppelmethodes gekeken, waaronder het koppelen op adres van de kaslocaties. De kaslocaties zijn in 2022 voor het eerst opgenomen in de GO. Met deze koppelmethode kan een groot aantal koppelingen gelegd worden, zie Tabel 4.1.1.
Technisch gezien is gekoppeld op het identificatienummer van een verblijfsobject uit de BAG: het VBOid. De adressen uit de GO (bestaand uit een postcode, huisnummer en toevoeging) worden vertaald naar een uniek VBOid. Vervolgens kunnen deze VBOids gekoppeld worden aan de aansluitingen welke standaard ook gekoppeld zijn aan een VBOid. Het voordeel van werken met VBOids is dat per databron slechts eenmalig en zo uniform mogelijk de verschillende schrijfwijzen van een adres (denk aan 3B versus 3BIS) worden omgezet in een uniek nummer.
De GO bestaat uit zowel de registratie voor het CO2-sectorsysteem als de opgaven voor de LBT met arealen per gewastype. In beide bestanden staan kaslocaties, maar het CO2-sectorsysteem gaat over verslagjaar 2021 en de LBT over de teelt op 1 april 2022. Om die reden (en wellicht om nog meer redenen) komen kaslocaties soms voor in slechts een van de twee bestanden. Hier, bij het maken van de koppeling, zijn alle kaslocaties meegenomen die in de twee bestanden voorkomen.
4.1.7 Robuustheid koppelen op adres
Ondanks dat woningen bij voorbaat zijn uitgesloten omvatten de aansluitingen die gekoppeld zijn op adres een groot aantal aansluitingen van woningen of andere kleine gebouwen. Het gaat dan om aansluitingen met een zeer laag verbruik. Een groot deel van de kassen (in de BAG aangeduid als panden) heeft geen eigen adres, waardoor tuinders gedwongen zijn om het adres van een woning of kantoor in de buurt van hun kas op te geven. In veel gevallen staat de aansluiting op naam van een tuinbouwbedrijf, maar is niet duidelijk of de woning naast de kas op naam van het bedrijf is gezet (en de aansluiting niet herkend is als woning in de energiestatistieken), het bedrijf onverwarmde kassen heeft of dat de tuinder een jaar niet geteeld heeft.
Desalniettemin zijn de aardgasleveringen van deze onzekere koppelingen zodanig klein dat het effect van deze aansluitingen op het uiteindelijke totale aardgasverbruik minimaal is. Wanneer aansluitingen met een levering kleiner dan 10 000 m3 worden uitgesloten, dan worden veel aansluitingen niet meegenomen maar is het totaal gasverbruik vrijwel gelijk (Tabel 4.1.7.1). Om die reden zijn de koppelingen via adres van aansluitingen met een levering kleiner dan 10 000 m3 in het vervolg van het onderzoek niet meegenomen. Hiermee verdwijnen veel aansluitingen uit de populatie waarvan zeer onzeker is of het glastuinbouw betreft en komt het totaal aantal aansluitingen grofweg beter overeen met het aantal kaslocaties (Tabel 4.1.7.1).
Koppelwijze | Grootte aansluiting | Aantal bedrijven | Aantal kaslocaties | Aantal aansluitingen | Levering totaal |
---|---|---|---|---|---|
Adres | Totaal | 2 738 | 3 230 | 4 110 | 2 494 |
Adres | Klein (< 10 000 m3) | 1 500 | 1 614 | 1 703 | 5 |
Adres | Groot (> 10 000 m3)1) | 2 053 | 2 445 | 2 407 | 2 489 |
Adres non-respons | Totaal | 653 | onbekend2) | 740 | 279 |
Adres non-respons | Klein (< 10 000 m3) | 366 | onbekend2) | 379 | 1 |
Adres non-respons | Groot (> 10 000 m3)1) | 397 | onbekend2) | 361 | 278 |
1) Bij het koppelen op adres worden veel aansluitingen gevonden met een kleine levering. Vaak zijn dit onterecht gevonden aansluitingen van bijvoorbeeld woningen. Met een ondergrens van 10 000 m3 worden aansluitingen van veel onzekere koppelingen uitgesloten. 2) Van non-respondenten is enkel het aanschrijfadres bekend. |
Een aantal koppelingen tussen kaslocaties en aansluitingen zijn zowel via een EAN-code als via het adres tot stand gekomen. Deze dubbele koppelingen bieden de kans om de onzekerheid van het koppelen op adres te onderzoeken, ervan uitgaande dat de koppeling op EAN-code foutloos is. Voor dit onderzoek is deze onzekerheidsanalyse niet uitgevoerd.
