2. Innovatie
Rank | Totaal GII | Innovation input sub-index | Innovation output sub-index |
---|---|---|---|
(ontw tov 2019) | (ontw tov 2019) | (ontw tov 2019) | |
1 | Zwitserland (–) | Singapore (–) | Zwitserland (–) |
2 | Zweden (–) | Zwitserland (–) | Zweden (+1) |
3 | Verenigde Staten (–) | Zweden (+1) | Verenigd Koninkrijk (+1) |
4 | Verenigd Koninkrijk (+1) | Verenigde Staten (-1) | Nederland (-2) |
5 | Nederland (-1) | Denemarken (–) | Verenigde Staten (+1) |
6 | Denemarken (+1) | Verenigd Koninkrijk (–) | China (-1) |
7 | Finland (-1) | Hongkong (+1) | Duitsland (+2) |
8 | Singapore (–) | Finland (-1) | Finland (+3) |
9 | Duitsland (–) | Canada (–) | Denemarken (+3) |
10 | Zuid-Korea (+1) | Zuid-Korea (–) | Zuid-Korea (+3) |
11 | Nederland (–) | ||
Rank | Totaal GCI | Innovation capability |
---|---|---|
(ontw tov 2018) | (ontw tov 2018) | |
1 | Singapore (+1) | Duitsland (–) |
2 | Verenigde Staten (-1) | Verenigde Staten (–) |
3 | Hongkong (+4) | Zwitserland (–) |
4 | Nederland (+2) | Taiwan, China (–) |
5 | Zwitserland (-1) | Zweden (–) |
6 | Japan (-1) | Zuid-Korea (+2) |
7 | Duitsland (-4) | Japan (-1) |
8 | Zweden (+1) | Verenigd Koninkrijk (-1) |
9 | Verenigd Koninkrijk (-1) | Frankrijk (+2) |
10 | Denemarken (–) | Nederland (-1) |
Rank | Summary Innovation Index |
---|---|
1 | Zwitserland |
2 | Zweden |
3 | Finland |
4 | Denemarken |
5 | Nederland |
6 | Luxemburg |
7 | België |
8 | Verenigd Koninkrijk |
9 | Noorwegen |
10 | Duitsland |
2.1 Voornaamste bronnen met betrekking tot innovatie
Nationale statistieken over innovatie worden samengesteld door het CBS. Deze bestaan uit twee ‘stromen’ van statistieken, die worden verordend door Eurostat en uitgevraagd in respectievelijk de zogenaamde Research and Development (R&D) enquête en de Community Innovation Survey (CIS).
Uit de R&D-enquête worden statistieken gemaakt over uitgaven, personeel en toekenningen van overheidsbudgetten met betrekking tot R&D. Hierbij komt data beschikbaar over uitvoerende en financierende sectoren van R&D, type kosten en economische activiteiten. R&D ofwel onderzoek en ontwikkeling is een belangrijke input voor innovatie. Universiteiten, overheidsinstituten en bedrijven ontplooien R&D-activiteiten om nieuwe technologieën te ontdekken of bestaande te verbeteren (Walhout & van Roekel, 2017). Echter niet alle R&D levert ook daadwerkelijk innovatieve nieuwe producten, ideeën of processen op.
Vanuit de CIS worden statistieken gemaakt over bedrijven die product- en bedrijfsprocesinnovaties doorvoeren. Hierbij moet gedacht worden aan hun strategie, kennisbeheer en innovatie-activiteiten, maar ook factoren die innovatie-activiteiten binnen bedrijven aanjagen of belemmeren (de zgn. innovatie-omgeving).
Tot slot is er binnen het CBS nog een macro-economische beschrijving van onderzoeks- en ontwikkelingsinvesteringen (O&O) vanuit Nationale Rekeningen. Dit valt echter onder een vorm van investering in vaste activa en bevat – in tegenstelling tot de cijfers uit de R&D-enquête – geen uitgaven die gedaan zijn aan loonkosten van onderzoekers. Deze data wordt in dit rapport verder buiten beschouwing gelaten.
