Auteur: Sarah Creemers, Loe Franssen, Marjolijn Jaarsma, Pascal Ramaekers, Rik van Roekel

Bronneninventarisatie

Over deze publicatie

Dit rapport bespreekt een aantal van de voornaamste nationale en internationale bronnen op het gebied van innovatie, internationale investeringen en internationale handel in goederen en diensten. Daarbij wordt steeds zoveel mogelijk dezelfde structuur gevolgd. Per onderwerp zal eerst globaal worden aangegeven welke bronnen over dit thema rapporteren en daarom besproken zullen worden. Vervolgens wordt uitgebreider gekeken naar hoe die cijfers per bron tot stand komen om daarna in te zoomen op hun verwevenheid, overeenkomsten en verschillen. Tot slot probeert de conclusie steeds aan te geven wanneer en in welke situatie een bepaalde bron het meest geschikt is om in de specifieke informatiebehoefte te voorzien.

1. Inleiding

In de wereld van de internationale statistiek bestaan er vele verschillende leveranciers van allerlei soorten data. Het vinden van de juiste bron voor het beantwoorden van een bepaalde vraag kan daarbij uitdagend zijn, zeker wanneer diverse bronnen verschillende cijfers lijken te rapporteren over hetzelfde onderwerp.

Een voorbeeld betreft data over innovatie. Zowel de World Economic Forum (WEF) als de World Intellectual Property Organization (WIPO) rangschikken landen jaarlijks op dit gebied. Echter laten de meest recente cijfers van WIPO een 5e plek zien voor Nederland terwijl de WEF het innovatie-vermogen van Nederland als 10e rangschikt. Ook op het gebied van investeringen en internationale handel in goederen en diensten bestaan er meerdere bronnen die soms met elkaar lijken te conflicteren. Het kan daarom voor de gemiddelde gebruiker van deze data lastig zijn om in te schatten welke bron het meest adequate antwoord kan leveren op een bepaalde vraag.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken, in de hoedanigheid van de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de WTO, heeft het CBS gevraagd om te assisteren bij het inzichtelijker maken van de vele beschikbare databronnen op het gebied van innovatie, investeringen en handel. Op deze manier kan het ministerie vervolgens structureler en systematischer gebruikmaken van deze cijfers.

Dit rapport bespreekt een aantal van de voornaamste nationale en internationale bronnen op het gebied van innovatie, internationale investeringen en internationale handel in goederen en diensten. Daarbij wordt steeds zoveel mogelijk dezelfde structuur gevolgd. Per onderwerp zal eerst globaal worden aangegeven welke bronnen over dit thema rapporteren en daarom besproken zullen worden. Vervolgens wordt uitgebreider gekeken naar hoe die cijfers per bron tot stand komen om daarna in te zoomen op hun verwevenheid, overeenkomsten en verschillen. Tot slot probeert de conclusie steeds aan te geven wanneer en in welke situatie een bepaalde bron het meest geschikt is om in de specifieke informatiebehoefte te voorzien.

2. Innovatie

Tabel 1 Global Innovation Index (WIPO 2020)
RankTotaal GIIInnovation input sub-indexInnovation output sub-index
(ontw tov 2019)(ontw tov 2019)(ontw tov 2019)
1Zwitserland (–)Singapore (–)Zwitserland (–)
2Zweden (–)Zwitserland (–)Zweden (+1)
3Verenigde Staten (–)Zweden (+1)Verenigd Koninkrijk (+1)
4Verenigd Koninkrijk (+1)Verenigde Staten (-1)Nederland (-2)
5Nederland (-1)Denemarken (–)Verenigde Staten (+1)
6Denemarken (+1)Verenigd Koninkrijk (–)China (-1)
7Finland (-1)Hongkong (+1)Duitsland (+2)
8Singapore (–)Finland (-1)Finland (+3)
9Duitsland (–)Canada (–)Denemarken (+3)
10Zuid-Korea (+1)Zuid-Korea (–)Zuid-Korea (+3)
11 Nederland (–)

Tabel 2 Global Competitiveness Index 4.0 (WEF 2019)
RankTotaal GCIInnovation capability
(ontw tov 2018)(ontw tov 2018)
1Singapore (+1)Duitsland (–)
2Verenigde Staten (-1)Verenigde Staten (–)
3Hongkong (+4)Zwitserland (–)
4Nederland (+2)Taiwan, China (–)
5Zwitserland (-1)Zweden (–)
6Japan (-1)Zuid-Korea (+2)
7Duitsland (-4)Japan (-1)
8Zweden (+1)Verenigd Koninkrijk (-1)
9Verenigd Koninkrijk (-1)Frankrijk (+2)
10Denemarken (–)Nederland (-1)

Tabel 3 European Innovation Scoreboard (Eurostat 2019)
RankSummary Innovation Index
1Zwitserland
2Zweden
3Finland
4Denemarken
5Nederland
6Luxemburg
7België
8Verenigd Koninkrijk
9Noorwegen
10Duitsland

2.1 Voornaamste bronnen met betrekking tot innovatie

Nationale statistieken over innovatie worden samengesteld door het CBS. Deze bestaan uit twee ‘stromen’ van statistieken, die worden verordend door Eurostat en uitgevraagd in respectievelijk de zogenaamde Research and Development (R&D) enquête en de Community Innovation Survey (CIS).

Uit de R&D-enquête worden statistieken gemaakt over uitgaven, personeel en toekenningen van overheidsbudgetten met betrekking tot R&D. Hierbij komt data beschikbaar over uitvoerende en financierende sectoren van R&D, type kosten en economische activiteiten. R&D ofwel onderzoek en ontwikkeling is een belangrijke input voor innovatie. Universiteiten, overheidsinstituten en bedrijven ontplooien R&D-activiteiten om nieuwe technologieën te ontdekken of bestaande te verbeteren (Walhout & van Roekel, 2017). Echter niet alle R&D levert ook daadwerkelijk innovatieve nieuwe producten, ideeën of processen op.

Vanuit de CIS worden statistieken gemaakt over bedrijven die product- en bedrijfsprocesinnovaties doorvoeren. Hierbij moet gedacht worden aan hun strategie, kennisbeheer en innovatie-activiteiten, maar ook factoren die innovatie-activiteiten binnen bedrijven aanjagen of belemmeren (de zgn. innovatie-omgeving).

Tot slot is er binnen het CBS nog een macro-economische beschrijving van onderzoeks- en ontwikkelingsinvesteringen (O&O) vanuit Nationale Rekeningen. Dit valt echter onder een vorm van investering in vaste activa en bevat – in tegenstelling tot de cijfers uit de R&D-enquête – geen uitgaven die gedaan zijn aan loonkosten van onderzoekers. Deze data wordt in dit rapport verder buiten beschouwing gelaten.

Daarnaast zijn er twee voorname internationale bronnen die regelmatig cijfers publiceren over de innovatiekracht van individuele landen en werelddelen. BuZa baseert haar cijfers van de innovatie wereldranglijst op de jaarlijkse publicatie van World Intellectual Property Organization (WIPO) en World Economic Forum (WEF). De WIPO maakt de Global Innovation Index (GII) en de WEF maakt de Global Competitiveness Index (GCI), waarvan één van de twaalf pilaren betrekking heeft op innovatie. Dit zijn verschillende indices en de ranglijsten kunnen afwijken, zoals zal blijken uit paragraaf 2.3.

Overzicht van bronnen met betrekking tot innovatie:
- CBS: R&D statistiek
- CBS: Community Innovation Survey (CIS)
- CBS: Onderzoeks- en ontwikkelingsinvesteringen
- WIPO: Global Innovation Index
- WEF: Global Competitiveness Index 

2.2 Totstandkoming van de bronnen

2.2.1 R&D

Aan het uitvragen van de CBS R&D-enquête ligt de Frascati-manual (OECD, 2015) ten grondslag. Er wordt jaarlijks informatie samengesteld over de R&D-activiteiten van bedrijven, instellingen en het hoger onderwijs. Het gaat daarbij om uitgaven aan en inkomsten uit Research and Development (R&D). Ook het R&D-personeel en het aantal bedrijven dat bij R&D betrokken is, valt hieronder. Het CBS maakt de statistieken bij in Nederland gevestigde bedrijven en instellingen. De Industrie en Dienstensector is de belangrijkste doelpopulatie. De gegevens worden samengesteld op het niveau van de bedrijfseenheid van het Algemeen Bedrijven Register.

Voor de statistiek over R&D wordt jaarlijks een deel van de bedrijfseenheden in de doelpopulatie geënquêteerd. Grote bedrijven worden allemaal waargenomen, bij andere bedrijven met 10 of meer werknemers gebeurt dit op steekproefbasis. De totale steekproefomvang bevat jaarlijks ongeveer 4 duizend bedrijven. Daarnaast worden de R&D-activiteiten van bedrijven met minder dan 10 werknemers via een secundaire bron bijgeschat, de fiscale gegevens van de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) (RVO, 2020).

De schatting komt tot stand door voor de bedrijfseenheden per stratum (SBI 2-digit en grootteklasse combinatie) een ophoogfactor te bepalen en te combineren met de gegevens van de bijschatting.

2.2.2 Community Innovation Survey (CIS)

Het concept innovatie is in de Community Innovation Survey geoperationaliseerd in lijn met het algemeen erkende Oslo Manual van de OESO (OECD, 2005). De innovatie statistiek (Community Innovation Survey) geeft inzicht in de innovatie-activiteiten bij bedrijven. Hierbij worden product-, proces-, organisatie- en marketinginnovaties onderscheiden. Ook deze statistiek wordt samengesteld op het niveau van het bedrijf.

