De Heitjes en het onderlinge wantrouwen in Heerlen
Over deze publicatie
In Heerlen is het wantrouwen tussen de burgers groot. Zo behoort Heerlen tot de drie grote gemeenten met het laagste vertrouwen van burgers in elkaar. Aanvullend onderzoek, uit 2020, leert dat het onderlinge vertrouwen in Heerlen-noord met 48 procent beduidend lager is dan in het zuiden van Heerlen waar 59 procent vertrouwen heeft in andere burgers. Daarmee onderscheidt de bevolking van Heerlen-zuid zich nauwelijks van het landelijke vertrouwen in 2020. De verschillen tussen zowel de gemeenten als tussen de twee gebieden in Heerlen zijn maar deels toe te schrijven aan demografische- en sociaaleconomische kenmerken. In Heerlen is inmiddels een experiment gestart waarbij burgers klussen kunnen uitvoeren voor een vrijwilligersvergoeding in de vorm van ‘heitjes’. Hiermee wordt beoogd om de burgerbetrokkenheid te vergroten, de openbare ruimte te verbeteren en de lokale economie te stimuleren.
1. Relevantie van sociaal vertrouwen
Het onderlinge vertrouwen van de burgers is een belangrijke bouwsteen van de sociale cohesie in de samenleving (Delhey en Newton, 2003). Uit talrijke studies blijkt dat dit sociaal vertrouwen relevant is voor het welzijn van mensen zoals hun ervaren geluk, (psychische) gezondheid, en tevredenheid met het leven. Maar ook is het vertrouwen van belang voor de deelname aan de samenleving zoals sociale contacten, vrijwilligerswerk, actief zijn in verenigingen en politieke betrokkenheid. Tevens is vertrouwen relevant voor economische groei en welvaart. Kortom: vertrouwen wordt gezien als een voorwaarde voor het welzijn van de individuele burger, alsook voor het welzijn van de samenleving.
Deze relevantie van het sociaal vertrouwen wordt niet alleen erkend in wetenschappelijke studies (OECD, 2017), maar ook door de politiek. Zo werd in het vorige regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst van het vorige kabinet Rutte III een brede inkijk geboden in de plannen om het vertrouwen te herstellen. Onder meer werd gesteld dat “Onderling vertrouwen en sociale cohesie dreigen bij al te grote migratieschokken af te kalven” (Rijksoverheid, 2017, p. 50). Ook in het recente coalitieakkoord van Rutte IV wordt op diverse plekken gewezen op het herstel van het vertrouwen, zoals: “Wij willen het vertrouwen tussen burgers en overheid herstellen. Dat zal alleen gaan als de overheid betrouwbaar is, vertrouwen heeft in burgers en oog heeft voor de menselijke maat” (Rijksoverheid, 2021a, p. 1).
De gedachte dat het slecht gesteld is met het vertrouwen in de samenleving wordt mede gevoed door het overheersende beeld en de uitgedragen uitingen in de wetenschap, politiek en media dat het vertrouwen – in navolging van de Verenigde Staten (Putnam, 2000; Putnam en Garret, 2020) – sterk is afgenomen. Zo gaf, alweer ruim 10 jaar geleden, Fukuyama aan dat Nederland was afgegleden van een high-trust naar een low-trust samenleving (Fukuyama, 2010). Meer recent illustreerde Terlouw dit met de beeldende uitspraak over het ‘touwtje uit-de-brievenbus’. Het onderlinge vertrouwen van vroeger, dat was er niet meer, en zou weer terug moeten komen.1)
Hoe is het gesteld met het sociaal vertrouwen in Heerlen, voor en tijdens de pandemie? En wat kunnen we verwachten van het Heerlens-Heitje project waarin burgers gestimuleerd worden om als vrijwilliger klusjes tegen een geringe vergoeding op te pakken?
2) Meer vrijwilligers in Heerlen met het Heitje.
2. Vier vragen en antwoorden
Om het vertrouwen in de medemens vast te stellen wordt doorgaans de volgende vraag in gesteld: ‘Vindt u dat over het algemeen de meeste mensen wel te vertrouwen zijn of vindt u dat men niet voorzichtig genoeg kan zijn in de omgang met anderen?’ Nationale en internationale statistieken geven ons de volgende antwoorden op vier vaak gestelde vragen over vertrouwen.