4.1.8 Non-respons koppelen op adres
Een deel van de aangeschreven bedrijven voor de LBT doen geen opgave, de non-respons. Het LBT-aanschrijfbestand bevat aanschrijfadressen van alle bedrijven die worden aangeschreven, waaronder alle als dusdanig bekende bedrijven met hoofd- of nevenactiviteit het telen onder glas. Met deze aanschrijfadressen is een koppeling gelegd met de aansluitingen. Net als bij de koppeling op adres van de bedrijven die wel hebben gerespondeerd, zijn aansluitingen met een levering kleiner dan 10 000 m3 in het vervolg van het onderzoek niet meegenomen (Tabel 4.1.7.1).
Voor de non-respondenten is onbekend wat de exacte kaslocaties zijn. Bedrijven met meerdere vestigingen worden hier dus niet volledig meegenomen en bedrijven ingeschreven op locaties ver van de kas worden ten onrechte gekoppeld aan niet-glastuinbouwaansluitingen.
In Tabel 4.1.1 zijn de resultaten van deze koppelmethode te zien. Hoewel de hoeveelheid aardgas voor deze aansluitingen relatief klein is, kan het waardevol zijn deze aansluitingen mee te nemen. Met deze koppeling wordt dus veel handmatig koppelwerk voorkomen. Bij handmatige analyse van resterende aansluitingen (zie paragraaf 4.2.4) bleek namelijk dat een deel van de niet-gekoppelde aansluitingen bij non-respondenten behoren welke goed automatisch te koppelen waren op adres.
4.2 Kassenclusters en overige handmatige koppelingen
Er zijn een aantal aansluitingen bekend die elk een groot aantal kassen van verschillende glastuinbouwbedrijven van gas voorzien. Deze grote aansluitingen zijn direct verbonden met het hoofdgasnet van de GTS en krijgen in veel gevallen ook hoogcalorisch gas. Dit in tegenstelling tot de andere aansluitingen die beheerd worden door de regionale netbeheerders.
Wanneer een aansluiting een hele groep kassen bedient, heet dat in dit rapport een kassencluster. In totaal zijn zes van zulke clusters direct aangesloten bij GTS onderscheiden en onderzocht. Vijf van de zes aansluitingen van deze kassenclusters zijn niet teruggevonden in de GO. In totaal leveren de zes aansluitingen ongeveer 0,4 miljard m3 aardgas per jaar (Tabel 4.1.1). Ook regionale netbeheerders bedienen in veel gevallen met één aansluiting meerdere kassen. Deze regionale aansluitingen zijn wel terug te vinden in de GO.
4.2.1 Kassenclusters: handmatig koppelen
De aansluitingen van de clusters zijn in feite de overgang van het openbaar net naar private bedrijfsnetten. Aangezien het CBS alleen beschikt over gegevens van de aansluitingen op het openbaar net en niet over informatie van de bedrijfsnetten achter deze aansluitingen, is weliswaar bekend hoeveel aardgas in totaal naar ieder cluster gaat, maar onbekend welke bedrijven zijn aangesloten op een bedrijfsnet en hoeveel gas ieder bedrijf precies verbruikt. Het kan ook zijn dat het gas (deels) naar een energie-bv gaat die de bedrijven in het cluster van energie en CO2 voorziet.
