6. Conclusie
In dit rapport is op basis van de overzichten van langlopende leningen uit een representatieve steekproef van jaarrekeningen over 2020 de ontwikkeling in de afgelopen vijfentwintig jaar geschetst van de werkelijke rentepercentages en rentelasten.
De populatie in dit onderzoek bestaat uit zorgconcerns die als hoofdactiviteit Geestelijke Gezondheidszorg met overnachting (GGZ), Gehandicaptenzorg (GHZ) en Verpleeghuis- en Verzorgingshuiszorg (V&V) hebben en die geheel of gedeeltelijk gefinancierd worden vanuit de Wlz; de Wlz-zorginstellingen. De Wlz-zorginstellingen uit de steekproef hebben gezamenlijk 34,0 miljard euro aan totale bedrijfsopbrengsten en vertegenwoordigen 91,4 procent van de totale bedrijfsopbrengsten van alle zorginstellingen met eerder genoemde hoofdactiviteit.
De rentepercentages waarvoor Wlz-zorginstellingen langlopende leningen afsluiten verschillen sterk. Van 2010 tot en met 2016 was de spreiding lager, maar vanaf 2016 neemt de spreiding weer toe, om vervolgens in 2019 en 2020 weer af te nemen. Voor leningen afgesloten in 2020 was de rente behorende bij de 1e decielgroep 0,37 procent en bij de 9e decielgroep 2,97 procent. De afgesloten mediane rente is in 2020 gedaald naar 1,50 procent.
De mediane rente waarvoor zorginstellingen leningen hebben afgesloten ligt voor de jaren na 2003 dicht bij de kapitaalmarktrente van de jongste tienjarige staatslening. In de jaren na 2006 wordt de afstand tussen de afgesloten rentepercentages en de kapitaalmarktrente weer steeds iets groter. Hierbij liggen vanaf 2010 voor alle sectoren de afgesloten rentepercentages boven de kapitaalmarktrente.
Tussen afgesloten rentepercentages en sector is geen duidelijk verband zichtbaar. De mediane rentepercentages voor de verschillende sectoren van de Wlz-zorginstellingen liggen dicht bij elkaar. Er is wel een mogelijke relatie met de grootteklasse van de totale bedrijfsopbrengsten. Zo is zichtbaar dat vanaf 2012 de kleine zorgconcerns, met bedrijfsopbrengsten kleiner dan 25 miljoen euro, leningen met hogere rentes hebben afgesloten dan de overige zorgconcerns.
In dit onderzoek is tevens gekeken naar de invloed van de looptijd in jaren van de lening op het afgesloten rentepercentage. De gemiddelde rente van leningen met een looptijd van 5 tot 10 jaar bedraagt 2,87 procent voor Wlz-zorginstellingen, terwijl bij leningen met een looptijd van 40 jaar of hoger de gemiddelde rente gelijk is aan 3,41 procent. Opvallend is dat de gemiddelde rente voor leningen met een looptijd minder dan 5 jaar met 3,50 procent hoger is dan de gemiddelde rente van leningen met langere looptijden. Bij de VVT stijgt het rentepercentage mee met de lengte van de oorspronkelijke looptijd van de leningen. Echter bij de sectoren GGZ en GHZ is het gemiddelde rentepercentage van de leningen met een looptijd minder dan 5 jaar juist het hoogst.
Met behulp van een regressieanalyse is gekeken of er een duidelijk verband is tussen een aantal variabelen van het zorgconcern en de rentepercentages waarvoor leningen zijn afgesloten.
Uit de resultaten van de analyse voor leningen afgesloten in zowel 2019 als 2020 volgt dat voor de sector ZKH de solvabiliteit en het weerstandsvermogen een significant effect hebben op de werkelijke rente. Bij de sector GGZ hebben het weerstandsvermogen en de rentabiliteit een significant effect. Uit de resultaten van de analyse voor leningen afgesloten in 2020 volgt dat voor de sector GHZ de solvabiliteit een significant effect heeft op de werkelijke rente. Bij de sector GGZ had de rentabiliteit een significant effect, waarbij voor de sector GGZ het percentage verklaarde variantie hoger is dan 20 procent. Ook bij de sector ZKH is het percentage verklaarde variantie van de rentabiliteit hoger dan 20 procent. Overige analyses gaven óf geen óf een klein significant effect.
De niet opgehoogde rentelasten van langlopende leningen op basis van de werkelijke rente uit de jaarrekeningen 2020 over de jaren 1996 tot en met 2020 zijn gelijk aan 239,1 miljoen euro voor Wlz-zorginstellingen. Dat is hoger dan de berekende rentelasten op basis van de kapitaalmarktrente, ter hoogte van 169,6 miljoen euro. In het eerste rapport op basis van jaarrekeningen 2007 lagen de totale werkelijke rentelasten nog onder de totale rentelasten op basis van kapitaalmarktrente.