De eerste vraag gaat over het vertrouwen in Nederland ten opzichte van andere landen. Uit overzichten op basis van het tweejaarlijkse European Social Survey (ESS, vanaf 2002) blijkt dat het onderlinge vertrouwen in Nederland, net als in de Scandinavische landen, veel hoger is dan in andere Europese landen (CBS, 2021a). Een duidelijke meerderheid van de Nederlanders vertrouwt anderen, en een minderheid is argwanend.
De tweede vraag betreft de ontwikkeling van het sociaal vertrouwen in Nederland. Dan blijkt dat het vertrouwen tussen de mensen in de afgelopen twee decennia gestaag is toegenomen. Over een langere periode groeit dit vertrouwen gemiddeld elk jaar met zo’n 0,75 procentpunt.
De derde vraag heeft betrekking op de fluctuaties in het vertrouwen. Gaat dit vertrouwen ‘op en neer’ of zijn er weinig verschuivingen te zien? Langlopende trends op basis van kwartaalcijfers in het CBS-onderzoek ‘Sociale samenhang en Welzijn’ (vanaf 2012) tonen aan dat in de periode 2012-2019 er zeer weinig fluctuaties zijn in het sociaal vertrouwen (Schmeets en Exel, 2021). Dat past in de gedachte dat gebeurtenissen in de samenleving nauwelijks of geen invloed hebben op het onderlinge vertrouwen tussen mensen. Deze cijfers Ondersteuning hiervoor is terug te vinden in het sociaal-psychologische theoretisch perspectief waarin wordt verondersteld dat het sociaal vertrouwen wordt gevormd in de formatieve jaren, waarna het niet snel zal veranderen (Uslaner, 2002).
De vierde vraag betreft de rol van de Covid-19 pandemie in de ontwikkeling van het sociaal vertrouwen. De getroffen maatregelen zoals de 1,5 meter afstand kunnen gepaard gaan met terughoudendheid naar onbekenden en het vermijden van contact met personen waarvan bekend is dat ze zich niet willen vaccineren. Het onderlinge wantrouwen tussen mensen zou dan kunnen toenemen. Een afname van het vertrouwen tussen mensen is echter niet te zien in het onderzoek. Cijfers van de vier kwartalen in 2020 tonen aan dat de vertrouwensbasis tussen de burgers vrijwel onveranderd bleef. Zo gaf in 2019 62 procent aan vertrouwen te hebben in de medemens. In het eerste kwartaal in 2020, nog grotendeels voorafgaande aan de corona-pandemie, was dit met 63 procent vrijwel gelijk. Dit percentage veranderde niet in de volgende drie kwartalen. De corona-besmettingen en opnames in de verpleeghuizen gingen in 2021 onverminderd door, vooral in het eerste en derde kwartaal. Ook in 2021 is geen afname van het onderlinge vertrouwen te zien. Nog nooit was er zoveel onderling vertrouwen in Nederland.
In overeenstemming met andere onderzoeken (Enbersen 2021a;b; Miltenburg en Schaper 2020) lijkt de pandemie vooralsnog geen negatieve gevolgen te hebben voor het onderlinge vertrouwen. In deze studies wordt gewezen op de toename van het vertrouwen in, vooral politieke, instituties als gevolg van een crisis zoals een terroristische aanslag of een milieuramp. Mensen zijn, volgens het ‘rally around the flag-mechanisme’, vlak na een crisis geneigd zich achter hun politieke leiders te scharen en daar vertrouwen in te stellen. Een toename van het institutionele vertrouwen kan betekenen dat hierdoor ook het onderlinge vertrouwen is gestegen aangezien er een positieve samenhang is tussen het sociaal en het institutionele vertrouwen. Deze impuls aan het sociaal vertrouwen kan derhalve de eventuele negatieve gevolgen van de pandemie, zoals de angst om met het virus besmet te worden, compenseren en zodoende ervoor zorgen dat er geen daling in het onderlinge vertrouwen optreedt.