Daarnaast zijn er twee voorname internationale bronnen die regelmatig cijfers publiceren over de innovatiekracht van individuele landen en werelddelen. BuZa baseert haar cijfers van de innovatie wereldranglijst op de jaarlijkse publicatie van World Intellectual Property Organization (WIPO) en World Economic Forum (WEF). De WIPO maakt de Global Innovation Index (GII) en de WEF maakt de Global Competitiveness Index (GCI), waarvan één van de twaalf pilaren betrekking heeft op innovatie. Dit zijn verschillende indices en de ranglijsten kunnen afwijken, zoals zal blijken uit paragraaf 2.3.
Overzicht van bronnen met betrekking tot innovatie:
- CBS: R&D statistiek
- CBS: Community Innovation Survey (CIS)
- CBS: Onderzoeks- en ontwikkelingsinvesteringen
- WIPO: Global Innovation Index
- WEF: Global Competitiveness Index
2.2 Totstandkoming van de bronnen
2.2.1 R&D
Aan het uitvragen van de CBS R&D-enquête ligt de Frascati-manual (OECD, 2015) ten grondslag. Er wordt jaarlijks informatie samengesteld over de R&D-activiteiten van bedrijven, instellingen en het hoger onderwijs. Het gaat daarbij om uitgaven aan en inkomsten uit Research and Development (R&D). Ook het R&D-personeel en het aantal bedrijven dat bij R&D betrokken is, valt hieronder. Het CBS maakt de statistieken bij in Nederland gevestigde bedrijven en instellingen. De Industrie en Dienstensector is de belangrijkste doelpopulatie. De gegevens worden samengesteld op het niveau van de bedrijfseenheid van het Algemeen Bedrijven Register.Voor de statistiek over R&D wordt jaarlijks een deel van de bedrijfseenheden in de doelpopulatie geënquêteerd. Grote bedrijven worden allemaal waargenomen, bij andere bedrijven met 10 of meer werknemers gebeurt dit op steekproefbasis. De totale steekproefomvang bevat jaarlijks ongeveer 4 duizend bedrijven. Daarnaast worden de R&D-activiteiten van bedrijven met minder dan 10 werknemers via een secundaire bron bijgeschat, de fiscale gegevens van de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) (RVO, 2020).
De schatting komt tot stand door voor de bedrijfseenheden per stratum (SBI 2-digit en grootteklasse combinatie) een ophoogfactor te bepalen en te combineren met de gegevens van de bijschatting.
2.2.2 Community Innovation Survey (CIS)
Het concept innovatie is in de Community Innovation Survey geoperationaliseerd in lijn met het algemeen erkende Oslo Manual van de OESO (OECD, 2005). De innovatie statistiek (Community Innovation Survey) geeft inzicht in de innovatie-activiteiten bij bedrijven. Hierbij worden product-, proces-, organisatie- en marketinginnovaties onderscheiden. Ook deze statistiek wordt samengesteld op het niveau van het bedrijf.Ook de CIS wordt bij het CBS samengesteld door het uitvragen van een deel van de bedrijven in de doelpopulatie. Bedrijven worden eens per twee jaar geënquêteerd en de gegevens hebben betrekking op een periode van drie jaren, bijvoorbeeld 2010 tot en met 2012 (dit is de verslagperiode). Het laatste jaar in de enquête is daarbij gelijk aan het eerste jaar in de volgende enquête. Bedrijven met 200 of meer werkzame personen worden integraal waargenomen. Bij bedrijven met minimaal 10 en maximaal 199 werkzame personen vindt enquêtering plaats op steekproefbasis. Bedrijven met minder dan 10 werkzame personen worden niet geënquêteerd. Hiervoor wordt ook niet bijgeschat.
