Begrippenlijst
Aflossingsverplichtingen langlopende leningen – Totaal leningen met oorspronkelijke looptijd van meer dan één jaar, en een resterende looptijd van minder dan één jaar. Afschrijvingen – De waardevermindering van duurzame productiemiddelen, zoals machines, gebouwen, vervoermiddelen en software, als gevolg van normale slijtage en voorzienbare economische veroudering.
Aibor – Voorloper van Euribor. Aibor was tot 1 januari 1999 de rente waartegen een aantal banken elkaar afrekenden.
Crediteuren – Openstaande rekeningen voor geleverde producten of diensten die nog betaald moeten worden door de zorginstelling.
Euribor – Euro Interbank Offered Rate – Euribor is het rentetarief waartegen een groot aantal Europese banken elkaar leningen in euro’s verstrekt. Binnen Euribor zijn er diverse rentetarieven, met verschillende looptijd; o.a. eenmaands, driemaands, twaalfmaands.
Financiële lasten – Rentelasten, de kosten van leningen, het verlies op deelnemingen en het verlies op beleggingen.
Financieringsverschil – Het financieringsverschil is het geaccumuleerde verschil tussen het wettelijk vastgestelde jaarlijkse budget voor AWBZ- en Zvw-zorg en de daarop ontvangen vergoedingen. In het geval van een negatief financieringsverschil (oftewel meer ontvangen dan volgens het budget vastgesteld) is sprake van een schuld genaamd ‘financieringsoverschot’. In het geval van een positief financieringsverschil (oftewel minder ontvangen dan volgens het budget vastgesteld) is sprake van een vordering genaamd ‘financieringstekort’.
Geldmarktrente – Rente op leningen/beleggingen met een relatief korte looptijd (1 tot 12 maanden).
Honorariumplafond – Schulden uit hoofde van honorariumplafond. Voor de niet in loondienst werkzame medisch specialisten is m.i.v. 1 januari 2012 per ziekenhuis een zogenaamd honorariumplafond van kracht. Dit plafond stelt een maximum aan de door de vrijgevestigde medisch specialisten te ontvangen honoraria. Een eventuele overschrijding van dit plafond dient het ziekenhuis in te houden op de doorbetalingen aan de vrijgevestigde medisch specialisten en deze overmaat op beschikking van de NZa af te dragen aan het Zorgverzekeringsfonds.
Jongste tienjarige staatslening – Volledige naam is ‘kapitaalmarktrente van de jongste 10-jarige staatslening’. Dit is de gemiddelde kapitaalmarktrentevoet, afgemeten aan het rendement op de jongste tienjarige staatslening.
Kapitaalmarkt – Onder de kapitaalmarkt wordt de markt verstaan waarop waardepapieren verhandeld worden met een looptijd van meer dan 1 jaar.
Kapitaalmarktrente – Lange rente.
Kapitaallasten – Som van de afschrijvingen, kosten van huur en lease van kapitaalgoederen en financiële lasten.
Kortlopende schulden – Verplichtingen die in het komende boekjaar moeten worden nagekomen (exclusief schulden uit hoofde van bekostiging).
Kortlopende schulden aan kredietinstellingen – Verplichtingen bij kredietinstellingen. Een kredietinstelling is een bedrijf met rechtspersoonlijkheid dat zich hoofdzakelijk bezig houdt met financiële bemiddeling, dat wil zeggen het aantrekken, omzetten en uitzetten van financiële middelen.
Langlopende schulden – Verplichtingen die voor een periode langer dan een jaar zijn aangegaan en waarvan de omvang vaststaat.
Macrobeheersinstrument – Schulden uit hoofde van macrobeheersinstrument. Het macrobeheersinstrument wordt door de minister van VWS ingezet om overschrijdingen van het macrokader zorg terug te vorderen bij instellingen voor medisch specialistische zorg.
Nominale rente – De marktrente, die wordt gevormd door de reële rente en het verdisconteerde inflatiepercentage.
Normrente – Door de NZa vergoede rente aan zorginstellingen.
Overige bedrijfslasten – Totale bedrijfslasten inclusief financiële lasten, exclusief afschrijvingen en huur/lease kapitaalgoederen.
Reële rente – Rente gecorrigeerd voor de inflatie. (Reële rente = Nominale rente -/- inflatie).
Schulden uit hoofde van bekostiging – Schulden uit hoofde van financieringsoverschot, transitieregeling medisch specialistische zorg, honorariumplafond en macrobeheersinstrument.
Totale bedrijfsopbrengsten – De opbrengsten uit de eigenlijke bedrijfsvoering, i.c. de verkopen van goederen en diensten, alsmede de waarde van voorraadmutaties, geactiveerde productie voor het eigen bedrijf, subsidies en schade-uitkeringen.
Totale bedrijfskosten – De kosten die zijn gemaakt om de bedrijfsopbrengsten te realiseren, te weten de inkoopwaarde van de omzet, de arbeidskosten, de afschrijvingen op vaste activa en de zogenaamde overige bedrijfskosten.
Transitieregeling medisch specialistische zorg – De schulden uit hoofde van de transitieregeling medisch specialistische zorg betreft het verschil tussen de gerealiseerde omzet uit prestatiebekostiging en de omzet die behaald zou zijn onder de oude bekostigingssystematiek.
Voorzieningen – Onderdeel van het vreemd vermogen waarvan de omvang of het moment van afwikkeling onzeker is, bijvoorbeeld reorganisatievoorzieningen.
Werkelijke rente – De rente die zorginstellingen werkelijk hebben betaald. Dit in tegenstelling tot de normrente.