3. Niet overal goed, zoals Heerlen
Op het van vlak van vertrouwen in andere personen gaat het in Nederland goed en dat betekent ook dat een belangrijke bouwsteen van de sociale cohesie geen erosie vertoont. Maar dat is niet het hele verhaal: het betreft gemiddelden en gemiddelden zeggen weinig over specifieke bevolkingsgroepen en regio’s. Uitsplitsingen naar bevolkingsgroepen leren dat lang niet iedereen een grote vertrouwensbasis heeft. Zo heeft in 2020 van de laagst opgeleiden 40 procent vertrouwen in de medemens, van de hoogst opgeleiden is dat 85 procent. Ook de groep met een migratieachtergrond geeft blijk van meer wantrouwen dan de groep zonder migratieachtergrond. En er zijn duidelijke regionale verschillen (Schmeets, 2018). In het noord-oostelijke deel van de provincie Groningen heeft een minderheid vertrouwen in anderen, in Noord-, Midden- en Zuid-Limburg is dit net iets hoger en dat loopt op tot twee op de drie in ‘het Gooi en de Vechtstreek’.
Er zijn forse verschillen tussen gemeenten in de mate waarin de burgers elkaar vertrouwen. Heerlen staat van de grote gemeenten, samen met Roosendaal en Nissewaard, in de top-drie van gemeenten met het grootste wantrouwen (zie figuur). In Heerlen geeft gemiddeld genomen in de periode 2012-2019 een minderheid van 49 procent te kennen andere mensen te vertrouwen, landelijk is dat 60 procent. Zwolle staat met 71 procent op de hoogste trede van de vertrouwensladder. Als we de grotere steden in Zuid-Limburg met elkaar vergeleken, dan staat Heerlen onderaan. Hiermee is een duidelijke parallel te trekken met het vrijwilligerswerk: in Heerlen is het animo om zich als vrijwilliger aan te melden het laagst, in Zwolle het hoogst (zie Essay 1). Dit duidt er op dat er weinig sociale cohesie is in Heerlen.
4. Vertrouwen van Heerlenaren in 2020
5. Oorzaken van het wantrouwen
De statistieken roepen wellicht de vraag op naar de oorzaken van het wantrouwen van de Heerlenaren. Waarom staan ze zo argwanend tegenover hun medeburgers? Een tweede vraag is waarom het noordelijke deel veel wantrouwender is dan het zuidelijke deel.
De sociaal-demografische samenstelling kan hierbij een rol spelen. Uit statistieken is bekend dat samenstelling van de bevolking van belang is voor het vertrouwen. Zo hebben mensen met een hoog opleidingsniveau en een hoog huishoudinkomen meer fiducie in anderen dan mensen met minder opleiding en zij die minder te besteden hebben. Indien dus in Heerlen meer mensen met een zwakkere sociaaleconomische positie wonen dan in andere steden, zal er ook meer wantrouwen heersen. En dit zou ook een onderscheidende factor kunnen zijn in het grote verschil tussen Heerlen-noord en Heerlen-zuid.. Tevens kan de demografische situatie een rol spelen. Mannen, jongeren en de groep zonder migratieachtergrond geven aan dat ze meer vertrouwen in de medemens hebben dan respectievelijk vrouwen, ouderen en mensen met een migratieachtergrond.
Wat leren de analyses? Als de grote gemeenten niet zouden verschillen in het niveau van de opleiding en het inkomen, dan nemen de verschillen iets af. Het onderlinge vertrouwen van de inwoners van Heerlen zou dan uitkomen op 53 in plaats van 49 procent. Dan komt Heerlen op de vijfde plek terecht. Alleen in Roosendaal, Nissewaard, Venlo en Den Haag zou het wantrouwen nog iets groter zijn. De afstand tot vele andere gemeenten zou echter onverminderd hoog blijven. Zo heeft ook na deze correctie 69 procent van de Zwollenaren vertrouwen in andere mensen, maar wordt voorbijgestreefd door de inwoners van Súdwest Fryslân met 71 procent. Indien bovendien rekening wordt gehouden met man/vrouw verdeling, de leeftijdsopbouw en het aandeel migranten, dan neemt het onderlinge vertrouwen in Heerlen toe van 49 naar 54 procent en komt daarmee op positie zes. Den Haag verdwijnt dan uit de top-vijf om plaats te maken voor de gemeenten Midden-Groningen en Sittard-Geleen. Dit betekent dus dat een klein deel van de vertrouwensachterstand van Heerlen ten opzichte van de vele andere gemeenten is toe te schrijven aan een lagere opleiding en lager beschikbaar inkomen. De demografische verschillen zijn daarbovenop weinig extra onderscheidend.