Door onderzoek naar de clusters is alsnog een goed beeld te krijgen wie indirect aangesloten zijn op de aansluiting. Informatie uit de GO, het ABR van het CBS, Google Maps, de BAG-viewer van het Kadaster en websites van de glastuinbouwbedrijven is gecombineerd om handmatig zo goed mogelijk de koppeling te leggen tussen de grote aansluitingen en de kaslocaties in de GO.
Bij deze exercitie zijn ook andere aansluitingen handmatig gekoppeld aan kaslocaties. Het gaat dan om (kleinere) aansluitingen naar kaslocaties dichtbij of zelfs in de clusters. Met de aanname dat kaslocaties met een eigen aansluiting niet aangesloten zijn op de GTS-aansluiting, bleken deze kleine aansluitingen ook inderdaad door het desbetreffende bedrijf te zijn opgegeven in de GO. Alle overige kaslocaties van een cluster zijn gekoppeld aan de GTS-aansluiting.
4.2.2 Energiebedrijven en het CO2-sectorsysteem
Sommige tuinders hebben voor de energievoorziening aparte bedrijven opgericht. Deze energiebedrijven vallen formeel buiten de sectorindeling van de landbouw in het register van de KVK en het ABR van het CBS. Toch worden deze bedrijven van oudsher ingedeeld bij de landbouw in de energiestatistieken, omdat de energie volledig door tuinders wordt verbruikt. Deze benadering wordt ook gevolgd door WEcR in de jaarlijkse Energiemonitor van de Nederlandse glastuinbouw.
Het is in theorie mogelijk om energiebedrijven buiten de glastuinbouw te houden op basis van informatie uit het KVK-register. Daarbij zal wel eerst onderzocht moeten worden hoe goed deze indeling is. Een gevolg kan zijn dat de statistieken zullen veranderen bij veranderingen in eigendomsverhoudingen. Ervaringen hiermee in de industrie leert dat dit voor veel gebruikers van de statistieken lastig is.
Voor de GO worden deze energiebedrijven enkel aangeschreven wanneer binnen dezelfde ondernemingsgroep ook sprake is van landbouw(neven)activiteiten. Indien dit niet het geval is, ontbreekt het gasverbruik van deze bedrijven in de GO en dus ook in het CO2-sectorsysteem.
Indirect worden de emissies bij de energiebedrijven die toe te rekenen zijn aan de glastuinbouw in het CO2-sectorsysteem door RVO bepaald door aanvoer van warmte van de energiebedrijven naar de glastuinbouwbedrijven uit te vragen bij de tuinders en deze om te rekenen naar CO2. Om uitspraken te kunnen doen over de volledigheid van deze warmteopgaves, is meer onderzoek nodig. Het zou daarbij helpen als ook de energiebedrijven de warmteleveringen naar tuinders moeten registreren, zodat een warmtebalans opgemaakt kan worden (inclusief transportverliezen).
Een bijkomende complicatie is dat sommige energiebedrijven aardgas doorleveren aan ETS-glastuinbouwbedrijven, welke uitgezonderd zijn van het CO2-sectorsysteem. In de energiestatistieken wordt het aardgas van de energiebedrijven die enkel leveren aan de glastuinbouw volledig meegenomen, ook wanneer het aardgas (indirect) toekomt aan ETS-deelnemers.
Omgekeerd komt ook de situatie voor dat energiecentrales warmte leveren aan tuinders, maar ook aan huishoudens en andere bedrijven. Deze energiecentrales zijn opgenomen in het ETS, waardoor de tuinders van deze centrales geen opgaven hoeven te doen in het CO2-sectorsysteem. Ook in de energiestatistieken wordt het aardgasverbruik van deze centrales niet meegenomen bij de glastuinbouw, maar bij de energiesector.
