2. Vier vragen en antwoorden
Om het vertrouwen in de medemens vast te stellen wordt doorgaans de volgende vraag in gesteld: ‘Vindt u dat over het algemeen de meeste mensen wel te vertrouwen zijn of vindt u dat men niet voorzichtig genoeg kan zijn in de omgang met anderen?’ Nationale en internationale statistieken geven ons de volgende antwoorden op vier vaak gestelde vragen over vertrouwen.
De eerste vraag gaat over het vertrouwen in Nederland ten opzichte van andere landen. Uit overzichten op basis van het tweejaarlijkse European Social Survey (ESS, vanaf 2002) blijkt dat het onderlinge vertrouwen in Nederland, net als in de Scandinavische landen, veel hoger is dan in andere Europese landen (CBS, 2021a). Een duidelijke meerderheid van de Nederlanders vertrouwt anderen, en een minderheid is argwanend.
De tweede vraag betreft de ontwikkeling van het sociaal vertrouwen in Nederland. Dan blijkt dat het vertrouwen tussen de mensen in de afgelopen twee decennia gestaag is toegenomen. Over een langere periode groeit dit vertrouwen gemiddeld elk jaar met zo’n 0,75 procentpunt.
De derde vraag heeft betrekking op de fluctuaties in het vertrouwen. Gaat dit vertrouwen ‘op en neer’ of zijn er weinig verschuivingen te zien? Langlopende trends op basis van kwartaalcijfers in het CBS-onderzoek ‘Sociale samenhang en Welzijn’ (vanaf 2012) tonen aan dat in de periode 2012-2019 er zeer weinig fluctuaties zijn in het sociaal vertrouwen (Schmeets en Exel, 2021). Dat past in de gedachte dat gebeurtenissen in de samenleving nauwelijks of geen invloed hebben op het onderlinge vertrouwen tussen mensen. Deze cijfers Ondersteuning hiervoor is terug te vinden in het sociaal-psychologische theoretisch perspectief waarin wordt verondersteld dat het sociaal vertrouwen wordt gevormd in de formatieve jaren, waarna het niet snel zal veranderen (Uslaner, 2002).
De vierde vraag betreft de rol van de Covid-19 pandemie in de ontwikkeling van het sociaal vertrouwen. De getroffen maatregelen zoals de 1,5 meter afstand kunnen gepaard gaan met terughoudendheid naar onbekenden en het vermijden van contact met personen waarvan bekend is dat ze zich niet willen vaccineren. Het onderlinge wantrouwen tussen mensen zou dan kunnen toenemen. Een afname van het vertrouwen tussen mensen is echter niet te zien in het onderzoek. Cijfers van de vier kwartalen in 2020 tonen aan dat de vertrouwensbasis tussen de burgers vrijwel onveranderd bleef. Zo gaf in 2019 62 procent aan vertrouwen te hebben in de medemens. In het eerste kwartaal in 2020, nog grotendeels voorafgaande aan de corona-pandemie, was dit met 63 procent vrijwel gelijk. Dit percentage veranderde niet in de volgende drie kwartalen. De corona-besmettingen en opnames in de verpleeghuizen gingen in 2021 onverminderd door, vooral in het eerste en derde kwartaal. Ook in 2021 is geen afname van het onderlinge vertrouwen te zien. Nog nooit was er zoveel onderling vertrouwen in Nederland.
In overeenstemming met andere onderzoeken (Enbersen 2021a;b; Miltenburg en Schaper 2020) lijkt de pandemie vooralsnog geen negatieve gevolgen te hebben voor het onderlinge vertrouwen. In deze studies wordt gewezen op de toename van het vertrouwen in, vooral politieke, instituties als gevolg van een crisis zoals een terroristische aanslag of een milieuramp. Mensen zijn, volgens het ‘rally around the flag-mechanisme’, vlak na een crisis geneigd zich achter hun politieke leiders te scharen en daar vertrouwen in te stellen. Een toename van het institutionele vertrouwen kan betekenen dat hierdoor ook het onderlinge vertrouwen is gestegen aangezien er een positieve samenhang is tussen het sociaal en het institutionele vertrouwen. Deze impuls aan het sociaal vertrouwen kan derhalve de eventuele negatieve gevolgen van de pandemie, zoals de angst om met het virus besmet te worden, compenseren en zodoende ervoor zorgen dat er geen daling in het onderlinge vertrouwen optreedt.