Op deze manier is ook onderzocht in welke mate de samenstelling van de bevolking in de twee deelgebieden in Heerlen een rol speelt bij het sociaal vertrouwen. Vooral opleiding en het inkomen binnen het huishouden zijn onderscheidend voor het onderlinge vertrouwen. Van de laag opgeleiden heeft met 35 procent een duidelijke minderheid vertrouwen in de medemens. Bij hoog opgeleiden loopt dit op tot 73 procent en tot 55 procent bij middelbaar opgeleiden. Het huishoudinkomen is minder onderscheidend. Van de groep met een laag inkomen zegt 45 procent andere mensen te vertrouwen, en van de groep met een hoog inkomen is dat 60 procent.
Het gelijkschakelen van de sociaaleconomische en demografische factoren geeft deels inzichten in de oorzaken voor het verschil in sociaal vertrouwen tussen inwoners van Heerlen-noord (48 procent) en Heerlen-zuid (59 procent). Het wordt door deze aanpassing teruggebracht tot 50 versus 56 procent, dus de discrepantie van 11 procentpunt neemt af tot 6 indien Heerlen-noord en Heerlen-zuid in de bevolkingssamentelling niet zouden verschillen. Wederom blijkt dat deze correctie terug te voeren is op verschillen in opleidingsniveau en inkomen tussen inwoners van Heerlen-noord en Heerlen-zuid. Andere kenmerken zoals het hebben van werk, man/vrouw verdeling, leeftijdsopbouw en het aandeel met een migratieachtergrond bieden geen aanvullende inzichten.
In onderstaande grafiek zijn de vertrouwenscijfers voor Heerlen-noord en Heerlen-zuid gepresenteerd voor drie opleidings- en twee inkomensgroepen. Daaruit valt af te lezen dat de hoog opgeleiden in het noordelijke en zuidelijke deel van Heerlen zich niet onderscheiden in het sociaal vertrouwen. Dit verschil blijft echter wel zichtbaar bij zowel de laag- als middelbaar opgeleiden. Bij zowel de groep met een laag als met een hoog inkomen is het sociaal vertrouwen in Heerlen-zuid groter dan in Heerlen-noord. Dit betekent dat zowel de verschillen in het opleidingsniveau als in het besteedbare inkomen tussen het noordelijke en het zuidelijke deel slechts deels de oorzaken zijn van de hogere vertrouwenscijfers in Heerlen-zuid ten opzichte van Heerlen-noord.
Achtergrondkenmerk | Categorie | Heerlen-noord (%) | Heerlen-zuid (%) |
---|---|---|---|
Opleiding | Laag | 33,2 | 40,7 |
Opleiding | Middelbaar | 50,1 | 62,2 |
Opleiding | Hoog | 72,9 | 73,2 |
Inkomen | Laag | 42,3 | 52,6 |
Inkomen | Hoog | 56,8 | 64,3 |
6. Aanvullende factoren
Dat in Heerlen het onderlinge vertrouwen zo laag is, is alleen deels terug te voeren op sociaaleconomische achterstand en vergrijzing in Heerlen. Welke andere factoren spelen een rol? Een eerste conclusie is dat Heerlen in dit opzicht niet alleen staat: ook andere gemeenten in Limburg, waaronder Venlo en Sittard-Geleen, worden gekenmerkt door veel onderling wantrouwen. Het is dus niet iets dat typisch aan Heerlen kleeft. De tweede conclusie is dat oorzaken mogelijk gezocht moeten worden in het verleden, aangezien er duidelijke indicaties zijn dat het sociaal vertrouwen vooral gevormd en bepaald wordt in de formatieve jaren en dat gebeurtenissen in de samenleving daar weinig vat op hebben. In lijn met dit perspectief dat het vertrouwen dat een persoon heeft in anderen nauwelijks zal veranderen, valt niet te verwachten dat het Heerlens-Heitje, zeker op de korte termijn, zal zorgen voor een substantiële verschuiving in de richting van een grotere vertrouwensbasis.