Ook de CIS wordt bij het CBS samengesteld door het uitvragen van een deel van de bedrijven in de doelpopulatie. Bedrijven worden eens per twee jaar geënquêteerd en de gegevens hebben betrekking op een periode van drie jaren, bijvoorbeeld 2010 tot en met 2012 (dit is de verslagperiode). Het laatste jaar in de enquête is daarbij gelijk aan het eerste jaar in de volgende enquête. Bedrijven met 200 of meer werkzame personen worden integraal waargenomen. Bij bedrijven met minimaal 10 en maximaal 199 werkzame personen vindt enquêtering plaats op steekproefbasis. Bedrijven met minder dan 10 werkzame personen worden niet geënquêteerd. Hiervoor wordt ook niet bijgeschat.

De steekproef bestaat per verslagperiode uit ongeveer 10 duizend bedrijven. De schatting komt tot stand door op basis van de steekproef ontvangen enquêtegegevens per stratum (SBI 2-digit en grootteklasse combinatie) op te hogen naar het aantal bedrijven in het Algemeen Bedrijven Register.

2.2.3 WIPO: Global Innovation Index (GII)

De Global Innovation Index (GII) van de WIPO bestaat uit een internationale ranglijst van meer dan 130 economieën op het gebied van innovatie. De GII is een genormaliseerde maat en leunt op het gemiddelde van twee sub-indices, die de input en de output van het innovatieproces kwantificeren. Beide sub-indices wegen even zwaar mee in de bepaling van de uiteindelijke ranglijst. Figuur 1 geeft schematisch weer waar de sub-indices van de GII uit opgebouwd zijn.

Figuur 1 1) De twee sub-indices van de GII. Aan de inputkant van innovatie worden aspecten als het politieke landschap, instituten, R&D en hoger onderwijs, infrastructuur en duurzaamheid, markt- en business sophistication en kenniswerkers verdisconteerd. Aan de output-zijde wordt gekeken naar gegenereerde kennis (patenten) en creative outputs (trademarks, exports van nieuwe producten, creatieve goederen en diensten).

De twee sub-indices van de GII.

De GII maakt via de Europese Commissie en de OESO indirect gebruik van enkele indicatoren die het CBS maakt, zoals de cijfers over R&D. Daarnaast wordt er een breed scala aan aanvullende internationale bronnen gebruikt voor de bepaling van de overige indicatoren. Deze zijn onder andere de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO) en de United Nations Industrial Development Organization (UNIDO), de Wereldbank, het Joint Research Centre of the European Commission en nog enkele andere publieke en private instituten. Zie ook figuur 4 voor een overzicht van hoe deze bronnen met elkaar verweven zijn.

2.2.4 WEF: Global Competitiveness Index (GCI)

Het World Economic Forum (WEF) publiceert de Global Competitiveness Index (GCI), een maat om de concurrentiekracht van circa 141 economieën te kwantificeren op basis van beleid, instituten en andere relevante factoren. Deze GCI berust op twaalf pilaren:

1. Instituten
2. Infrastructuur
3. ICT adoptie
4. Macro-economische stabiliteit
5. Gezondheid
6. Vaardigheden
7. Productmarkt
8. Arbeidsmarkt
9. Financieel systeem
10. Marktgrootte
11. Bedrijvendynamiek
12. Innovatie-vermogen

Pilaren 1-4 gaan over aanjagen, pilaren 5 en 6 over menselijk vermogen, pilaren 7-10 over de markt en pilaren 11 en 12 over de innovatie-omgeving. Bij elk van de 12 pilaren kunnen landen vergeleken worden en ranglijsten worden opgesteld.

Specifiek gaat pilaar 12 over het innovatie-vermogen (innovation capability) van een land, en kan daarmee opgevat worden als een maat voor hoe prominent innovatie in een land naar voren komt. Dit is een andere maatstaf dan de GII. Gegevens over innovatie binnen de GCI worden verzameld door middel van een eigen enquête en een aantal basis input- en outputmaatstaven van innovatie, zoals R&D-uitgaven en aantallen patentaanvragen. Deze eigen enquête is de Executive Opinion Survey, een grote enquête die wordt uitgezet aan ongeveer 12,5 duizend bedrijven in de private sector in 140 verschillende landen. Figuur 2 geeft schematisch weer waar de innovation capability van een economie op is gebaseerd.

De tien onderdelen van de innovation capability van een land.

2.2.5 Eurostat: European Innovation Scoreboard (EIS)

Eurostat publiceert jaarlijks het European Innovation Scoreboard (EIS), een vergelijkende analyse van de innovatieprestaties van EU-landen en 10 niet-EU-landen. Het EIS maakt inzichtelijk hoe Europa presteert op het gebied van onderzoek en innovatie ten opzichte van internationale concurrenten, op basis van tien innovatiedimensies die uit 27 indicatoren bestaan. Figuur 3 geeft schematisch weer waar de Summary Innovation Index van een land op is gebaseerd en welke databronnen gebruikt zijn voor elk van de tien innovatiedimensies. De ranglijsten van de verschillende edities (jaren) kunnen niet vergeleken worden omwille van data revisies.

De tien onderdelen van de Summary Innovation Index van een land.

2.2.6 Overige internationale leveranciers van innovatie data

Naast de bronnen die tot dusver genoemd zijn, zijn er ook andere internationale leveranciers van innovatie data. In deze paragraaf belichten we kort de informatie die beschikbaar is van de Wereldbank en de OESO.

De Wereldbank (TCdata360) verzamelt en visualiseert gegevens over handel en concurrentievermogen uit 48 bronnen en presenteert deze samen met andere kennis en middelen. Voor innovatie zijn hier ook meerdere bronnen terug te vinden zoals WIPO Global Innovation Index, WEF Global Competitiveness Index, OESO Innovation Indicators en de Wereldbank World Development Indicators (zie tabel 4). De GII en GCI zijn ranglijsten van landen wereldwijd op basis van innovatiemaatstaven. De World Development Indicators van de Wereldbank bevatten enkele innovatiemaatstaven zonder dat er een expliciete ranglijst van de landen wordt gepubliceerd. Werkgelegenheid in R&D en uitgaven in R&D (als percentage van het bbp) komen van UNESCO en ontvangsten van/uitgaven voor intellectueel eigendom zijn afkomstig van IMF.

In januari 2020 publiceerde OESO een dataset met 36 innovatiemaatstaven voor 38 verschillende landen. De databronnen voor deze innovatiemaatstaven zijn de OESO-enquête nationale innovatie statistieken (2019) en de Eurostat CIS enquête (2016). OESO verzamelt al deze innovatie-gerelateerde data zonder een expliciete ranglijst van landen te publiceren met betrekking tot innovatie.

Tabel 4 TCdata360 innovatiemaatstaven (World Bank 2020)
DatabronInnovatiemaatstafRankingAantal economieënLaatste jaar
WIPOGIIJa130 (wereldwijd)2020
WEFGCIJa141 (wereldwijd)2019
EurostatEISJa37 (EU landen + 10)2019
WereldbankWorld Development IndicatorsNee217 (wereldwijd)2020
OESOInnovation IndicatorsNee38 (OESO + 3, maar zonder Mexico en Israël)2019 (OECD survey), 2016 (CIS)

2.3 Vergelijken van de innovatiecijfers

Aan het begin van dit hoofdstuk werd middels een aantal tabellen de verschillen in de positie van Nederland op het gebied van innovatie weergegeven. Nadat de onderliggende bronnen besproken zijn kunnen die verschillen nu verklaard worden.

In tabel 1 wordt de top 10 van meest innovatieve economieën weergegeven, gemeten door WIPO aan de hand van de Global Innovation Index (GII). Nederland staat op de vijfde plaats in de GII 2020 en is daarmee een plek gezakt ten opzichte van het jaar ervoor. De GII meet de multidimensionale facetten van innovatie activiteiten, zoals onderwijs, onderzoek, technologische ontwikkeling, kwaliteit van de infrastructuur, wetgeving en kapitaalmarkt.

In tabel 2 wordt de top 10 meest concurrerende economieën weergegeven opgesteld door WEF aan de hand van de Global Competitiveness Index (GCI). Nederland stond in 2019 op de vierde plaats op de ranglijst met meest concurrerende economieën wereldwijd, terwijl ons land in 2018 op plaats zes stond. De GCI is de jaarlijkse graadmeter van internationaal concurrentievermogen en kijkt onder andere naar hoe veerkrachtig de economie in kwestie is, hoe makkelijk bedrijven en werknemers met veranderingen omgaan, hoe makkelijk een nieuw bedrijf gestart kan worden en in hoeverre inwoners profiteren van economische vooruitgang. Volgens de sub-index “innovation capability” staat Nederland op de 10e plaats wereldwijd.

Nederland staat in 2020 op de vijfde plaats in het European Innovation Scoreboard (EIS), zie tabel 3. Het EIS is een ranglijst van de Europese Commissie die de relatieve prestaties van de EU-landen en een 10-tal niet-EU-landen toont wat betreft onderzoek en innovatie.

Figuur 4 geeft de globale verwevenheid van de zojuist genoemde databronnen schematisch weer. Data van het CBS wordt via Eurostat en de OESO internationaal beschikbaar gesteld en wordt indirect opgehaald voor de ranglijsten. De berekeningen van de ranglijsten gebeurt met behulp van meerdere databronnen. WIPO en WEF maken ook gebruik van eigen data, en WEF gebruikt bovendien een indicator waarvan de data van WIPO beschikbaar komt. De indices zijn vervolgens een gewogen berekening waarin de verschillende indicatoren gewogen verdisconteerd zijn. WIPO gebruikt meer databronnen voor de Global Innovation Index, terwijl WEF sterk leunt op de resultaten van een eigen enquête en enkele statistische gegevens van de Wereldbank, OESO en WIPO.

Verwevenheid van databronnen bij de ranglijsten van WIPO en WEF.

2.4 Conclusie

Om het innovatiegedrag van Nederland wereldwijd te kunnen positioneren, kan best gekeken worden naar de GII van WIPO of de GCI van WEF. Dit zijn namelijk ranglijsten voor economieën wereldwijd, terwijl de EIS van Eurostat zich beperkt tot voornamelijk Europese landen. Voor de World Development Indicators van de Wereldbank en de Innovation Indicators van de OESO zijn geen expliciete ranglijsten beschikbaar, al kunnen deze zelf wel worden samengesteld voor elk van de innovatie-indicatoren op basis van de online beschikbare datasets.