4.2.3 Toekenning aardgas van kassenclusters aan de glastuinbouw
De situatie bij clusters kan complex zijn door een gedeelde gasaansluiting, onderlinge warmteleveringen, een gedeelde hernieuwbare energiebron en/of het delen van het gasverbruik met ETS-deelnemende glastuinbouwbedrijven binnen een cluster. Voor de vraag hoeveel aardgas de glastuinbouw in totaal verbruikt is het niet nodig om per bedrijf precies het verbruik te weten. Handmatig uitzoekwerk (paragraaf 4.2.1) wijst uit dat het waarschijnlijk is dat de warmte geproduceerd met de verbranding van het aardgas afkomstig van de zes bovengenoemde GTS-aansluitingen direct of indirect volledig wordt benut voor de teelt. Daarmee is de situatie vergelijkbaar met de delen van de glastuinbouw die direct op het openbare net zijn aangesloten. Ook bij deze bedrijven geldt dat de warmte (nagenoeg) volledig door de glastuinbouw wordt benut en de elektriciteit deels wordt geleverd aan sectoren buiten de glastuinbouw.
Het lijkt daarom logisch om de bestaande conventie in de energiestatistieken om dit aardgas volledig aan de glastuinbouw toe te kennen te handhaven. Ook WEcR maakt in de Energiemonitor van de Nederlandse glastuinbouw geen onderscheid tussen glastuinbouwbedrijven in clusters en bedrijven die rechtstreeks aangesloten zijn op het net.
4.2.4 Handmatig koppelen van eerder getypeerde aansluitingen
Naast de handmatige koppelingen die gelegd zijn tijdens het analyseren van de clusters, zijn ook de aansluitingen handmatig bestudeerd die met geen enkele methode aan een kaslocatie zijn gekoppeld, maar eerder wel bij de energiestatistieken werden meegeteld (zie bijlage 8.1 voor de oude methodebeschrijving). Hiermee konden tientallen aansluitingen alsnog worden gekoppeld.
In deze analyse zijn alle niet-gekoppelde aansluitingen met een aardgaslevering groter dan 0,5 miljoen m3 bekeken. In een aantal gevallen bleek het huisnummer en/of de toevoeging van de aansluiting niet overeen te komen met wat in de GO stond (ondanks uniformeringsslagen van het adres). Het ging dan bijvoorbeeld om in de BAG niet-bestaande huisnummers of de officiële toevoeging ‘kwek’ (van kwekerij) die in de praktijk niet wordt opgegeven. De bedrijfsnaam gaf dan aanknopingspunten om alsnog een glastuinbouwbedrijf aan de aansluiting te kunnen koppelen (inclusief non-respondenten). Ook zijn in het verleden enkele aansluitingen onterecht gezien als glastuinbouw. In de reguliere energiestatistieken zullen deze laatstgenoemde aansluitingen voortaan bij andere sectoren worden ingedeeld.
Tenslotte zijn een tiental aansluitingen gevonden waarvan via satellietbeelden vermoed wordt dat het kaslocaties zijn, maar die op geen enkele wijze te linken zijn aan een bedrijf in de GO. Mogelijk wordt een deel van deze kassen verhuurd, waardoor de eigenaar van de aansluiting zelf geen activiteiten heeft op de locatie. In totaal gaat een kleine 16 miljoen m3 aardgas naar dit tiental ‘spookkassen’. Deze aansluitingen zijn vooralsnog niet meegenomen als glastuinbouw (zie ook paragraaf 4.3.2).
De ongeveer 200 niet-gekoppelde aansluitingen met een levering kleiner dan 0,5 miljoen m3 zijn samen goed voor 27 miljoen m3 aardgas. Vele van deze kleine aansluitingen hebben “kwekerij” in de naam staan en zijn ooit om die reden bij de energiestatistieken ingedeeld bij de glastuinbouw. Het zou hier kunnen gaan om open teelt, zoals appel-/perenkwekers met een verwarmd bijgebouw. Ook deze aansluitingen tellen niet meer mee als glastuinbouw.