De zoektocht naar oorzaken die meer in het verleden liggen, is geen makkelijke opgave. Aanvullende, vooral historisch, onderzoek zal nodig zijn om hier meer grip op te krijgen. Een voor de hand liggende factor is de armoede na de oorlog, gevolgd door de sluiting van de mijnen, die mogelijk het wantrouwen hebben gevoed. Later weer kwam de migratiegolf op gang, en dat kan niet alleen het gemiddelde onderlinge vertrouwen dempen, maar kan ook conform Putnam’s constrict-theorie (Putnam, 2007) een wissel trekken op het vertrouwen van de oorspronkelijke bewoners.
Het onderlinge vertrouwen is een kant van de medaille, het vertrouwen in instituties is de andere. Bekend is dat de Heerlenaar weinig fiducie heeft in publieke en politieke instituties. Al meer vertrouwen hebben de Heerlenaren in private instituties, zoals banken en grote bedrijven. In het derde essay wordt het vertrouwen in politieke instituties besproken. Daarmee wordt wederom een puzzelstukje van de sociale cohesie gelegd. Maar de sociale cohesie bestaat niet louter uit de mate waarin er een vertrouwensfundament is: ook de daadwerkelijke deelname aan de samenleving is van belang. In het eerste essay is ingegaan op het vrijwilligerswerk. In een volgend essay geven we een inkijk in de sociale contacten: met familie, vrienden en bekenden, en met buren. Vertrouwen in de samenleving en diverse participatievormen, waaronder de sociale contacten, zijn aan elkaar gerelateerd. De vraag is hoe de causale mechanismen werken, waarbij Putnam spreekt van een ‘well-tossed spaghetti’ (Putnam, 2000). De resultaten van het Heerlens Heitje bieden wellicht mooie aanknopingspunten voor antwoorden op deze vraag.
Referenties
CBS, StatLine (2021a). Vertrouwen in mensen, recht en politiek; Europese vergelijking.
Delhey, J. en K. Newton (2003). Who trusts? The origins of social trust in seven societies. European societies 5(2), 93-137.
DWDD (2016). De Wereld Draait Door.
Engbersen, G., M. van Bochove, J. de Boom, T. Etienne, A. Krouwel, J. van Lindert, K. Rusinovic, E. Snel, L. Van Heck, en P. van Wensveen (2021a). De ongeduldige samenleving. De maatschappelijke impact van COVID-19 in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam & Nederland. Rotterdam: Erasmus School of Social and Behavioural Sciences & Kenniswerkplaats Leefbare Wijken.
Engbersen, G., M. van Bochove, J. de Boom, J. Bussemaker, B. el Farisi, A. Krouwel, J. van Lindert, K. Rusinovic, E. Snel, L. Van Heck, H. van der Veen en P. van Wensveen (2021b). De Laag-Vertrouwensamenleving. De maatschappelijke impact van COVID-19 in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam & Nederland, vijfde meting. Rotterdam: Erasmus School of Social and Behavioural Sciences & Kenniswerkplaats Leefbare Wijken.
Fukuyama, F. (2010). Het vertrouwen moet terug. Trouw, 13-9-2010.
Miltenburg, E. en J. Schaper (2020). Verwachte gevolgen van corona voor de opvattingen en houdingen van Nederlanders. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2020.
OECD. (2017). OECD Guidelines on Measuring Trust. Parijs: OECD Publishing.
Putnam, R. D. (2000). Bowling Alone. The Collapse and Revival of American Community. New York: Simon & Schuster.
Putnam, R.D. (2007). E Pluribus Unum: Diversity and Community in the Twenty-first Century. The 2006 Johan Skytte Prize Lecture. Scandinavian Political Studies, 30(2), 137-174.
Putnam, R. D. i.s.m. S.R. Garret (2020). The Upswing: How America Came Together a Century Ago and How We Can Do It Again. New York: Simon & Schuster.
Rijksoverheid. (2017). Vertrouwen in de toekomst: regeerakkoord 2017-2021. Den Haag: Ministerie van Algemene Zaken.
Rijksoverheid. (2021a). Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst. Coalitieakkoord 2021 – 2025 VVD, D66, CDA en ChristenUnie. Den Haag: Ministerie van Algemene Zaken.
Schmeets, H. (2018). Vertrouwen op de kaart. Statistische Trends, mei 2018, 1-21.
Schmeets, H. en J. Exel (2021). Vertrouwen van migranten in medemens en instituties, Statistische Trends, januari 2021.
Uslaner, E. (2002). The moral foundations of trust. Cambridge, UK: Cambridge University Press.