De GII van WIPO en de innovation capability van de GCI van WEF kijken duidelijk naar verschillende aspecten van innovatie. De GII omvat een breed scala van indicatoren omtrent innovatie-inputs en outputs, terwijl de innovatie binnen de GCI vooral voortkomt uit een eigen enquête en een aantal basis input- en outputmaatstaven van innovatie, zoals R&D-uitgaven en aantallen patentaanvragen. De GCI is een maat die primair een productiviteitsranglijst mogelijk maakt, waar innovatie een van de twaalf onderdelen van is. Innovatie heeft in de GCI een rol, maar de GCI omvat veel meer dan enkel innovatie. Ook wordt voor pilaar 12 binnen de GCI een beperktere verzameling aan databronnen gebruikt dan bij de GII. Het kan dus zeker voorkomen dat landen in deze verschillende ranglijsten anders scoren. Feit blijft wel dat bij beide indicatoren Nederland in 2019 in de top 10 staat.

Bij de keuze tussen de GII en de GCI moet in acht worden genomen dat in de GCI meer opiniescores van ondernemers verdisconteerd zitten dan in de GII. Beide instituten doen uitgebreid en gedegen onderzoek naar relevante aspecten binnen het innovatieproces. Voor beide indices wordt betrouwbare data gebruikt, die ook bij beiden voor een deel (indirect) afkomstig zijn van het CBS en PATSTAT. Daarvan is bekend dat zij objectieve, harde maten ter beschikking hebben voor internationale vergelijking (R&D-uitgaven als percentage van het bbp, aantallen patenten, internationale samenwerking bij aanvraag van patenten). Het voordeel van zowel de GII als de GCI is dat zij een relatief eenduidige jaar-op-jaar vergelijking mogelijk kunnen maken en dat ze ook beiden al lange tijd beschikbaar zijn (GII vanaf 2007 en GCI vanaf 2008), uiteraard voorbehouden methodebreuken.

3. Internationale investeringen

Tabellen 5-7 geven de wereldwijde positie van Nederland aan op het gebied van de totale waarde van inkomende en uitgaande investeringen. De verschillen zijn daarbij kleiner als bij de innovatie cijfers, maar nog steeds zichtbaar. Dit hoofdstuk zal die verschillen proberen te verklaren.

Tabel 5 Internationale investeringen, OESO1) (2018)
RankUitgaandx mln USDRankInkomendx mln USD
1Verenigde Staten5 950 9911Verenigde Staten4 344 610
2Nederland2 380 4532Nederland1 685 057
3Duitsland1 643 6273Zwitserland1 167 102
4Frankrijk1 507 8614Verenigd Koninkrijk1 145 891
5Verenigd Koninkrijk1 386 9325Ierland959 342
6Zwitserland1 334 3436Duitsland939 148
7Ierland942 3057Frankrijk824 987
8België586 1048Spanje684 770
9Italië554 2809België524 713
10Spanje544 36810Mexico511 275
1) FDI positions by partner country BMD4 

Tabel 6 Internationale investeringen, UNCTAD1) (2019)
RankUitgaandx mln USDRankInkomendx mln USD
1Verenigde Staten7 721 7131Verenigde Staten9 465 835
2Nederland2 565 2872Verenigd Koninkrijk2 075 271
3China2 099 4003Hongkong SAR1 867 936
4Verenigd Koninkrijk1 949 4424China1 769 486
5Japan1 818 1395Nederland1 749 779
6Hongkong SAR1 794 0276Singapore1 697 556
7Duitsland1 719 3897Zwitserland incl. Liechtenstein1 350 682
8Canada1 652 4808Ierland1 120 301
9Frankrijk1 532 8269Canada1 037 092
10Zwitserland incl. Liechtenstein1 526 22810Duitsland953 306
1) FDI inward and outward stocks

Tabel 7 Internationale investeringen, IMF1) (2019)
RankUitgaandx mln USDRankInkomendx mln USD
1Verenigde Staten5 950 9911Nederland4 715 201
2Nederland5 755 6182Verenigde Staten4 344 610
3Luxemburg4 603 1383Luxemburg3 759 144
4China1 982 2704China2 814 067
5Verenigd Koninkrijk1 749 1775Verenigd Koninkrijk1 864 384
6Duitsland1 643 6986Hongkong1 706 788
7Hongkong1 636 4457Zwitserland1 354 535
8Japan1 567 1618Singapore1 269 518
9Frankrijk1 507 9269Ierland1 000 435
10Zwitserland1 494 72110Duitsland939 189
1) Direct investment positions 

3.1 Voornaamste bronnen met betrekking tot investeringen

Informatie over de buitenlandse investeringen van Nederland is primair afkomstig van De Nederlandsche Bank (DNB). Voorname internationale afnemers van die bron zijn de OESO, UNCTAD en het IMF. Op basis van deze data schrijft UNCTAD bijvoorbeeld ook het jaarlijkse World Investment Report. Deze data zijn toegankelijk via de onderstaande links van bronnen met betrekking tot internationale investeringen:
DNB
OESO
UNCTAD
IMF

3.2 Totstandkoming van de bronnen

Buitenlandse directe investeringen (FDI) worden gedefinieerd als de vestiging van een blijvende interesse in, en een aanzienlijke mate van invloed op de activiteiten van een onderneming in een economie door een investeerder in een andere economie. Het bezit van 10 procent of meer van de stemrechten in een onderneming in een economie door een investeerder in een andere economie is een bewijs van een dergelijke relatie.
DNB verzamelt deze data sinds 2003 via een systeem van directe rapportages en steekproeven. Vanaf 2019 vragen de DNB en het CBS bedrijven gezamenlijk uit middels een kwartaal enquête1).

Grofweg zijn er momenteel twee methodes in omgang: de zesde editie van de IMF’s Balance of Payment Methods (BPM6) en de 4e editie van de OECD’s Benchmark Definition of Foreign Direct Investment (BMD4). BPM6 richt zich daarbij met name op de geaggregeerde schattingen die bijvoorbeeld gebruikt worden in de Balance Of Payments (BOP) of de totale investeringsposities, terwijl BMD4 meer gebruikt wordt voor gedetailleerde uitsplitsingen van investeringsstatistieken. Statistische bureaus en ook de DNB zelf rapporteren sommige statistieken in lijn met BPM6 en andere in lijn met BMD4.

3.3 Vergelijken van de investeringscijfers

Alhoewel de data dus oorspronkelijk allemaal van dezelfde bron afkomstig is, zijn er verschillen mogelijk tussen gerapporteerde cijfers en statistieken. In volgorde van grootte kunnen die veroorzaakt worden door:

1) hoe wordt omgegaan met bijzonder financiële instellingen
2) verschillen in boekhoudmethodes
3) aansluitcorrecties.

3.3.1 Bijzonder financiële instellingen

Een bijzonder financiële instelling (bfi) is een in Nederland gevestigd onderdeel van een buitenlandse ondernemingengroep waarin vanuit het buitenland financiële middelen bijeen worden gebracht die vervolgens weer in het buitenland worden ingezet. In de volksmond ook wel bekend als brievenbusmaatschappij. Deze bfi’s worden door grote buitenlandse ondernemingsgroepen gebruikt om hun investeringen via Nederland door te sluizen naar derde bestemmingen om zo middels het Nederlandse belastingstelsel hun effectieve belastingdruk te verlagen.

Afhankelijk van de specifieke afbakening van bfi’s, vormen zij zo’n 60-80 procent van alle buitenlandse investeringen, zowel inkomend als uitgaand. Het maakt dus veel verschil of bfi’s wel of niet worden meegerekend in de totale investeringen van Nederland en dat is per publicatie doorgaans verschillend. De internationale bronnen OESO en UNCTAD (en dus ook het World Investment Report) rapporteren de cijfers echter allemaal exclusief bfi-investeringen. Het IMF kiest er doorgaans juist voor om de cijfers inclusief bfi’s te laten zien.

In 2015 is er in de investeringscijfers een methodebreuk ontstaan als gevolg van hoe bfi’s afgebakend worden. Naast bfi’s en niet-bfi’s is er een derde categorie ontstaan, de zogenaamde mengvormen. Die zijn vanaf 2015 overgeheveld van de bfi naar de niet-bfi categorie. Aangezien DNB deze methodeverandering niet heeft teruggelegd op cijfers vóór 2015 is er een duidelijke trendbreuk zichtbaar in de cijfers exclusief bfi-investeringen, zoals te zien is in figuur 5.

Figuur 5 toont de totale uitgaande investeringspositie van Nederland voor de periode 2008-2018 exclusief bfi-investeringen zoals die gerapporteerd wordt door de DNB, de OESO en UNCTAD. De verschuiving van mengvormen van bfi naar niet-bfi is duidelijk merkbaar in 2014. Waar UNCTAD deze methodebreuk vrij precies overneemt van de DNB, lijkt de breuk verdeeld te worden over de verschillende jaren bij de OESO. Het belangrijkste punt hier is echter dat een stevige toename in de cijfers exclusief bfi’s vanaf 2014 grotendeels komt door de trendbreuk en niet doordat Nederland daadwerkelijk zoveel meer is gaan investeren vanaf dat jaar.

Figuur 5 Overzicht van de totale waarde van uitgaande investeringen exclusief bfi's, per bron
JaarOESO (mld USD)UNCTAD (mld USD)DNB (mld USD)
2005637637675
2006804804769
2007945945880
2008899899949
2009965965918
2010968968927
20119969961024
2012100110111019
2013114811471106
2014161220602257
2015191720312071
2016213622062323
2017239425312343
2018220823812453
2019253425651980

3.3.2 Boekhoudmethodes

Een andere bron van verschil kan komen door hoe FDI investeringen worden weergegeven. Daar bestaan twee methodes voor: het activa/passiva principe en het directionele principe (OECD, 2014). Het activa/passiva principe classificeert financiële en inkomstenstromen en -posities naar gelang de investering een activa of een passiva betreft voor de rapporterende economie. Bij het directionele principe worden de financiële en inkomensstromen en -posities geclassificeerd naar gelang de directe investering door een ingezetene van die economie in een andere economie (naar buiten) was of een investering door een buitenlandse ingezetene in de eigen economie (naar binnen) was.

