2. Vertrouwen als bouwsteen van sociale cohesie
In het vorige essay is de politieke betrokkenheid besproken, zowel landelijk als specifiek in Heerlen. De verkiezingsuitslagen doen vermoeden dat in toenemende mate de belangen van specifieke bevolkingsgroepen worden vertegenwoordigd in de politieke arena. Inmiddels wordt de Tweede Kamer vertegenwoordigd door 33 politieke partijen, groeperingen en eenpersoonsfracties. Dit kan ook een uiting zijn van tegenstellingen in de samenleving die zich sterker manifesteren en mogelijk gepaard gaan met spanningen. In 2016 gaf 82 procent van de volwassen bevolking aan dat er in Nederland spanningen zijn tussen bevolkingsgroepen: tussen jongeren en ouderen, tussen lager- en hoger opgeleiden, tussen armen en rijken, tussen religieuze groepen en tussen mensen met en zonder migratieachtergrond (Schmeets en De Witt, 2017). Het Sociaal en Cultureel Planbureau voorspelde eerder al, met een vooruitblik naar 2050, dat “…overbruggingen tussen verschillende bevolkingsgroepen zeldzamer worden en spanningen toenemen.” (SCP, 2016, p. 2). Voor het overbruggen is een specifieke vorm van ‘sociaal kapitaal’ nodig: het ‘bridging capital’ (Vermeij en Den Ridder, 2016). Dit overbruggende sociaal kapitaal verwijst naar de netwerken tussen bevolkingsgroepen, en onderscheidt zich van het ‘bonding social capital’ dat betrekking heeft op de sociale netwerken binnen groepen (Putnam, 2000, p. 22-24). Beide sociaal-kapitaal vormen zijn essentieel voor een samenleving: het is de smeerolie die zowel de welvaart als het welzijn bevordert (Putnam, 1995; 2000; Knack en Keefer, 1997; Uslaner, 2002; Stiglitz, Sen en Fitoussi, 2009; Harell en Stolle, 2011).
Het is lastig om het sociaal kapitaal middels steekproefonderzoeken en vragenlijsten vast te stellen. Veelal worden indicatoren gebruikt die verwijzen naar (1) het meedoen met de samenleving: de participatie, en (2) het vertrouwen van mensen in elkaar, en in maatschappelijke en politieke instituties. De gedachte hierbij is dat door vertrouwen en participatie sociale netwerken ontstaan van mensen met gezamenlijke normen, waarden en onderling begrip (Coté en Healy, 2001). En bovendien: hoe meer participatie en vertrouwen er onder alle lagen van de bevolking is, hoe sterker de sociale cohesie in de samenleving. Als alle bevolkingsgroepen vertrouwen hebben in en meedoen met die samenleving, dan is er meer saamhorigheid en eensgezindheid. Als daarentegen bepaalde groepen aan de kant staan, en wantrouwend staan tegenover de samenleving dan duidt dit op een integratieprobleem, waarmee de sociale cohesie onder druk komt te staan. In de vorige zes essays hebben we diverse indicatoren van het sociaal kapitaal besproken.
De rode draad is dat Heerlen laag scoort op deze participatie- en vertrouwensindicatoren, en bovendien dat er een duidelijk onderscheid is tussen de twee deelgebieden: Heerlen-noord en Heerlen-zuid. Waar het zuidelijke gebied veelal overeenkomt met het landelijk gemiddelde beeld, zit het noordelijke deel daar fors onder. En deze kloof tussen de beide gebieden houdt slechts ten dele verband met demografische en sociaaleconomische factoren. Dit staat op gespannen voet met de integratie: Heerlen lijkt te zijn verdeeld in twee gebieden die weinig binding met elkaar hebben. In het vervolg van dit essay wordt op het vertrouwen in een aantal instituties ingegaan: eerst vergelijken we Heerlen met het landelijke beeld, en vervolgens Heerlen-noord met Heerlen-zuid. En ook nu vragen we ons af wat we voor het vertrouwen kunnen verwachten van het Heerlens-Heitje project (zie kader) waarin burgers gestimuleerd worden om als vrijwilliger klusjes tegen een beperkte vergoeding op te pakken.
4) De heitjes en het onderlinge wantrouwen in Heerlen.
5) De heitjes en het politieke vertrouwen in Heerlen.
6) De heitjes en de sociale contacten in Heerlen.
7) De heitjes en het verenigingsleven in Heerlen.
8) De heitjes en de politieke betrokkenheid in Heerlen.