Al met al is het aardgasverbruik wat niet gekoppeld kan worden aan de GO en in het verleden wel meegeteld is bij de glastuinbouw minimaal in vergelijking met het gasverbruik van de sector als geheel (kleiner dan 1 procent).
4.3 Samenvoegen koppelresultaten
4.3.1 Hiërarchie van de koppelmethodes
Tot nu toe is per koppelmethode gekeken naar de gevonden aansluitingen. De gevonden aansluitingen overlappen sterk: aansluitingen gevonden door bijvoorbeeld op EAN-code te koppelen worden ook gevonden wanneer op adres wordt gekoppeld. In veel gevallen bevestigen de methodes elkaar of vullen ze elkaar aan. Soms conflicteren de verschillende methodes.
Om te bepalen welke aansluitingen mee te nemen, moeten keuzes gemaakt worden tussen de koppelingen van de verschillende methodes. In theorie zouden alle koppelingen meegenomen kunnen worden, met per methode verschillende gewichten. Voor dit onderzoek is de meest simpele regel gekozen, namelijk dat de ene methode altijd leidend is boven een andere.
Daarmee is de volgende hiërarchie vastgelegd:
- koppeling op EAN-code;
- handmatige koppelingen (inclusief de GTS-clusters);
- koppeling op adres;
- koppeling op adres van non-respondenten;
- koppeling op EAN-code uit eerdere jaren.
De motivatie is dat de door de tuinders opgegeven EAN-codes, welke ook terug te vinden zijn in de bestanden van de netbeheerders, zeker glastuinbouw betreffen. De handmatige koppelingen zijn daarna de meest plausibele koppelingen, aangezien met verschillende informatiebronnen per koppeling nauwkeurig is onderzocht of het glastuinbouw betreft. Daarna volgt de koppeling op adres. De adressen van de kaslocaties uit de GO zijn actueel en door de tuinders bevestigd. Weliswaar worden hiermee ook enkele aansluitingen op hetzelfde adres meegenomen die voor bijvoorbeeld wonen bestemd zijn (foutpositieven), maar door aansluitingen met een levering kleiner dan 10 000 m3 uit te sluiten blijft deze onbedoelde bijvangst beperkt. Hetzelfde geldt voor de koppeling van non-respondenten (waar aansluitingen tot 10 000 m3 ook zijn uitgesloten), met bijkomend nadeel dat de exacte kaslocaties niet bekend zijn. Tot slot zijn ook de koppelingen meegenomen die gebaseerd zijn op informatie uit voorgaande opgaven. Hoewel mogelijk een deel van deze aansluitingen inmiddels gebruikt wordt voor activiteiten anders dan het telen onder glas, zullen verreweg de meeste aansluitingen met substantieel gasverbruik nog steeds door de glastuinbouw gebruikt worden. Het resultaat is te zien in Tabel 4.3.1.1.