Welke van deze twee methodes het beste kan worden gebruikt, hangt af van het doel van de analyse. Wanneer het gaat om macro-economische analyses over bijvoorbeeld de financiële en lopende rekening account van een land kan beter het activa/passiva principe gebruikt worden. Wanneer men echter op zoek is naar een analyse van de motivaties en invloeden van FDI kan men beter de cijfers op basis van het directionele principe gebruiken. Om deze redenen suggereert het directionele principe ook om bfi-investeringen buiten de totaal cijfers te houden maar neemt het activa/passiva principe ze juist mee.

De DNB presenteert sommige statistieken volgens het ene principe en andere statistieken volgens de andere. Zowel BPM6 als BMD4 adviseren dat algemene schattingen van FDI volgens het activa/passiva principe en specifieke uitsplitsingen volgens het directionele principe worden weergegeven. Om die reden hanteert de DNB bijvoorbeeld het directionele principe bij de investeringen uitgesplitst naar land of industrie maar het activa/passiva principe bij de totaal cijfers.

Hoewel het mogelijk is dat er grote verschillen ontstaan tussen cijfers gebaseerd op het activa/passiva principe vs. het directionele principe heeft de OESO berekend dat beide cijfers doorgaans dezelfde trend laten zien en stevig met elkaar correleren.

3.3.3 Aansluitcorrecties, vertragingen, valuta conversies

Zelfs na het corrigeren voor bovenstaande verschillen komen de cijfers nog altijd niet perfect met elkaar overeen. Dit heeft te maken doordat statistische bureaus altijd te maken hebben met het inpassen van verschillende data van verschillende bronnen in één samenhangend geheel. Daarbij moeten aansluitcorrecties gedaan worden. We zagen in figuur 5 al bijvoorbeeld dat de OESO de trendbreuk anders lijkt in te passen in haar cijfers dan de DNB en UNCTAD bijvoorbeeld. Ook kunnen vertragingen een rol spelen. De DNB updatet haar cijfers bijvoorbeeld elke drie maanden, maar de internationale afnemers doen dat met een lagere frequentie. Zo kan het zijn dat er tijdelijke verschillen tussen de cijfers aanwezig zijn.

3.4 Conclusie

Cijfers over internationale investeringen worden primair verzameld door De Nederlandsche Bank (DNB). Internationale instanties, zoals de OESO, UNCTAD en het IMF, maken gebruik van deze data waardoor er relatief weinig verschillen bestaan tussen investeringsbronnen. Bij het raadplegen van dergelijke bronnen is het primair van belang om te kijken hoe er wordt omgegaan met de significante stroom aan investeringen die verlopen via bfi’s. Ten tweede moet gekeken worden naar de boekhoudmethode. Daarbij is het van belang of de gebruiker interesse heeft in een globaal macro-economisch overzicht. In dat geval kan het beste het activa/passiva principe gevolgd worden, waarbij ook de bfi’s worden meegeteld bijvoorbeeld. Wanneer een gedetailleerder onderzoek over de motivaties en/of invloeden van FDI gevergd wordt, biedt het directionele principe een logischere methode.

Met deze kennis worden de verschillen in tabellen 5-7 aan het begin van dit hoofdstuk ook duidelijk. Zoals aangegeven volgt het IMF doorgaans het directionele principe en rapporteert het investeringen daarom inclusief bfi’s (tabel 7). UNCTAD (inclusief het World Investment Report) en de OESO gaan doorgaans juist uit van het activa/passiva principe en laten deze investeringsstromen daardoor doorgaans buiten hun statistieken (tabel 5 en tabel 6).

4. Internationale goederen- en dienstenhandel

Dit laatste onderdeel bekijkt de goederen- en dienstenhandel. Aangezien dit een van de belangrijkste internationale statistieken betreft bestaan er vele nationale en internationale leveranciers van deze data. In plaats van die bronnen één voor één uit te leggen is er hier gekozen voor een directere opzet waar een vergelijkend onderzoek centraal staat. Bijlages 1-3 kunnen daarbij als samenvatting gezien worden, terwijl onderstaande tekst dit verder uitlegt.

Net zoals bij de vorige twee hoofdstukken beginnen we hier ook weer met een overzicht van de rangschikking van Nederland volgens verschillende bronnen, zie de tabellen 8-15.

Tabel 8 Export van goederen volgens UN-COMTRADE (2019)
RankUN-COMTRADEx mln USD
1China (PRC)2 498 570
2Verenigde Staten1 644 276
3Duitsland1 492 835
4Japan705 640
5Nederland576 784
6Frankrijk556 364
7Zuid-Korea542 172
8Hongkong535 711
9Italië532 684
10Verenigd Koninkrijk468 322

Tabel 9 Export van goederen volgens UNCTAD (2019)
RankUNCTADx mln USD
1China (PRC)2 499 457
2Verenigde Staten1 643 161
3Duitsland1 489 152
4Nederland709 415
5Japan705 564
6Frankrijk571 465
7Hongkong534 887
8Italië532 663
9Verenigd Koninkrijk469 684
10Canada446 873

Tabel 10 Export van goederen volgens OECD (ITCS) (2019)
RankOECD (ITCS)x mln USD
1Verenigde Staten1 644 276
2Duitsland1 493 095
3Japan705 640
4Nederland577 617
5Frankrijk569 757
6Zuid-Korea542 172
7Hongkong535 711
8Italië532 684
9Mexico472 273
10Verenigd Koninkrijk468 160

Tabel 11 Export van goederen volgens OECD (MEI) (2019)
RankOECD (MEI)x mld USD
1China (PRC)2 498
2Verenigde Staten1 643
3Duitsland1 489
4Nederland709
5Japan705
6Frankrijk571
7Zuid-Korea542
8Italië533
9Mexico461
10België447

Tabel 12 Export van goederen volgens IMF (2019)
RankIMFx mln USD
1Luxemburg1)14 860 267
2China (PRC)2 498 309
3Verenigde Staten1 643 100
4Duitsland1 489 170
5Japan705 671
6Nederland577 619
7Frankrijk559 244
8Zuid-Korea542 233
9Italië535 180
10Hongkong509 641
1) Dit kan volgens ons niet kloppen; hier is een 1000-fout aannemelijk.

Tabel 13 Export van goederen volgens Wereldbank (2019)
RankWereldbankx mln USD
1China (People’s Republic)2 399 018
2Verenigde Staten1 652 437
3Duitsland1 464 375
4Japan697 522
5Frankrijk597 147
6Zuid-Korea561 963
7Nederland552 951
8Hongkong547 675
9Italië510 894
10Verenigd Koninkrijk475 851

Tabel 14 Export van goederen volgens WTO (2019)
RankWTOx mln USD
1China (PRC)2 499 457
2Verenigde Staten1 643 161
3Duitsland1 489 152
4Nederland709 415
5Japan705 564
6Frankrijk571 465
7Zuid-Korea542 233
8Hongkong534 887
9Italië532 663
10Verenigd Koninkrijk470 084

Tabel 15 Export van goederen volgens Eurostat (2019)
RankEurostatx mln euro
1Duitsland1 330 182
2Nederland633 789
3Frankrijk510 410
4Italië475 848
5Verenigd Koninkrijk419 800
6België397 154
7Spanje298 505
8Polen235 862
9Tsjechië177 682
10Oostenrijk159 588

4.1 Voornaamste bronnen met betrekking tot goederen- en dienstenhandel

Om de Nederlandse cijfers over de internationale goederen- en dienstenhandel in perspectief te plaatsen, zijn internationale bronnen nodig. In deze studie is gekeken naar de belangrijkste bronnen voor de goederenhandel (verordeningen Foreign Trade Statistics: Intrastat & Extrastat), de dienstenhandel (verordening gebaseerd op de Balance of Payments Manual 6 (BPM6) 1) en de internationale handel volgens het concept van de Nationale Rekeningen (verordening European System Accounts 2010 (ESA 2010)).

Deze paragraaf bevat de volgende onderdelen:
1. Een blik op de beschikbaarheid van gegevens over de internationale goederenhandel op basis van de volgende negen bronnen: CBS, Eurostat, Verenigde Naties (UN-Comtrade en UNCTAD 2), IMF 3), OESO (MEI en ITCS) 4), WTO 5) en Wereldbank 6).
2. Een vergelijkbaar overzicht van gegevens voor de internationale dienstenhandel op basis van de volgende zes bronnen: CBS, Eurostat, Verenigde Naties (UN-Comtrade en UNCTAD), OESO (MEI) en WTO. IMF en Wereldbank hebben geen aparte dienstencijfers.
3. Inzicht in de beschikbaarheid van gegevens voor de gehele handel (BPM6/ESA 2010) op basis van de volgende zes bronnen: CBS, Eurostat, Verenigde Naties (UNCTAD), OESO (BPM6) en Wereldbank. UN-Comtrade en Wereldbank hebben geen aparte dienstencijfers.
4. Een nadere bestudering van de gegevens over de internationale goederenhandel, omdat hier vele verschillende getallen circuleren. Deze paragraaf legt uit waarom en geeft een concreet getallenvoorbeeld.

De dienstenhandel wordt niet nader bestudeerd zoals de internationale goederenhandel in onderdeel 4, omdat er niet of nauwelijks (conceptuele) verschillen zijn tussen de verschillende gepubliceerde internationale dienstencijfers. De basis van de bronstatistieken van de dienstencijfers is de BPM6 en dat is in principe dezelfde basis als de statistieken van de Nationale Rekeningen.

