Samenvatting
Afgelopen jaren ontvingen Wlz- en voorheen AWBZ-zorginstellingen een gegarandeerde vergoeding voor hun kapitaallasten van zorgvastgoed via het wettelijk budget. Tot de kapitaallasten worden financiële lasten (waaronder rentelasten), afschrijvingen en kosten van huur en lease van kapitaalgoederen gerekend. Vanaf 2012 moeten zorginstellingen integrale tarieven hanteren waarbij een vergoeding is inbegrepen voor de kapitaallasten. In combinatie met prestatiebekostiging loopt een zorginstelling hierdoor het risico dat kapitaallasten niet volledig worden gedekt als niet 100 procent van de geplande omzet wordt gehaald. Het is belangrijk dat de tarieven gebaseerd worden op een reële vergoeding van de rentelasten. In dit rapport wordt de ontwikkeling in de afgelopen vijfentwintig jaar geschetst van de werkelijke rentepercentages en rentelasten. Verder wordt het verschil bekeken tussen de werkelijke rente en de kapitaalmarktrente.
De rentepercentages waarvoor Wlz-zorginstellingen langlopende leningen afsluiten verschillen sterk. Van 2010 tot en met 2016 was de spreiding lager, maar vanaf 2016 neemt de spreiding weer toe, om vervolgens in 2019 en 2020 weer af te nemen.
In de jaren na 2006 wordt de afstand tussen de afgesloten rentepercentages en de kapitaalmarktrente steeds iets groter. Hierbij liggen vanaf 2010 voor alle sectoren de afgesloten rentepercentages boven de kapitaalmarktrente.
De niet opgehoogde rentelasten van langlopende leningen op basis van de werkelijke rente uit de jaarrekeningen 2020 over de jaren 1996 tot en met 2020 zijn gelijk aan 239,1 miljoen euro voor Wlz-zorginstellingen. Dat is hoger dan de berekende rentelasten op basis van de kapitaalmarktrente, ter hoogte van 169,6 miljoen euro. In het eerste rapport op basis van jaarrekeningen 2007 lagen de totale werkelijke rentelasten nog onder de totale rentelasten op basis van kapitaalmarktrente.
Tussen afgesloten rentepercentages en sector is geen duidelijk verband zichtbaar. Er is wel een mogelijke relatie met de grootteklasse van de totale bedrijfsopbrengsten. Zo is zichtbaar dat vanaf 2012 de kleine zorgconcerns leningen met hogere rentes hebben afgesloten dan de overige zorgconcerns. In de uitkomsten van dit onderzoek lijkt de looptijd in jaren van de lening tevens van invloed op het gerealiseerde rentepercentage. Opvallend is dat de gemiddelde rente voor leningen met een looptijd minder dan 5 jaar met 3,50 procent hoger is dan de gemiddelde rente van leningen met langere looptijden. Bij de VVT stijgt het rentepercentage mee met de lengte van de oorspronkelijke looptijd van de leningen. Echter bij de sectoren GGZ en GHZ is het gemiddelde rentepercentage van de leningen met een looptijd minder dan 5 jaar juist het hoogst.
De populatie in dit onderzoek bestaat uit zorgconcerns die als hoofdactiviteit Geestelijke Gezondheidszorg met overnachting (GGZ), Gehandicaptenzorg (GHZ) en Verpleeghuis- en Verzorgingshuiszorg (V&V) hebben en die geheel of gedeeltelijk gefinancierd worden vanuit de Wlz; de Wlz-zorginstellingen. De Wlz-zorginstellingen uit de steekproef hebben gezamenlijk 34,0 miljard euro aan totale bedrijfsopbrengsten en vertegenwoordigen daarmee 91,4 procent van de totale bedrijfsopbrengsten van alle zorginstellingen met eerder genoemde hoofdactiviteit.