4. Samenvatting en conclusie
De meeste vrijwilligers zetten zich in voor sportverenigingen, scholen, jeugdwerk, verzorging en levensbeschouwelijke organisaties. Gemiddeld besteedden vrijwilligers iets meer dan 4 uur per week aan vrijwilligerswerk.
Er zijn verschillen tussen bevolkingsgroepen. Zo zijn vrijwilligers vaker te vinden onder de middelbare leeftijdsgroepen dan onder de jongere en oudere leeftijdsgroepen. Vrouwen doen vaker vrijwilligerswerk dan mannen; zij zijn twee keer zo vaak als mannen actief voor een school en in de verzorging. Mannen besteden gemiddeld wel meer uur per week aan vrijwilligerswerk dan vrouwen. Mensen met een hoog opleidingsniveau, een hoog huishoudinkomen en werkenden zijn vaker vrijwilliger dan mensen met een lager opleidingsniveau, een laag huishoudinkomen, en niet werkenden. Mensen met een Nederlandse achtergrond zijn vaker vrijwilliger dan degenen met een westerse en niet-westerse achtergrond. Sterkere verschillen zijn te zien tussen personen die zich al dan niet rekenen tot een kerkelijke gezindte. Mensen die behoren tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering zijn vaker actief als vrijwilliger dan mensen zonder denominatie. Maar ook inwoners van niet of weinig stedelijke woongemeenten zijn vaker vrijwilliger dan degenen in (zeer) sterk stedelijke woongemeenten.
Het voornaamste doel van de aanvullende vragen over vrijwilligerswerk was om meer informatie te verkrijgen over de motieven, het belang en vergoedingen. De vaakst genoemde motieven om vrijwilligerswerk te doen zijn ‘omdat het leuk is’ en ‘om iets voor een ander te doen’. Het vinden van een baan wordt nauwelijks genoemd als motief. Dit was ook het geval in 2017. Wel vonden in 2017 meer vrijwilligers dan in 2019 het leuk om vrijwilligerswerk te doen, om iets voor een ander te doen, en ook vonden ze het vaker een plicht om vrijwilligerswerk te doen. Daarentegen gaven in 2019 meer vrijwilligers dan in 2017 aan dat ze vrijwilligerswerk deden omdat zij het een zinvolle tijdsbesteding vonden en vanwege sociale contacten.
Van alle vrijwilligers gaf bijna de helft aan dat zij het belangrijk vinden dat de vereniging of organisatie waarvoor zij vrijwilligerswerk doen een goede organisatie is voor het vrijwilligerswerk. Ruim 40 procent noemde dat het belangrijk is dat een compliment wordt gegeven of een bedankje wordt uitgesproken voor het werk dat is gedaan. Dat er een duidelijk beleid is voor vrijwilligerswerk in de vereniging of organisatie werd ook belangrijk gevonden door meer dan 30 procent van de vrijwilligers. In mindere mate speelden redenen als scholing voor vrijwilligers, jaarlijkse uitjes en een cadeau of attentie een rol. Slechts 5 procent vond dat het belangrijk is dat er een financiële vergoeding is.
Zeven op de tien vrijwilligers kregen geen vergoeding voor het vrijwilligerswerk, 14 procent kreeg een vergoeding in natura, 8 procent kreeg een financiële vergoeding voor de werkelijke gemaakte kosten en 5 procent gaf aan dat hij/zij incidenteel of vast bedrag per maand of jaar kreeg. Slechts 1 procent liet de financiële vergoeding als gift achter bij de organisatie of vereniging.