Overzicht van bronnen met betrekking tot goederen- en dienstenhandel:
- CBS-StatLine:
- Internationale handel in goederen 
Internationale handel in diensten
- Macro-economie (finale bestedingen en productie)
- Eurostat-database:
- International trade in goods’ (detailed data, met name Comext)
- Economy and finance (‘balance of payments’ en ‘international trade in services’)
- UN-Comtrade:
- ‘get data’ (‘goods, services’) 
- ‘analytical tables’ (zoals ‘historical data’)
- UNCTAD statistics
- ‘data center’ (‘international trade in goods and services’)
- IMF-data:
- Database ‘balance of payments statistics’ (BOPS)
- Database ‘direction of trade statistics’ (DOTS)
- OECD-data:
- Database ‘main economic indicators’ (onderdelen ‘BPM6’ en ‘international trade’)
- Database ‘international trade by commodity statistics’
- WTO-data portal:
- Database ‘international trade statistics’
- World Bank Open Data:
- Onderdeel ‘trade’. 

4.2 Totstandkoming van de goederen- en dienstenhandel cijfers

4.2.1 Cijfers over de internationale goederenhandel

De statistiek van de internationale goederenhandel bestaat al meer dan 100 jaar en wordt over de hele wereld gemeten en groot detail gepubliceerd, door het presenteren van cijfers over landen van herkomst (invoer), landen van bestemming (uitvoer) en goederensoorten 7). De statistiek volgt voor de statistische waarneming het principe van fysieke grensoverschrijding van goederen. In bijlage 1 wordt een overzicht getoond van de verschillende publicaties over de wereldwijde goederenhandel. Op basis van de getoonde observaties kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

• De beste bron voor alleen Nederlandse cijfers is het CBS met zeer recente cijfers (t/m juni 2020), zeer veel detail (maandgegevens x alle partnerlanden x alle goederensoorten CN8), unieke features (zoals cijfers over wederuitvoer, uitvoer Nederlandse makelij, exportverdiensten en zelfs cijfers over de bestemming van de Nederlandse invoer) met een hoge kwaliteit, te vinden in de online database StatLine. De tijdreeksen zijn voor detailtabellen korter dan bij andere bronnen. Er is ook een tabel beschikbaar met unieke historische gegevens vanaf 1917, maar met minder detail.

• De beste bron voor een vergelijking tussen EU-landen is Eurostat met ook hier recente cijfers (t/m juni 2020) en alle gegevens over maanden, partnerlanden en goederensoorten CN8. Voor dit detail is de Comext-database de meest geschikte bron. In deze database zijn meer dan 25 tabellen beschikbaar voor het maken van selecties. Eurostat publiceert vaak langere tijdreeksen dan het CBS, ook voor Nederland, en dat is een meerwaarde. De economische relevantie van de Nederlandse gegevens bij Eurostat is echter minder dan bij de publicaties van het CBS, omdat de quasi-doorvoer wordt meegeteld bij de invoer en de uitvoer. Dat is een handelsstroom waaraan de Nederlandse economie nauwelijks verdiend (zie verder paragraaf 4.3). Ook rapporteert Eurostat geen onderscheid tussen export van Nederlandse makelij (meeste toegevoegde waarde) en wederuitvoer.

• Een goede bron voor een wereldwijde vergelijking met veel detailgegevens is de UN-Comtrade. Deze database heeft recente data (voor veel landen t/m maart 2020), verslagmaanden, alle rapporterende en partnerlanden ter wereld en veel goederendetail (t/m HS6 8)). Daarbij dient te worden opgemerkt dat de databeschikbaarheid fluctueert afhankelijk van de gekozen verslagperiode. Bovendien zijn er van minder landen maandgegevens dan jaargegevens. Een ander nadeel is dat niet heel veel data tegelijk kunnen worden gedownload en dat is minder een punt bij andere bronnen. Een groot voordeel is dat, in ieder geval daar waar de Nederlandse cijfers worden weergegeven, quasi-doorvoer niet wordt meegeteld.

• Ook een goede bron voor een wereldwijde vergelijking met vooral recente gegevens is de WTO. De WTO heeft maandgegevens tot en met mei 2020 (en vanaf januari 2006) en is daarmee heel recent. Daarnaast heeft de WTO lange jaarreeksen (1948-2019) en is er ook detail ten aanzien van partnerlanden en goederengroepen (maar minder dan bij de UN-Comtrade). Bij de kwartaal- en maandgegevens is het aantal ‘partnerlanden’ beperkt tot wereld, EU en niet-EU en bij de jaargegevens worden ongeveer 50 partnerlanden(groepen) onderscheiden. De ‘country profiles’ van de WTO geven een mooi overzicht van de handelskenmerken van alle landen ter wereld. Daarnaast beschikt de WTO ook over cijfers over handelsvolume en handelsprijzen (naast de traditionele handelswaarden). De Nederlandse cijfers zijn inclusief quasi-doorvoer.

• Een andere goede bron met recent cijfermateriaal (t/m 2019) en lange tijdreeksen (1960-2019) is de Wereldbank. Een verschil met de WTO is dat detail ontbreekt: geen maandgegevens, geen partnerlanden en geen goedereninformatie. Een unieke feature betreft de ‘exporter dynamics database’ met internationaal vergelijkbare data over kenmerken van internationale handelaren voor 70 landen in de wereld (maar niet recent, t/m 2014). In de cijfers van de Wereldbank blijft de quasi-doorvoer buiten beschouwing. De cijfers over de internationale goederenhandel van de Wereldbank zijn volgens het concept van de betalingsbalans tot stand gekomen.

• Een goede bron voor een wereldwijde vergelijking met complete detailgegevens is UNCTAD. Deze bron is helaas minder recent (t/m 2018), maar heeft dan wel hele complete jaarreeksen van 1995-2018 en daarnaast ook informatie vanaf 1948. Bovendien heeft de reeks vanaf 1995 naast alle rapporterende landen, ook alle partnerlanden en veel goederendetail (tot 70 groepen). Tenslotte is de bron gebruiksvriendelijker dan de UN-Comtrade. UNCTAD heeft mooie extra features zoals infographics, uitgebreide ‘country profiles’ en afgeleide indicatoren zoals ‘market concentration’ en ‘revealed comparative advantage’. Er kan verder worden gekozen voor landaggregaten zoals ‘developing countries’, ‘BRICS’ of ‘Mercosur’.

• Goede bronnen voor een vergelijking van de belangrijkste economieën in de wereld zijn IMF en de OESO. Beide bronnen hebben recente data, maar hebben een restrictie wat betreft het aantal rapporterende landen. Bij de IMF gaat het om circa 150 landen (IMF-leden, enkele niet-leden, de wereld totaal en belangrijke aggregaten) en bij de OESO circa 50 (met name OESO-leden). Ook hebben beide organisaties lange tijdreeksen vanaf 1948 (IMF) en 1955 (OESO). De tijdreeks bij het IMF is volledig voor alle landen, maar bij de OESO niet. Beide organisaties beschikken over maandgegevens en hebben alle partnerlanden in de data. Ook laten zowel de OESO (ICTS) en het IMF daar waar het Nederlandse cijfers betreft de quasi-doorvoer buiten beschouwing. Echter, enkel de OESO heeft ook goederengegevens (HS 2-digit). De OESO-databases zijn gebruiksvriendelijker dan de IMF-databases. Naast de brutowaarden publiceert de OESO onder andere hoeveel de verschillende OESO-landen verdienen aan de export. Deze cijfers zijn te vinden in de sectie ‘trade in value added’. Deze cijfers zijn echter niet te vergelijken met de brutowaarden, het is een heel ander concept 9).

4.2.2 Cijfers over de internationale dienstenhandel

In bijlage 2 is een vergelijkbare analyse gedaan voor de internationale dienstenhandelsdata. Via deze link is een uitgebreide beschrijving van de achtergronden van de statistiek te raadplegen. Op basis van de zes geanalyseerde bronnen zijn de volgende conclusies te trekken:

• Voor detailcijfers over de Nederlandse situatie kan gebruik worden gemaakt van de informatie van het CBS. Er is 1 actieve tabel op CBS-StatLine met recente detailinformatie op kwartaalniveau met voor circa 85 partnerlanden en circa 40 dienstensoorten informatie over de Nederlandse dienstenhandel. In verband met een methodebreuk tussen 2013 en 2014 is de tijdreeks van de actieve tabel beperkt (vanaf 2014), maar de andere tabel is nog beschikbaar in het archief en deze loopt vanaf 2003.

• Voor detailcijfers over alle EU-landen is Eurostat een logische bron. Voor alle EU-landen is informatie beschikbaar over alle partnerlanden ter wereld en daarnaast zijn alle circa 140 dienstensoorten (meer dan bij het CBS) beschikbaar. Er zijn meer jaren dan bij het CBS beschikbaar (vanaf 2010), maar daar staat een geringere tijdigheid tegenover (meest recente jaar is 2018) en daarnaast het ontbreken van kwartaalgegevens. Bovendien zijn er voor Nederland enkel over de laatste jaren detailgegevens van Nederland beschikbaar.

• Voor een wereldwijde vergelijking is de WTO  misschien wel de beste bron. De WTO heeft de meest recente data (tot en met het 1e kwartaal van 2020, inclusief schattingen), lange tijdreeksen (per kwartaal vanaf 2005 en voor sommige landen vanaf 1980), alle rapporterende landen, alle partnerlanden en alle dienstensoorten. Daarnaast zijn er extra features (zoals landenprofielen voor elk land) en is de gebruiksvriendelijkheid prima. Er zijn zelfs voor een 15-tal landen maandgegevens gepubliceerd. Ook de Nederlandse data zijn uitvoerig beschikbaar (per kwartaal vanaf 2014 en per jaar vanaf 2006).

