1. Inleiding
Digitalisering heeft de internationale handel onmiskenbaar veranderd. Het verlaagt de kosten van deelname aan internationale handel, verbindt bedrijven en consumenten wereldwijd, helpt ideeën en technologieën te verspreiden en vergemakkelijkt de coördinatie van mondiale waardeketens (OESO, 2019a).
Voor bedrijven is het door digitalisering makkelijker geworden om hun producten over de grens te gaan verkopen, waar dat voorheen te duur of te ingewikkeld was. Dit heeft geleid tot een grote diversificatie van de exportportfolio van bedrijven, zowel in termen van producten als bestemmingen.2) Zo vinden Lesher en Tscheke (2019) dat e-commerce de grensoverschrijdende handel kan vergroten: bedrijven die online in het buitenland verkopen schrijven een groter deel van de inkomsten toe aan export en zij exporteren naar meer landen. Ook consumenten kunnen profiteren van meer keuzemogelijkheden en een grote markttransparantie.
De keerzijde van deze ontwikkeling is een toenemende concurrentie uit het buitenland, onder andere door (vaak buitenlandse) online platforms, en dat het ook voor consumenten eenvoudiger en goedkoper geworden is om zelf producten te importeren of exporteren. Enerzijds is de internationale handel onder invloed van digitalisering in toenemende mate versnipperd over kleinere bedrijven en consumenten, anderzijds zijn er enkele grote marktspelers die de afgelopen jaren veel marktmacht verkregen door vraag en aanbod met elkaar te verbinden op hun platforms.
Ook zijn digitale producten – naast de mogelijkheid tot online handelen - een steeds groter onderdeel van onze economie gaan uitmaken. Diensten als digitale bemiddeling, data en informatie, R&D, licenties en intellectueel eigendom worden voor grote bedragen over de hele wereld verhandeld. Waar de internationale handel in goederen de laatste jaren minder hard groeide – en in 2019 en coronajaar 2020 zelfs krimp liet zien – is er nog steeds een duidelijke opwaartse trend in de ontwikkeling van de handel in digitale diensten en kennisproducten (Van der Marel, 2020).
Ondanks het groeiende belang van digitalisering in de internationale handel, is dit aspect lang onderbelicht gebleven in de statistiek. De statistieken over de internationale handel in goederen maken geen onderscheid tussen goederentransacties naargelang ze al dan niet digitaal zijn besteld. Ook bij internationale transacties van diensten wordt niet vastgesteld of deze digitaal worden besteld dan wel geleverd. Voor deze statistieken geldt dat ze geregistreerd worden met het Nederlandse bedrijf dat bij iedere transactie betrokken is: de importerende of exporterende partij van de goederen of diensten. Bij digitale handel, echter, hoeft er überhaupt geen bedrijf bij betrokken te zijn, of zijn er bedrijven betrokken die niet in Nederland gevestigd zijn maar wel goederen of diensten direct naar Nederlandse consumenten exporteren. Of (buitenlandse) platforms bemiddelen bij de transactie waarbij één van beide actoren in Nederland gevestigd is; ook die transacties kunnen buiten de reguliere IHG en IHD statistieken vallen.
De bestaande statistieken over e-commerce hebben juist de focus op digitale aan- en verkoop, maar maken historisch gezien vaak geen onderscheid naar herkomst of bestemming, waardoor onduidelijk is of er wel sprake is van internationale handel. Daarnaast is er de vraag of digitale internationale handel niet alleen niet te onderscheiden is in de reguliere statistieken, of dat sommige aspecten van digitale handel er ook (deels) niet in zitten. In het eerste geval zijn de statistieken moeilijker te interpreteren en wordt mogelijk de relevantie voor beleid beperkt, in ieder geval voor wat betreft het digitaliseringsperspectief. De tweede mogelijkheid roept de vraag op hoe groot een mogelijk hiaat in de statistieken is: dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij import door consumenten, of internationale handel die onder bepaalde waarnemingsdrempels blijft.
De beschikbare data is fragmentarisch en onsamenhangend waardoor de omvang van de digitale handel tot op heden nog niet geschat is. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft, in samenwerking met de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF), een handboek ontwikkeld om digitale handel beter in beeld te brengen. Voor de voorliggende bronneninventarisatie hebben we aan de hand van dit handboek (OESO, 2019a) de bestaande en mogelijke bronnen om de verschillende verschijningsvormen van digitale handel te ramen, in kaart gebracht.
Onderzoek naar digitale handel is niet alleen relevant vanuit statistisch oogpunt, maar ook vanuit beleidsperspectief. Digitale handel wordt over het algemeen minder goed geregistreerd dan traditionele handel, waardoor het belasten van deze handel ook moeilijker is: er is niet meer altijd een bedrijf bij betrokken dat binnen onze landsgrenzen gevestigd is. Bovendien zijn veel (multilaterale) handelsafspraken gemaakt voordat digitale handel een grote rol speelde in de internationale handel, waardoor ze niet altijd goed van toepassing zijn op hoe handel er tegenwoordig uitziet. Consumenten kunnen bijvoorbeeld heel gemakkelijk zelf producten in het buitenland bestellen via webshops en deze vorm van goederenimport groeit sterk. Veel van deze pakketten onder een bepaalde waarde worden niet geregistreerd bij de douane en zitten ook niet in de reguliere statistieken. Om de handelsregels te kunnen moderniseren is onderzoek naar digitale handel nodig (González & Jouanjean, 2017).
De volgende paragraaf zal digitale handel definiëren en afbakenen volgens het OESO handboek, waarna dit raamwerk in paragraaf 3 ingevuld wordt met de bestaande CBS-statistieken en de bronnen in ontwikkeling. De bronnen worden hierbij ook toegelicht voor wat betreft de inhoud, kenmerken en toepassing. De laatste paragraaf zal vervolgens concluderen wat de bronneninventarisatie opleverde: in hoeverre is het raamwerk al compleet en kunnen we de omvang van digitale handel bepalen? Welke componenten van digitale handel kunnen we al in kaart brengen? Welke bronnen kunnen al ingezet worden voor onderzoek, en welke bronnen moeten nog verder ontwikkeld worden? En op welke (beleids)vragen zou aanvullend onderzoek antwoord kunnen geven?