3. Internationale investeringen
Tabellen 5-7 geven de wereldwijde positie van Nederland aan op het gebied van de totale waarde van inkomende en uitgaande investeringen. De verschillen zijn daarbij kleiner als bij de innovatie cijfers, maar nog steeds zichtbaar. Dit hoofdstuk zal die verschillen proberen te verklaren.
Rank | Uitgaand | x mln USD | Rank | Inkomend | x mln USD |
---|---|---|---|---|---|
1 | Verenigde Staten | 5 950 991 | 1 | Verenigde Staten | 4 344 610 |
2 | Nederland | 2 380 453 | 2 | Nederland | 1 685 057 |
3 | Duitsland | 1 643 627 | 3 | Zwitserland | 1 167 102 |
4 | Frankrijk | 1 507 861 | 4 | Verenigd Koninkrijk | 1 145 891 |
5 | Verenigd Koninkrijk | 1 386 932 | 5 | Ierland | 959 342 |
6 | Zwitserland | 1 334 343 | 6 | Duitsland | 939 148 |
7 | Ierland | 942 305 | 7 | Frankrijk | 824 987 |
8 | België | 586 104 | 8 | Spanje | 684 770 |
9 | Italië | 554 280 | 9 | België | 524 713 |
10 | Spanje | 544 368 | 10 | Mexico | 511 275 |
1) FDI positions by partner country BMD4 |
Rank | Uitgaand | x mln USD | Rank | Inkomend | x mln USD |
---|---|---|---|---|---|
1 | Verenigde Staten | 7 721 713 | 1 | Verenigde Staten | 9 465 835 |
2 | Nederland | 2 565 287 | 2 | Verenigd Koninkrijk | 2 075 271 |
3 | China | 2 099 400 | 3 | Hongkong SAR | 1 867 936 |
4 | Verenigd Koninkrijk | 1 949 442 | 4 | China | 1 769 486 |
5 | Japan | 1 818 139 | 5 | Nederland | 1 749 779 |
6 | Hongkong SAR | 1 794 027 | 6 | Singapore | 1 697 556 |
7 | Duitsland | 1 719 389 | 7 | Zwitserland incl. Liechtenstein | 1 350 682 |
8 | Canada | 1 652 480 | 8 | Ierland | 1 120 301 |
9 | Frankrijk | 1 532 826 | 9 | Canada | 1 037 092 |
10 | Zwitserland incl. Liechtenstein | 1 526 228 | 10 | Duitsland | 953 306 |
1) FDI inward and outward stocks |
Rank | Uitgaand | x mln USD | Rank | Inkomend | x mln USD |
---|---|---|---|---|---|
1 | Verenigde Staten | 5 950 991 | 1 | Nederland | 4 715 201 |
2 | Nederland | 5 755 618 | 2 | Verenigde Staten | 4 344 610 |
3 | Luxemburg | 4 603 138 | 3 | Luxemburg | 3 759 144 |
4 | China | 1 982 270 | 4 | China | 2 814 067 |
5 | Verenigd Koninkrijk | 1 749 177 | 5 | Verenigd Koninkrijk | 1 864 384 |
6 | Duitsland | 1 643 698 | 6 | Hongkong | 1 706 788 |
7 | Hongkong | 1 636 445 | 7 | Zwitserland | 1 354 535 |
8 | Japan | 1 567 161 | 8 | Singapore | 1 269 518 |
9 | Frankrijk | 1 507 926 | 9 | Ierland | 1 000 435 |
10 | Zwitserland | 1 494 721 | 10 | Duitsland | 939 189 |
1) Direct investment positions |
3.1 Voornaamste bronnen met betrekking tot investeringen
Informatie over de buitenlandse investeringen van Nederland is primair afkomstig van De Nederlandsche Bank (DNB). Voorname internationale afnemers van die bron zijn de OESO, UNCTAD en het IMF. Op basis van deze data schrijft UNCTAD bijvoorbeeld ook het jaarlijkse World Investment Report. Deze data zijn toegankelijk via de onderstaande links van bronnen met betrekking tot internationale investeringen:
- DNB
- OESO
- UNCTAD
- IMF
3.2 Totstandkoming van de bronnen
Buitenlandse directe investeringen (FDI) worden gedefinieerd als de vestiging van een blijvende interesse in, en een aanzienlijke mate van invloed op de activiteiten van een onderneming in een economie door een investeerder in een andere economie. Het bezit van 10 procent of meer van de stemrechten in een onderneming in een economie door een investeerder in een andere economie is een bewijs van een dergelijke relatie.DNB verzamelt deze data sinds 2003 via een systeem van directe rapportages en steekproeven. Vanaf 2019 vragen de DNB en het CBS bedrijven gezamenlijk uit middels een kwartaal enquête1).