• Ook de UNCTAD heeft recente gegevens (van 2005 t/m 2019) en detailcijfers (alle landen en vrijwel alle dienstensoorten), maar geen maand- of kwartaalgegevens zoals de WTO. De tijdreeksen zijn vergelijkbaar met die van de WTO. Een handige feature betreft de beschikbaarheid van procentuele aandelen in de tabel (percentage van de cel ten opzichte van de totale dienstenhandel van een land en de hele wereld). Iets minder recent (t/m 2018) is de UN-Comtrade, maar het voordeel is een langere tijdreeks (vanaf 2000). Ook hier zijn alle landen en dienstensoorten te selecteren. Ze zijn echter niet allemaal beschikbaar: op het niveau van de 11 hoofdgroepen van de dienstensoorten zijn in ieder geval vrijwel alle data beschikbaar. Voor Nederland specifiek geldt dat de handel met grote landen in detail beschikbaar is, maar de handel met de kleinste landen is dat enkel op totaalniveau. Dat heeft vooral te maken met de statistische geheimhoudingsplicht.

• Voor een vergelijking van met name de grootste economieën is er de OESO (circa 40 landen, vooral OESO-leden). Ook hier zijn alle partnerlanden en dienstensoorten beschikbaar en is de tijdreeks omvangrijk, maar niet geheel compleet. Voor de meeste landen zijn er in ieder geval data beschikbaar van 2010 tot en met 2018.

4.2.3 Cijfers over de totale goederen- en dienstenhandel (Nationale Rekeningen)

In bijlage 3 is er een overzicht van de mogelijke bronnen voor het bestuderen van gegevens over het volume van de goederen- en dienstenhandel volgens het Nationale Rekeningen concept (ESA 2010 of BPM6). Hierbij de conclusies:

• Het CBS is ook hier de meest logische bron bij het analyseren van enkel Nederlandse gegevens. De cijfers op StatLine zijn recent (t/m het 1e kwartaal van 2020), de tijdreeksen zijn lang (vanaf 1995) en er is veel detail (naast kwartalen ook data over bedrijfsactiviteiten en informatie over bijvoorbeeld wederuitvoer).

• Voor een analyse op EU-niveau is Eurostat weer de meest logische keuze. Een extra toegevoegde waarde ten opzichte van het CBS betreft de presentatie van maandcijfers (t/m mei 2020). De maandgegevens zijn beschikbaar vanaf januari 1999, maar voor wat betreft de data over Nederland zijn deze nog een noviteit (pas vanaf januari 2019). Jaarcijfers zijn zelfs beschikbaar vanaf 1992 (voor Nederland vanaf 2004). Eurostat is de enige bron die naast rapporterende landen ook partnerlanden presenteert (circa 40).

• Voor de meest recente wereldwijde cijfers kun je terecht bij het IMF (bij deze statistiek is het IMF voor het aantal rapporterende landen wel volledig). De meest recente data betreffen het eerste kwartaal van 2020 en de oudste data zijn hier eerste kwartaal van 2013. De jaarcijfers lopen van 2005 tot en met 2019. Goederen en diensten zijn apart beschreven. De Wereldbank heeft geen maand- of kwartaalgegevens, partnerlanden of ander detail. Ook is het de enige bron waarbij goederen- en dienstencijfers niet apart zijn beschreven. Wel heeft de bron alle rapporterende landen tot en met 2019 en daarbij ook een langere tijdreeks dan het IMF: vanaf 1960 (voor Nederland vanaf 1969). Minder tijdig is de UNCTAD. Hier is het meest recente jaar 2018 en het oudste jaar 2005 in deze tabel (daarnaast ook informatie vanaf 1980). Extra features zijn gepubliceerde aandelen (percentage van de totale dienstenhandel van een land of wereldwijd) en landaggregaten (zoals ‘least developed countries’).

• Voor een beperktere groep landen (circa 47 rapporterende landen, met name OESO-leden) heeft de OESO ook hele recente data beschikbaar (t/m eerste kwartaal van 2020) en een langere tijdreeks dan bij het IMF (vanaf eerste kwartaal van 1995 voor veel landen en vanaf tweede kwartaal van 2003 voor Nederland).

4.3 Vergelijken van de cijfers over goederenhandel

Tot dusver ging het over de beschikbaarheid van gegevens over de wereldwijde handel in goederen en diensten. In deze laatste paragraaf zal het gaan over verschillen tussen de cijfers. Daarbij wordt hier enkel de goederenhandel besproken. Bij de dienstenhandel is er namelijk niet of nauwelijks sprake van verschillen (de bronstatistiek geeft dezelfde cijfers als de Nationale Rekeningen en de betalingsbalans).

De volgende verschillen zullen achtereenvolgens worden besproken ten aanzien van de goederenhandel:
1. Verschillen tussen ‘foreign trade statistics’ (FTS) en de Nationale Rekeningen (ESA 2010/BPM6).
2. Verschillen tussen Eurostat en het CBS met betrekking tot de gepubliceerde cijfers.
3. Overige verschillen en een getallenvoorbeeld.

In de eerste plaats is er een belangrijk verschil tussen enerzijds de broncijfers van de goederenhandelsstatistiek (verordening FTS exclusief quasi-doorvoer) en anderzijds de cijfers zoals gepresenteerd door de Nationale Rekeningen en in de betalingsbalans (BPM6). De eerste volgt het principe van fysieke grensoverschrijding (van goederen) en de tweede volgt het principe van economische eigendomsoverdracht (van ingezetenen naar niet-ingezetenen of vice versa). In de praktijk betekent dit de volgende verschillen (zie voor details: Chong (2015)):

• Bij BPM6 wordt goederenveredeling (‘processing’) niet gezien als handel in goederen (zoals bij de FTS), omdat het bezit niet overgaat naar een ingezetene. Bij (passieve) veredeling gaat het om goederen die vanuit Nederland naar het buitenland worden verstuurd om daar bewerkt te worden en goederen die voor reparatie naar het buitenland worden verstuurd.

• Transitohandel (‘merchanting’) valt onder BPM6 onder de handel in goederen (dit is niet het geval voor FTS) en niet onder de handel in diensten. Van transitohandel is sprake als een ingezeten handelaar goederen van een niet-ingezetene koopt en vervolgens aan een andere niet-ingezetene doorverkoopt, zonder dat de goederen de economie van de ingezeten handelaar (hier Nederland) binnenkomen.

• Goederenhandel zonder overdracht van eigendom (‘affiliated enterprises’) telt niet mee onder BPM6, maar wel onder FTS.

• Production abroad telt wel mee onder BPM6, maar niet onder FTS. Indien een Nederlands bedrijf in het buitenland goederen laat vervaardigen waarbij dit Nederlandse bedrijf de economisch eigenaar is van de te vervaardigen goederen en de bijbehorende productieprocessen, dan wordt dit bedrijf gezien als een in- en uitvoerende goederenproducent voor Nederland (production abroad).

Naast deze principeverschillen zijn er ook nog andere (grotendeels conceptuele) verschillen tussen beide statistieken zoals correcties voor volledigheid (zoals online handel, illegale handel), integratiecorrecties (bij Nationale Rekeningen kan worden geconfronteerd met meerdere bronnen) en cif/fob-correcties (door een verschil in financiële waardering van de invoerstroom). Zie voor meer details de uitleg op de CBS-website (CBS, 2014). In dit document zit ook een rekenvoorbeeld voor 2011 die aangeeft dat de NR-cijfers bij de invoer circa 9 procent lager waren dan de broncijfers en bij de uitvoer circa 3 procent lager.

Er zijn echter ook verschillen binnen de FTS. Hierbij gaat het om keuzes die gemaakt worden binnen de cijfers die beschikbaar zijn vanuit de FTS-verordening. Als startpunt gaan we uit van de verschillen tussen enerzijds de cijfers die het CBS publiceert en anderzijds de cijfers die Eurostat publiceert over Nederland (op basis van cijferleveringen door het CBS aan Eurostat, zie voor details: Eurostat (2015)).

Er zijn drie verschillen:
Quasi-doorvoer. Eurostat publiceert mét ingaande of uitgaande quasi-doorvoer (community concept) en het CBS publiceert zonder deze handelsstromen (national concept). Quasi-doorvoer betreft het in- en doorvoeren van goederen zonder dat er bewerking in Nederland plaatsvindt en waarbij op geen enkel moment een Nederlands bedrijf eigenaar van die goederen is. De goederen zijn tijdens het verblijf in Nederland dus permanent in buitenlands eigendom. Bij de wederuitvoer van goederen zijn de goederen wel (tijdelijk) in Nederlandse handen. Een ander verschil is dat bij wederuitvoer wel (eventueel) sprake is van lichte bewerking van de goederen in Nederland voordat ze weer worden uitgevoerd. Wederuitvoer is dus onderdeel van de publicaties van het CBS en van Eurostat, terwijl de quasi-doorvoer alleen door Eurostat wordt meegeteld.

Land van oorsprong of land van herkomst. Voor de invoer geldt een tweede verschil tussen CBS en Eurostat en wel dat de eerste voor niet-EU-landen “land van herkomst” publiceert (het land waar de goederen het laatst waren voordat ze in Nederland aankwamen) en Eurostat “land van oorsprong” publiceert (waar de goederen daadwerkelijk geproduceerd zijn). Bij de uitvoer en bij de invoer uit EU-landen is er geen verschil tussen CBS en Eurostat. Het CBS kiest dus een consequente lijn (altijd land van herkomst) en Eurostat publiceert twee concepten binnen de invoer (Europees ziet men het als twee verschillende begrippen: ‘arrivals’ binnen de EU en ‘imports’ buiten de EU). Er zijn ook landen die het weer anders doen zoals Frankrijk en Duitsland. Zijn publiceren op de eigen website consequent ‘land van oorsprong’. De verschillen tussen CBS en Eurostat zitten overigens enkel op landniveau, op totaalniveau (alle landen) vallen de verschillen tegen elkaar weg en is er dus geen verschil.

SASP. SASP staat voor ‘single authorisation for simplified procedures’ en is bedacht om de administratie van grote bedrijven te vereenvoudigen. In een document van de Europese Commissie (EC, 2008) staat hoe bedrijven voor deze vereenvoudigde opgave van gegevens voor handel met niet-EU-landen in aanmerking komen. Een bedrijf kan onder bepaalde strikte voorwaarden in één land aangifte doen voor de gehele EU-goederenhandel met niet-EU-landen, dus voor meerdere EU-landen tegelijk. De cijfers die Eurostat publiceert, houden rekening met SASP, de cijfers die CBS publiceert niet. Door het meenemen van de vereenvoudiging komt Eurostat lager uit (exclusief quasi-doorvoer), maar het gaat niet om hele grote bedragen.