De steekproef bestaat per verslagperiode uit ongeveer 10 duizend bedrijven. De schatting komt tot stand door op basis van de steekproef ontvangen enquêtegegevens per stratum (SBI 2-digit en grootteklasse combinatie) op te hogen naar het aantal bedrijven in het Algemeen Bedrijven Register.
2.2.3 WIPO: Global Innovation Index (GII)
De Global Innovation Index (GII) van de WIPO bestaat uit een internationale ranglijst van meer dan 130 economieën op het gebied van innovatie. De GII is een genormaliseerde maat en leunt op het gemiddelde van twee sub-indices, die de input en de output van het innovatieproces kwantificeren. Beide sub-indices wegen even zwaar mee in de bepaling van de uiteindelijke ranglijst. Figuur 1 geeft schematisch weer waar de sub-indices van de GII uit opgebouwd zijn.
Figuur 1 1) De twee sub-indices van de GII. Aan de inputkant van innovatie worden aspecten als het politieke landschap, instituten, R&D en hoger onderwijs, infrastructuur en duurzaamheid, markt- en business sophistication en kenniswerkers verdisconteerd. Aan de output-zijde wordt gekeken naar gegenereerde kennis (patenten) en creative outputs (trademarks, exports van nieuwe producten, creatieve goederen en diensten).
De GII maakt via de Europese Commissie en de OESO indirect gebruik van enkele indicatoren die het CBS maakt, zoals de cijfers over R&D. Daarnaast wordt er een breed scala aan aanvullende internationale bronnen gebruikt voor de bepaling van de overige indicatoren. Deze zijn onder andere de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO) en de United Nations Industrial Development Organization (UNIDO), de Wereldbank, het Joint Research Centre of the European Commission en nog enkele andere publieke en private instituten. Zie ook figuur 4 voor een overzicht van hoe deze bronnen met elkaar verweven zijn.
2.2.4 WEF: Global Competitiveness Index (GCI)
Het World Economic Forum (WEF) publiceert de Global Competitiveness Index (GCI), een maat om de concurrentiekracht van circa 141 economieën te kwantificeren op basis van beleid, instituten en andere relevante factoren. Deze GCI berust op twaalf pilaren:
1. Instituten
2. Infrastructuur
3. ICT adoptie
4. Macro-economische stabiliteit
5. Gezondheid
6. Vaardigheden
7. Productmarkt
8. Arbeidsmarkt
9. Financieel systeem
10. Marktgrootte
11. Bedrijvendynamiek
12. Innovatie-vermogen
Pilaren 1-4 gaan over aanjagen, pilaren 5 en 6 over menselijk vermogen, pilaren 7-10 over de markt en pilaren 11 en 12 over de innovatie-omgeving. Bij elk van de 12 pilaren kunnen landen vergeleken worden en ranglijsten worden opgesteld.
Specifiek gaat pilaar 12 over het innovatie-vermogen (innovation capability) van een land, en kan daarmee opgevat worden als een maat voor hoe prominent innovatie in een land naar voren komt. Dit is een andere maatstaf dan de GII. Gegevens over innovatie binnen de GCI worden verzameld door middel van een eigen enquête en een aantal basis input- en outputmaatstaven van innovatie, zoals R&D-uitgaven en aantallen patentaanvragen. Deze eigen enquête is de Executive Opinion Survey, een grote enquête die wordt uitgezet aan ongeveer 12,5 duizend bedrijven in de private sector in 140 verschillende landen. Figuur 2 geeft schematisch weer waar de innovation capability van een economie op is gebaseerd.