Koppelmethode6) | Aantal bedrijven | Aantal kaslocaties | Areaal GO (hectare) | Aantal aansluitingen | Levering |
---|---|---|---|---|---|
Totaal4) | 3 717 | 10 354 | 4 352 | 3 917 | |
EAN-code | 2 475 | 3 036 | 7 347 | 2 965 | 2 965 |
Handmatig | 21 | 22 | 162 | 20 | 61 |
Handmatig GTS-clusters | 30 | 37 | 662 | 5 | 392 |
Adres1) | 338 | 357 | 1 257 | 353 | 260 |
Adres non-respons1) | 241 | onbekend2) | onbekend5) | 217 | 77 |
EAN-code eerdere jaren | 817 | onbekend3) | onbekend5) | 792 | 161 |
1) Alleen aansluitingen meegenomen met volgens de netbeheerders een levering groter dan 10 000 m3 in 2021. Zie ook paragraaf 4.1.7 2) Van non-respondenten is enkel het aanschrijfadres bekend. 3) In de GO 2022 is voor het eerst de kaslocatie uitgevraagd. Voor eerdere jaren zijn alleen bedrijfsadressen bekend. 4) Het totaal aantal bedrijven is kleiner dan de som per koppelmethode, omdat sommige bedrijven meerdere aansluitingen (en kaslocaties) hebben die met verschillende methodes gekoppeld zijn. 5) Op basis van nadere analyses van de GO van eerdere jaren is mogelijk ook voor deze groepen een areaal af te leiden. 6) De methodes staan in volgorde van betrouwbaar naar minder betrouwbaar. 7) Het aantal bedrijven en kaslocaties komen uit de GO 2022; het aantal aansluitingen en de levering van aardgas komen van gegevens van de netbeheerders (verslagjaar 2021). |
4.3.2 Vergelijking oude en huidige methode
Voor de energiestatistieken die het CBS bijhoudt, en waar het PBL voor de KEV gebruik van maakt, werden aansluitingen van de glastuinbouw apart bijgehouden. Hier worden de bevindingen van de koppeling met de GO vergeleken met de oude methode. Zie voor een volledige beschrijving van de oude methode de bijlagen.
Voorheen werden 262 aansluitingen meegeteld bij de glastuinbouwsector, maar deze zijn niet terug te vinden in de GO. Dit zijn deels tuincentra, champignonkwekers of industrie, maar het betreft ook enkele kassen waarin vermoedelijk gewassen worden geteeld, zie paragraaf 4.2.4.
Omgekeerd worden met de huidige methode 838 aansluitingen toegevoegd aan de populatie van glastuinbouwaansluitingen. Dit zijn veelal relatief kleine aansluitingen, wat te verwachten is omdat bij de jaarlijkse cyclus van de energiestatistieken grote, opvallende aansluitingen eerder opvallen.
Het CBS zal de inzichten in dit onderzoek meenemen in de reguliere energiestatistieken. Per saldo zijn de veranderingen klein en de uitkomsten zullen dus niet veel veranderen.
Populatie aansluitingen | Aantal aansluitingen | Levering (miljoen m3) |
---|---|---|
Voorheen glastuinbouw | 262 | 52 |
Ontbraken voorheen | 838 | 48 |
4.4 Conclusies deelonderzoek aardgas
Op verschillende manieren is een koppeling gelegd tussen de kaslocaties uit de GO en de aansluitingen van de netbeheerders. Het CBS beschikt over de levering van aardgas via het openbaar net (en dus niet het daadwerkelijk verbruik), heeft door aanvullende onderzoek een sectortotaal afgeleid van 3,9 miljard m3 in 2021. In Hoofdstuk 5.3 wordt de uiteindelijke onzekerheidsmarge geschat op 4 procent.
Op bedrijfsniveau is niet altijd eenvoudig te achterhalen naar welke kas het aardgas toe gaat. Vooral in gebieden waar veel kassen staan, zorgen gedeelde aansluitingen en het onderling doorvoeren van gas voor ondoorzichtige situaties. Ook wordt in de GO nog een paar honderd miljoen m3 gas geregistreerd met een EAN-code die niet terug te vinden is bij de netbeheerders.
Aardgasverbruik glastuinbouw concentreert zich in de grotere kassen. In het verleden en ook in dit onderzoek heeft het handmatige uitzoekwerk bij het CBS zich dan ook altijd geconcentreerd op aansluitingen met een hoog gasverbruik. Onzekerheden bij relatief kleine bedrijven, welke ook eerder ontbreken in de opgaves, hebben slechts een klein effect op het totaal. Dit maakt ook dat, hoewel de onderliggende koppelingen op bedrijfsniveau sterk zijn verbeterd, het totaal verbruik niet veel afwijkt van de eerder gehanteerde populatie (Tabel 4.3.2.1).