Tussen de CBS- en Eurostat-publicaties zijn er dus drie conceptuele verschillen. Tussen Eurostat en andere nationale publicaties zijn er weer andere verschillen zoals te zien in een schema van ‘statistics explained’ onder het kopje ‘comparison with other sources’ (Eurostat, 2020). Hierbij gaat het om bewuste keuzes zoals Duitsland dat consequent ‘land voor oorsprong’ aanhoudt voor de eigen publicaties over de Duitse goedereninvoer. Daarmee zijn we er echter nog niet met de verschillen. Doordat er sprake is van ‘dubbele boekhouding’ in deze statistiek kan eenvoudig worden nagegaan of er ook verschillen zijn tussen landen in hun rapportages over dezelfde handelsstromen binnen hetzelfde concept (zoals bij Eurostat). Hierbij gaat het om zogenaamde ‘handelsasymmetrieën’. Deze zijn helaas talrijk en veelomvattend, met name bij de handel tussen EU-landen. Zo kan bijvoorbeeld de Nederlandse uitvoer van varkensvlees naar Duitsland (gerapporteerd door Nederland) afwijken van de Duitse invoer van varkensvlees uit Nederland (gerapporteerd door Duitsland), zelfs binnen hetzelfde handelsconcept. Een mogelijke verklaring is dat het Duitse rapporterende bedrijf de stroom anders interpreteert dan het Nederlandse rapporterende bedrijf. Het kan zijn dat het Duitse bedrijf een iets andere soort varkensvlees rapporteert dan het Nederlandse bedrijf waardoor er op 8-digit niveau meteen een verschil ontstaat. Op het niveau van ‘totaal varkensvlees’ is het verschil dan weer niet zichtbaar.

Alle handelsasymmetrieën zijn te zien in de Comext-database van Eurostat (door ‘reporting country’ en ‘partner country’ aan elkaar te spiegelen) en in diverse publicaties (zoals bijvoorbeeld HMRC, 2018). De EU-handelsasymmetrieën zullen overigens verdwijnen zodra er binnen Europa wordt besloten om definitief over te gaan op ‘enkele boekhouding’ (single flow), waarbij het uitvoerende land zal gelden als de meest betrouwbare rapporteur. De rapportageverschillen met niet-EU-landen blijven dan wel bestaan.

Om de diverse verschillen tussen de diverse bronnen concreet te maken wordt er in bijlage 4 een getallenvoorbeeld getoond. Het betreft hier de internationale rapportages over de Nederlandse goederenimport in 2018. De verschillen tussen CBS en Eurostat zijn eerder besproken en hebben met name betrekking op het wel of niet meenemen van de quasi-doorvoer. Een klein deel van het verschil heeft betrekking op het wel of niet meenemen van de SASP-vereenvoudiging. De verschillen tussen het CBS en de andere bronnen hebben vooral te maken met wisselkoers (alle bronnen behalve CBS en Eurostat in US dollars) of toevoeging van de quasi-doorvoer (UNCTAD, IMF, OESO (MEI), WTO en de Wereldbank). Overige verschillen hebben betrekking op het gebruik van meerdere bronnen door elkaar.

4.4 Conclusie

Concluderend kan worden gesteld dat er veel goede internationale bronnen beschikbaar zijn ten aanzien van de internationale goederen- en dienstenhandel. Alle in deze studie onderzochte bronnen zijn serieuze bronnen met betrouwbare data. Bij het maken van een keuze tussen bronnen is het met name van belang om goed na te denken over de precieze informatiebehoefte (zie details bijlage 1-3):
1. Fysieke grensoverschrijding of economisch eigendom? De bronstatistiek van de internationale handel in goederen neemt de grensoverschrijding van goederen waar, terwijl de Nationale Rekeningen en de betalingsbalans uitgaan van economische eigendomsoverdracht. Bij de handel in diensten speelt grensoverschrijding geen rol en is er dus maar één cijfer.
2. Geografisch kader? Zijn alleen Nederlandse cijfers van belang? Dan is CBS de meest logische keuze als bron. Voor een vergelijking tussen EU-landen is Eurostat de beste bron. Voor een wereldwijde vergelijking zijn de UN-comtrade, UNCTAD, WTO of de Wereldbank geschikt. Voor een vergelijking van de grootste economieën kan ook prima gebruik gemaakt worden van de OESO of het IMF (voor de Nationale Rekeningen heeft IMF ook alle landen ter wereld).
3. Welke frequentie nodig? Bij de goederenhandel hebben de meeste bronnen maanddata, maar sommige bronnen (UNCTAD, ITCS van de OESO en de Wereldbank) enkel jaardata. Bij de dienstenhandel hebben enkel CBS en WTO kwartaaldata (WTO heeft zelfs maanddata). Voor de Nationale Rekeningen geldt dat de meeste bronnen kwartaaldata hebben en Eurostat zelfs maanddata.
4. Welk detail van partnerlanden? De meeste bronnen hebben alle partnerlanden beschikbaar voor de goederen- en dienstenhandel. Voor de Nationale Rekeningen heeft alleen Eurostat gegevens over partnerlanden.
5. Welk detail van goederen of diensten? Bij de goederenhandel hebben CBS, Eurostat en de UN-Comtrade met afstand het meeste goederendetail. Enkele bronnen hebben helemaal geen goederengegevens. Bij de dienstenhandel hebben alle bronnen informatie over dienstensoorten.
6. Lange tijdreeks van belang? Bij de goederenhandel hebben WTO en het IMF goed gevulde lange tijdreeksen, voor de dienstenhandel zijn dat UN-Comtrade, UNCTAD en de WTO. Bij de Nationale Rekeningen zijn dat het CBS, Eurostat, OESO en de Wereldbank.
7. Gebruiksvriendelijkheid? De meeste bronnen zijn eenvoudig te raadplegen en te downloaden (bijvoorbeeld naar excel), bepaalde bronnen zijn soms traag (zoals IMF bij de goederen of de OESO bij de Nationale Rekeningen) of kosten soms veel tijd bij de datavergaring (zoals de UN-comtrade bij de goederen).
8. Zijn de data bruikbaar? In paragraaf 4.3 is voor de goederenhandel beschreven dat er grote conceptuele verschillen kunnen optreden door afwijkende publicatiekeuzes. Het wel of niet meenemen van de quasi-doorvoer is een belangrijke afweging, omdat het gaat om een grote handelsstroom (in brutowaarde), maar met een beperkte economische relevantie.
9. Hoe recent? In deze studie is ook gekeken naar de tijdigheid van de meest recente data. Hierbij is het wel oppassen, omdat de recentheid niet altijd geldt voor alle rapporterende landen binnen de bron (de tabel is niet helemaal gevuld), zie verder punt 10 hieronder. Bij de goederenhandel zijn het CBS, Eurostat, UN-Comtrade en de OESO (MEI) de meest tijdige bronnen. Bij de dienstenhandel zijn dat het CBS en de WTO. Bij de Nationale Rekeningen zijn het CBS, Eurostat, IMF en de OESO.
10. Vulling van de data? Tot slot, het is van belang om te weten of de gepresenteerde tabellen wel helemaal gevuld zijn. Er zijn organisaties die pas een nieuwe verslagperiode toevoegen als voor elke ‘cel’ een cijfer genoemd kan worden, maar er zijn ook organisaties die bij elk nieuw cijfer een nieuwe verslagperiode toevoegen (wat leidt tot ‘gaten’ in de tabel). In de volgende tabel staat per bron beschreven of de gepresenteerde bronnen geheel (ja) of niet geheel (nee) gevuld zijn. Vanuit dit perspectief zijn CBS, Eurostat, UNCTAD en de Wereldbank de meest geschikte bronnen, daarna IMF en WTO en tenslotte de UN-Comtrade en de OESO.

Tabel 16 Overzicht van de vulling van de data per bron
CBSEurostatUN-comtradeUNCTADIMFOESOWTOWereldbank
GoederenJaJaNeeJaNeeNeeJaJa
DienstenJaJaNeeJan.v.t.NeeNeen.v.t.
NRJaJan.v.t.JaJaNeen.v.t.Ja


1)  De betalingsbalans (Balance of Payments) van een land is een overzicht van de waarde van alle transacties die in een bepaalde periode hebben plaatsgevonden tussen ingezetenen van een land en ingezetenen van andere landen. De betalingsbalans is onderverdeeld in deelrekeningen: de lopende rekening (opgebouwd uit de handelsbalans van goederen en diensten, dienstenrekening, inkomensrekening en inkomensoverdrachtenrekening), de kapitaal- en financiële rekening en de verandering deviezenraad. Het Internationale Monetaire Fonds (IMF) heeft een specifieke definitie waarvoor het een handboek publiceert met de accountancy standaard voor de betalingsbalans, het Balance of Payments Manual (BPM).
2)  United Nations Conference on Trade And Development, onderdeel van de Verenigde Naties gericht op internationale samenwerking en economisch onderzoek.
3)  Internationaal Monetair Fonds, een VN-organisatie gericht op internationale samenwerking op monetair gebied, bestrijding van financiële crises en kredietverlening voor staten met financiële problemen.
4) Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, een samenwerkingsverband van 37 landen om sociaal en economisch beleid te bespreken, bestuderen en coördineren. De hier gebruikte gegevens komen van de databases ‘main economic indicators’ (MEI) en ‘international trade commodity statistics’ (ITCS).
5)  Wereldhandelsorganisatie, een intergouvernementele organisatie die toeziet op de naleving van afspraken tussen landen op het gebied van internationale handel in goederen en diensten.
6)  De Wereldbank is het grootste instituut in de wereld op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Het belangrijkste doel is het bestrijden van armoede in de wereld.
7)   Circa 9 300 goederensoorten op het laagste niveau (CN8-digit) maal circa 240 landen van herkomst en bestemming maal 12 verslagmaanden per jaar voor zowel waarden (in euro) als hoeveelheden. Daarmee is het de meest uitgebreide statistiek bij de statistiekbureaus.
8)   Dit betreft de eerste 6 digits van de CN8-digit. CN staat voor ‘Combined Nomenclature’ en is de meest gedetailleerde goederenclassificatie van de statistiek. Deze wordt elk jaar herijkt door Eurostat de douane-organisaties. De eerste 6 digits zijn wereldwijd vergelijkbaar. De 8 digits zijn in ieder geval op EU-niveau vergelijkbaar.
9)   Het CBS publiceert op basis van eigen onderzoek over de Nederlandse exportverdiensten (zie onder andere CBS, 2020), maar maakt voor internationale vergelijkingen met andere landen dankbaar gebruik van de ‘trade in value added’ cijfers van de OESO.