2.2.5 Eurostat: European Innovation Scoreboard (EIS)
Eurostat publiceert jaarlijks het European Innovation Scoreboard (EIS), een vergelijkende analyse van de innovatieprestaties van EU-landen en 10 niet-EU-landen. Het EIS maakt inzichtelijk hoe Europa presteert op het gebied van onderzoek en innovatie ten opzichte van internationale concurrenten, op basis van tien innovatiedimensies die uit 27 indicatoren bestaan. Figuur 3 geeft schematisch weer waar de Summary Innovation Index van een land op is gebaseerd en welke databronnen gebruikt zijn voor elk van de tien innovatiedimensies. De ranglijsten van de verschillende edities (jaren) kunnen niet vergeleken worden omwille van data revisies.
2.2.6 Overige internationale leveranciers van innovatie data
Naast de bronnen die tot dusver genoemd zijn, zijn er ook andere internationale leveranciers van innovatie data. In deze paragraaf belichten we kort de informatie die beschikbaar is van de Wereldbank en de OESO.De Wereldbank (TCdata360) verzamelt en visualiseert gegevens over handel en concurrentievermogen uit 48 bronnen en presenteert deze samen met andere kennis en middelen. Voor innovatie zijn hier ook meerdere bronnen terug te vinden zoals WIPO Global Innovation Index, WEF Global Competitiveness Index, OESO Innovation Indicators en de Wereldbank World Development Indicators (zie tabel 4). De GII en GCI zijn ranglijsten van landen wereldwijd op basis van innovatiemaatstaven. De World Development Indicators van de Wereldbank bevatten enkele innovatiemaatstaven zonder dat er een expliciete ranglijst van de landen wordt gepubliceerd. Werkgelegenheid in R&D en uitgaven in R&D (als percentage van het bbp) komen van UNESCO en ontvangsten van/uitgaven voor intellectueel eigendom zijn afkomstig van IMF.
In januari 2020 publiceerde OESO een dataset met 36 innovatiemaatstaven voor 38 verschillende landen. De databronnen voor deze innovatiemaatstaven zijn de OESO-enquête nationale innovatie statistieken (2019) en de Eurostat CIS enquête (2016). OESO verzamelt al deze innovatie-gerelateerde data zonder een expliciete ranglijst van landen te publiceren met betrekking tot innovatie.
Databron | Innovatiemaatstaf | Ranking | Aantal economieën | Laatste jaar |
---|---|---|---|---|
WIPO | GII | Ja | 130 (wereldwijd) | 2020 |
WEF | GCI | Ja | 141 (wereldwijd) | 2019 |
Eurostat | EIS | Ja | 37 (EU landen + 10) | 2019 |
Wereldbank | World Development Indicators | Nee | 217 (wereldwijd) | 2020 |
OESO | Innovation Indicators | Nee | 38 (OESO + 3, maar zonder Mexico en Israël) | 2019 (OECD survey), 2016 (CIS) |
2.3 Vergelijken van de innovatiecijfers
Aan het begin van dit hoofdstuk werd middels een aantal tabellen de verschillen in de positie van Nederland op het gebied van innovatie weergegeven. Nadat de onderliggende bronnen besproken zijn kunnen die verschillen nu verklaard worden.
In tabel 1 wordt de top 10 van meest innovatieve economieën weergegeven, gemeten door WIPO aan de hand van de Global Innovation Index (GII). Nederland staat op de vijfde plaats in de GII 2020 en is daarmee een plek gezakt ten opzichte van het jaar ervoor. De GII meet de multidimensionale facetten van innovatie activiteiten, zoals onderwijs, onderzoek, technologische ontwikkeling, kwaliteit van de infrastructuur, wetgeving en kapitaalmarkt.
In tabel 2 wordt de top 10 meest concurrerende economieën weergegeven opgesteld door WEF aan de hand van de Global Competitiveness Index (GCI). Nederland stond in 2019 op de vierde plaats op de ranglijst met meest concurrerende economieën wereldwijd, terwijl ons land in 2018 op plaats zes stond. De GCI is de jaarlijkse graadmeter van internationaal concurrentievermogen en kijkt onder andere naar hoe veerkrachtig de economie in kwestie is, hoe makkelijk bedrijven en werknemers met veranderingen omgaan, hoe makkelijk een nieuw bedrijf gestart kan worden en in hoeverre inwoners profiteren van economische vooruitgang. Volgens de sub-index “innovation capability” staat Nederland op de 10e plaats wereldwijd.