Grofweg zijn er momenteel twee methodes in omgang: de zesde editie van de IMF’s Balance of Payment Methods (BPM6) en de 4e editie van de OECD’s Benchmark Definition of Foreign Direct Investment (BMD4). BPM6 richt zich daarbij met name op de geaggregeerde schattingen die bijvoorbeeld gebruikt worden in de Balance Of Payments (BOP) of de totale investeringsposities, terwijl BMD4 meer gebruikt wordt voor gedetailleerde uitsplitsingen van investeringsstatistieken. Statistische bureaus en ook de DNB zelf rapporteren sommige statistieken in lijn met BPM6 en andere in lijn met BMD4.
3.3 Vergelijken van de investeringscijfers
Alhoewel de data dus oorspronkelijk allemaal van dezelfde bron afkomstig is, zijn er verschillen mogelijk tussen gerapporteerde cijfers en statistieken. In volgorde van grootte kunnen die veroorzaakt worden door:1) hoe wordt omgegaan met bijzonder financiële instellingen
2) verschillen in boekhoudmethodes
3) aansluitcorrecties.
3.3.1 Bijzonder financiële instellingen
Een bijzonder financiële instelling (bfi) is een in Nederland gevestigd onderdeel van een buitenlandse ondernemingengroep waarin vanuit het buitenland financiële middelen bijeen worden gebracht die vervolgens weer in het buitenland worden ingezet. In de volksmond ook wel bekend als brievenbusmaatschappij. Deze bfi’s worden door grote buitenlandse ondernemingsgroepen gebruikt om hun investeringen via Nederland door te sluizen naar derde bestemmingen om zo middels het Nederlandse belastingstelsel hun effectieve belastingdruk te verlagen.
Afhankelijk van de specifieke afbakening van bfi’s, vormen zij zo’n 60-80 procent van alle buitenlandse investeringen, zowel inkomend als uitgaand. Het maakt dus veel verschil of bfi’s wel of niet worden meegerekend in de totale investeringen van Nederland en dat is per publicatie doorgaans verschillend. De internationale bronnen OESO en UNCTAD (en dus ook het World Investment Report) rapporteren de cijfers echter allemaal exclusief bfi-investeringen. Het IMF kiest er doorgaans juist voor om de cijfers inclusief bfi’s te laten zien.
In 2015 is er in de investeringscijfers een methodebreuk ontstaan als gevolg van hoe bfi’s afgebakend worden. Naast bfi’s en niet-bfi’s is er een derde categorie ontstaan, de zogenaamde mengvormen. Die zijn vanaf 2015 overgeheveld van de bfi naar de niet-bfi categorie. Aangezien DNB deze methodeverandering niet heeft teruggelegd op cijfers vóór 2015 is er een duidelijke trendbreuk zichtbaar in de cijfers exclusief bfi-investeringen, zoals te zien is in figuur 5.
Figuur 5 toont de totale uitgaande investeringspositie van Nederland voor de periode 2008-2018 exclusief bfi-investeringen zoals die gerapporteerd wordt door de DNB, de OESO en UNCTAD. De verschuiving van mengvormen van bfi naar niet-bfi is duidelijk merkbaar in 2014. Waar UNCTAD deze methodebreuk vrij precies overneemt van de DNB, lijkt de breuk verdeeld te worden over de verschillende jaren bij de OESO. Het belangrijkste punt hier is echter dat een stevige toename in de cijfers exclusief bfi’s vanaf 2014 grotendeels komt door de trendbreuk en niet doordat Nederland daadwerkelijk zoveel meer is gaan investeren vanaf dat jaar.