Literatuur

CBS (2014). De Nederlandse in- en uitvoercijfers van het CBS. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.

CBS (2020). Een derde bbp wordt verdiend aan de export. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Chong (2015). Economic ownership as leading principle in ESA 2010: consequences for national accounts. Project and report commissioned by the European Union. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.

European Commission (2008). Single Authorisation for simplified procedures: guidelines. Brussels: EC – DG Taxation and Customs Union.

Eurostat (2015). Compilers guide on European Statistics on international trade in goods. Luxembourg: Eurostat.

Eurostat (2020). Statistics explained: International trade statistics – background. Luxembourg: Eurostat.

HMRC (2018). Asymmetries in international trade goods statistics: UK measured against EU member states, 2015 to 2017. Southend on Sea: HM Revenue and Customs.

OECD (2005). Oslo Manual; Guidelines for collecting and interpreting innovation data, Third edition. Parijs: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.

OECD (2014). Implementing the latest international standards for compiling international investment statistics.

OECD (2015). Frascati Manual 2015: Guidelines for Collecting and Reporting Data on Research and Experimental Development. The Measurement of Scientific, Technological and Innovation Activities. Paris: OECD Publishing.

RVO (2020). WBSO: fiscale regeling voor research en development.
 
Walhout, J. & van Roekel, R. (2017). De bedrijven achter de Nederlandse R&D en innovatie. In M. Jaarsma & R. Voncken (Red.), Internationaliseringsmonitor 2017, derde kwartaal: Innovatie en R&D. Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.

WIPO (2019). Global Innovation Index 2019: Creating Healthy Lives — The Future of Medical Innovation

WEF (2019). The Global Competitiveness Report 2019.

Bijlagen

Bijlage 1. Databeschikbaarheid statistiek goederenhandel
CBSEurostatUN-comtradeUNCTADIMF (DOTS)OECD (MEI)OECD (ITCS)WTOWereldbank
Meest recente periodejun-20jun-20jun-202018apr-20jun-202019mei-202019
Meest recente periode (> 35 landen)n.v.t.n.v.t.mrt-202018apr-20mei-202019mei-202019
Meest recente periode (met Nederland)jun-20jun-20mrt-202018apr-20mei-202019mei-202019
Oudste periode deze tabeljan-02jan-88jan-001995jan-61jan-571988jan-061960
Oudste periode deze tabel (> 35 landen)n.v.t.n.v.t.jan-001995jan-61jan-571995jan-061960
Oudste periode deze tabel (met Nederland)jan-02jan-88jan-101995jan-61jan-571988jan-061960
Tijdreeks actieve jaartabel met detail2002-20191988-20191988-20191995-20181948-20191955-20191988-20191948-20191960-2019
Tijdreeks actieve jaartabel met detail (> 35 landen)n.v.t.n.v.t.1989-20191995-20181948-20191991-20191995-20191948-20191960-2019
Tijdreeks actieve jaartabel met detail (met NL)2002-20191988-20191992-20191995-20181948-20191957-20191988-20191948-20191960-2019
Oudste jaar beschikbaar alle tabellen191719881900194819481955198819481960
Maanddata beschikbaar?JaJaJaNeeJaJaNeeJaNee
Aantal rapporterende landen beschikbaar128AlleAlleca. 1504942AlleAlle
Aantal partnerlanden beschikbaarAlleAlleAlleAlleAlle0Allemax. 500
Goederendata beschikbaarAlleAlleTot HS670 groepenNeeNeeTot HS217 groepenNee
Maand x partnerland x goed beschikbaarJaJaJaNeeNeeNeeNeeNeeNee
Aantal tabellen beschikbaar11>2510116511207
Unieke featuresJaJaJaJaNeeJaNeeJaJa
Wereldwijde vergelijking mogelijkNeeDeelsJaJaDeelsDeelsDeelsJaJa
GebruiksvriendelijkheidHoogHoogMiddelHoogMiddelHoogHoogHoogHoog
Per 11-8-2020

Bijlage 2. Databeschikbaarheid statistiek dienstenhandel
CBSEurostatUN-comtradeUNCTADOECD (MEI)WTO
Meest recente periodeQ4 20192018201820192019Q1 2020
Meest recente periode (> 35 landen)n.v.t.n.v.t.201820192018Q1 2020
Meest recente periode (met Nederland)Q4 20192018201820192018Q1 2020
Oudste periode deze tabelQ1 20142010200020051972Q1 2005
Oudste periode deze tabel (> 35 landen)n.v.t.n.v.t.200020052010Q1 2005
Oudste periode deze tabel (met Nederland)Q1 20142010200020052010Q1 2014
Tijdreeks actieve jaartabel met detail2014-20192010-20182000-20182005-20191972-20192005-2019
Tijdreeks actieve jaartabel met detail (> 35 landen)n.v.t.n.v.t.2000-20182005-20192010-20182005-2019
Tijdreeks actieve jaartabel met detail (met NL)2014-20192010-20182000-20182005-20192010-20182006-2019
Oudste jaar beschikbaar alle tabellen200320102000200519721980
Maanddata beschikbaar?NeeNeeNeeNeeNeeJa
Kwartaaldata beschikbaar?JaNeeNeeNeeNeeJa
Aantal rapporterende landen beschikbaar128AlleAlle41Alle
Aantal partnerlanden beschikbaarCa. 85AlleAlleAlleAlleAlle
Dienstensoortdata beschikbaarCa. 40AlleAlleAlleAlleAlle
Kwartaal x partnerland x dienst beschikbaarJaNeeNeeNeeNeeJa
Aantal tabellen beschikbaar221548
Unieke featuresNeeNeeNeeJaJaJa
Wereldwijde vergelijking mogelijkNeeDeelsJaJaDeelsJa
GebruiksvriendelijkheidHoogHoogHoogHoogHoogHoog
Per 11-8-2020

Bijlage 3. Databeschikbaarheid goederen- en dienstenhandel (ESA 2010, BPM6)
CBSEurostatUNCTADIMF (BPM6)OECD (BPM6)Wereldbank
Meest recente periodeQ1 2020mei-202018Q1 2020Q1 20202019
Meest recente periode (> 35 landen)n.v.t.n.v.t.2018Q1 2020Q1 20202019
Meest recente periode (met Nederland)Q1 2020mei-202018Q1 2020Q1 20202019
Oudste periode deze tabelQ1 1995jan-992005Q1 2013Q3 19591960
Oudste periode deze tabel (> 35 landen)n.v.t.n.v.t.2005Q1 2013Q1 19951960
Oudste periode deze tabel (met Nederland)Q1 1995jan-192005Q1 2013Q2 20031969
Tijdreeks actieve jaartabel met detail2015-20191992-20192005-20182005-20191957-20191960-2019
Tijdreeks actieve jaartabel met detail (> 35 landen)n.v.t.n.v.t.2005-20182005-20192004-20191960-2019
Tijdreeks actieve jaartabel met detail (met NL)2015-20192004-20192005-20182005-20192004-20191969-2019
Oudste jaar beschikbaar alle tabellen199519921980200519571960
Maanddata beschikbaarNeeJaNeeNee1 landNee
Kwartaaldata beschikbaar?JaJaNeeJaJaNee
Aantal rapporterende landen beschikbaar121AlleAlle47Alle
Aantal partnerlanden beschikbaar0400000
Goederen en diensten apart beschikbaarJaJaJaJaJaNee
Detaildata beschikbaar (zoals SBI)JaJaNeeNeeNeeNee
Kwartaal x detail beschikbaarJaJaNeeNeeNeeNee
Aantal tabellen beschikbaar4564132
Unieke featuresJaJaJaNeeJaNee
Wereldwijde vergelijking mogelijkNeeDeelsJaJaDeelsJa
GebruiksvriendelijkheidHoogHoogHoogHoogMiddelHoog
Per 11-8-2020

Bijlage 4. Getallenvoorbeeld: de totale Nederlandse goederenimport in 2019 (mln euro)
BronHoofdbronPublicatieVerklaring
CBSCBS459 278 euro
EurostatCBS567 712 euroToevoeging quasi-doorvoer
UN-comtrade1)CBS514 858 USDIn dollars in plaats van in euro's
UNCTADUN-Comtrade (primair), IMF, Eurostat, schattingen UNCTAD635 490 USD Toevoeging quasi-doorvoer
IMF (DOTS)Eurostat (EU-landen), IMF-leden, UN-Comtrade (niet-leden)514 506 USD In dollars in plaats van in euro's
OESO (MEI)Eurostat, UN-Comtrade 635 490 USD Toevoeging quasi-doorvoer
OESO (ITCS)UN-Comtrade514 513 USD Zie UN-Comtrade
WTO UN-Comtrade, Eurostat, IMF, CBS, schattingen WTO635 490 USD Zie UNCTAD
WereldbankWTO476 592 USDBetalingsbalansinformatie
1) Op de website van Comtrade staat nu (11 augustus 2020) nog ruim 500 mln dollar, maar dit cijfer is niet actueel en zal nog worden aangepast door de VN.