Nederland staat in 2020 op de vijfde plaats in het European Innovation Scoreboard (EIS), zie tabel 3. Het EIS is een ranglijst van de Europese Commissie die de relatieve prestaties van de EU-landen en een 10-tal niet-EU-landen toont wat betreft onderzoek en innovatie.
Figuur 4 geeft de globale verwevenheid van de zojuist genoemde databronnen schematisch weer. Data van het CBS wordt via Eurostat en de OESO internationaal beschikbaar gesteld en wordt indirect opgehaald voor de ranglijsten. De berekeningen van de ranglijsten gebeurt met behulp van meerdere databronnen. WIPO en WEF maken ook gebruik van eigen data, en WEF gebruikt bovendien een indicator waarvan de data van WIPO beschikbaar komt. De indices zijn vervolgens een gewogen berekening waarin de verschillende indicatoren gewogen verdisconteerd zijn. WIPO gebruikt meer databronnen voor de Global Innovation Index, terwijl WEF sterk leunt op de resultaten van een eigen enquête en enkele statistische gegevens van de Wereldbank, OESO en WIPO.
2.4 Conclusie
Om het innovatiegedrag van Nederland wereldwijd te kunnen positioneren, kan best gekeken worden naar de GII van WIPO of de GCI van WEF. Dit zijn namelijk ranglijsten voor economieën wereldwijd, terwijl de EIS van Eurostat zich beperkt tot voornamelijk Europese landen. Voor de World Development Indicators van de Wereldbank en de Innovation Indicators van de OESO zijn geen expliciete ranglijsten beschikbaar, al kunnen deze zelf wel worden samengesteld voor elk van de innovatie-indicatoren op basis van de online beschikbare datasets.De GII van WIPO en de innovation capability van de GCI van WEF kijken duidelijk naar verschillende aspecten van innovatie. De GII omvat een breed scala van indicatoren omtrent innovatie-inputs en outputs, terwijl de innovatie binnen de GCI vooral voortkomt uit een eigen enquête en een aantal basis input- en outputmaatstaven van innovatie, zoals R&D-uitgaven en aantallen patentaanvragen. De GCI is een maat die primair een productiviteitsranglijst mogelijk maakt, waar innovatie een van de twaalf onderdelen van is. Innovatie heeft in de GCI een rol, maar de GCI omvat veel meer dan enkel innovatie. Ook wordt voor pilaar 12 binnen de GCI een beperktere verzameling aan databronnen gebruikt dan bij de GII. Het kan dus zeker voorkomen dat landen in deze verschillende ranglijsten anders scoren. Feit blijft wel dat bij beide indicatoren Nederland in 2019 in de top 10 staat.
Bij de keuze tussen de GII en de GCI moet in acht worden genomen dat in de GCI meer opiniescores van ondernemers verdisconteerd zitten dan in de GII. Beide instituten doen uitgebreid en gedegen onderzoek naar relevante aspecten binnen het innovatieproces. Voor beide indices wordt betrouwbare data gebruikt, die ook bij beiden voor een deel (indirect) afkomstig zijn van het CBS en PATSTAT. Daarvan is bekend dat zij objectieve, harde maten ter beschikking hebben voor internationale vergelijking (R&D-uitgaven als percentage van het bbp, aantallen patenten, internationale samenwerking bij aanvraag van patenten). Het voordeel van zowel de GII als de GCI is dat zij een relatief eenduidige jaar-op-jaar vergelijking mogelijk kunnen maken en dat ze ook beiden al lange tijd beschikbaar zijn (GII vanaf 2007 en GCI vanaf 2008), uiteraard voorbehouden methodebreuken.