Jaar | OESO (mld USD) | UNCTAD (mld USD) | DNB (mld USD) |
---|---|---|---|
2005 | 637 | 637 | 675 |
2006 | 804 | 804 | 769 |
2007 | 945 | 945 | 880 |
2008 | 899 | 899 | 949 |
2009 | 965 | 965 | 918 |
2010 | 968 | 968 | 927 |
2011 | 996 | 996 | 1024 |
2012 | 1001 | 1011 | 1019 |
2013 | 1148 | 1147 | 1106 |
2014 | 1612 | 2060 | 2257 |
2015 | 1917 | 2031 | 2071 |
2016 | 2136 | 2206 | 2323 |
2017 | 2394 | 2531 | 2343 |
2018 | 2208 | 2381 | 2453 |
2019 | 2534 | 2565 | 1980 |
3.3.2 Boekhoudmethodes
Een andere bron van verschil kan komen door hoe FDI investeringen worden weergegeven. Daar bestaan twee methodes voor: het activa/passiva principe en het directionele principe (OECD, 2014). Het activa/passiva principe classificeert financiële en inkomstenstromen en -posities naar gelang de investering een activa of een passiva betreft voor de rapporterende economie. Bij het directionele principe worden de financiële en inkomensstromen en -posities geclassificeerd naar gelang de directe investering door een ingezetene van die economie in een andere economie (naar buiten) was of een investering door een buitenlandse ingezetene in de eigen economie (naar binnen) was.Welke van deze twee methodes het beste kan worden gebruikt, hangt af van het doel van de analyse. Wanneer het gaat om macro-economische analyses over bijvoorbeeld de financiële en lopende rekening account van een land kan beter het activa/passiva principe gebruikt worden. Wanneer men echter op zoek is naar een analyse van de motivaties en invloeden van FDI kan men beter de cijfers op basis van het directionele principe gebruiken. Om deze redenen suggereert het directionele principe ook om bfi-investeringen buiten de totaal cijfers te houden maar neemt het activa/passiva principe ze juist mee.
De DNB presenteert sommige statistieken volgens het ene principe en andere statistieken volgens de andere. Zowel BPM6 als BMD4 adviseren dat algemene schattingen van FDI volgens het activa/passiva principe en specifieke uitsplitsingen volgens het directionele principe worden weergegeven. Om die reden hanteert de DNB bijvoorbeeld het directionele principe bij de investeringen uitgesplitst naar land of industrie maar het activa/passiva principe bij de totaal cijfers.
Hoewel het mogelijk is dat er grote verschillen ontstaan tussen cijfers gebaseerd op het activa/passiva principe vs. het directionele principe heeft de OESO berekend dat beide cijfers doorgaans dezelfde trend laten zien en stevig met elkaar correleren.
3.3.3 Aansluitcorrecties, vertragingen, valuta conversies
Zelfs na het corrigeren voor bovenstaande verschillen komen de cijfers nog altijd niet perfect met elkaar overeen. Dit heeft te maken doordat statistische bureaus altijd te maken hebben met het inpassen van verschillende data van verschillende bronnen in één samenhangend geheel. Daarbij moeten aansluitcorrecties gedaan worden. We zagen in figuur 5 al bijvoorbeeld dat de OESO de trendbreuk anders lijkt in te passen in haar cijfers dan de DNB en UNCTAD bijvoorbeeld. Ook kunnen vertragingen een rol spelen. De DNB updatet haar cijfers bijvoorbeeld elke drie maanden, maar de internationale afnemers doen dat met een lagere frequentie. Zo kan het zijn dat er tijdelijke verschillen tussen de cijfers aanwezig zijn.3.4 Conclusie
Cijfers over internationale investeringen worden primair verzameld door De Nederlandsche Bank (DNB). Internationale instanties, zoals de OESO, UNCTAD en het IMF, maken gebruik van deze data waardoor er relatief weinig verschillen bestaan tussen investeringsbronnen. Bij het raadplegen van dergelijke bronnen is het primair van belang om te kijken hoe er wordt omgegaan met de significante stroom aan investeringen die verlopen via bfi’s. Ten tweede moet gekeken worden naar de boekhoudmethode. Daarbij is het van belang of de gebruiker interesse heeft in een globaal macro-economisch overzicht. In dat geval kan het beste het activa/passiva principe gevolgd worden, waarbij ook de bfi’s worden meegeteld bijvoorbeeld. Wanneer een gedetailleerder onderzoek over de motivaties en/of invloeden van FDI gevergd wordt, biedt het directionele principe een logischere methode.Met deze kennis worden de verschillen in tabellen 5-7 aan het begin van dit hoofdstuk ook duidelijk. Zoals aangegeven volgt het IMF doorgaans het directionele principe en rapporteert het investeringen daarom inclusief bfi’s (tabel 7). UNCTAD (inclusief het World Investment Report) en de OESO gaan doorgaans juist uit van het activa/passiva principe en laten deze investeringsstromen daardoor doorgaans buiten hun statistieken (tabel 5 en tabel 6).