Vrijwilligerswerk 2019
Over deze publicatie
In dit rapport staat het verrichten van vrijwilligerswerk door de Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder in 2019 centraal. In dat jaar gaf 46,7 procent aan zich minstens één keer per jaar als vrijwilliger ingezet te hebben voor een organisatie of vereniging. Er is sprake van een lichte daling ten opzichte van de voorgaande jaren. In 2019 waren er vooral minder vrijwilligers voor verzorging en voor levensbeschouwelijke organisaties dan in de voorgaande jaren. De vaakst genoemde motieven om vrijwilligerswerk te doen zijn ‘omdat het leuk is’ en ‘om iets voor een ander te doen’. Het meest van belang wat geregeld wordt door de organisatie is dat het een goede organisatie is voor vrijwilligers. Maar ook bedankjes of complimenten werden vaak op prijs gesteld. Bijna 3 op de 10 vrijwilligers ontvingen een vorm van vergoeding voor hun vrijwilligerswerk.
1. Inleiding
Uit het reguliere vragenblok over vrijwilligerswerk blijkt dat in de periode 2012-2018 gemiddeld 48,9 procent van de Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder aangaf zich minstens één keer per jaar als vrijwilliger ingezet te hebben voor een organisatie of vereniging. 3 op de 10 zeiden de afgelopen vier weken nog als vrijwilliger actief te zijn geweest. De meeste vrijwilligers zetten zich in voor sportverenigingen, scholen, verzorging, jeugdwerk en levensbeschouwelijke organisaties. Vrijwilligers worden vooral aangetroffen onder hoger opgeleiden en 35- tot 45-jarigen. Gemiddeld besteedden vrijwilligers in de periode 2012-2018 4,5 uur per week aan vrijwilligerswerk.
Het onderzoek is ook in 2019 uitgevoerd, waarbij naast het reguliere deel de volgende drie aspecten van vrijwilligers worden belicht: de motieven om vrijwilligerswerk te gaan doen, wat vrijwilligers belangrijk vinden dat de organisatie regelt voor vrijwilligers en vergoedingen voor vrijwilligerswerk. Tevens zijn vier vragen over Maatschappelijk Diensttijd gesteld. Deze worden in een ander rapport uitgebreid behandeld. In dit rapport worden de resultaten van Maatschappelijk Diensttijd kort toegelicht.
In dit rapport staat het verrichten van vrijwilligerswerk door de Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder in 2019 centraal. Het doel van dit rapport is om de resultaten van het reguliere deel en daarnaast de toegevoegde vrijwilligersvragen te beschrijven.
2. Reguliere deel van het onderzoek
2.1 Vrijwilligers naar organisaties
In tabel 2.1.1 is het aandeel van de bevolking van 15 jaar of ouder weergegeven dat zich aangaf minstens één keer per jaar als vrijwilliger ingezet te hebben voor een organisatie of vereniging. Van de Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder gaf 30,5 procent aan zich in de vier weken voorafgaand aan het interview als vrijwilliger ingezet te hebben in 2019. Dit percentage is vrij stabiel in de periode 2012-2019.
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Afgelopen jaar vrijwilliger | Totaal (%) | 50,5 | 49,1 | 48 | 48,7 | 49,7 | 48,5 | 47,6 | 46,7 |
Organisatie | Sportvereniging (%) | 15,8 | 14,8 | 15,1 | 14,5 | 15,3 | 14,5 | 14,6 | 15,2 |
Organisatie | School (%) | 11,7 | 11,1 | 10,8 | 11,5 | 11,6 | 11,3 | 10,2 | 10,6 |
Organisatie | Jeugdwerk (%) | 7,7 | 8,1 | 8,3 | 8,5 | 8,2 | 8,5 | 8,7 | 8,4 |
Organisatie | Verzorging (%) | 9,2 | 8,6 | 8,6 | 8,3 | 9,5 | 8,6 | 8,8 | 7,8 |
Organisatie | Levensbeschouwelijke organisatie (%) | 8,3 | 8,3 | 7,7 | 8,1 | 7,6 | 7,4 | 7,6 | 6,7 |
Organisatie | Wijk of buurt (%) | 5,2 | 5,2 | 5,1 | 4,7 | 5,3 | 4,7 | 5,6 | 5,7 |
Organisatie | Culturele verenigingen (%) | 5,5 | 5,4 | 4,8 | 5,0 | 5,4 | 5,0 | 5,2 | 4,8 |
Organisatie | Hobbyverenigingen (%) | 5,5 | 4,9 | 4,5 | 4,9 | 5,3 | 4,5 | 4,5 | 4,7 |
Organisatie | Vakbond of bedrijfsorganisatie (%) | 2,5 | 2,5 | 2,4 | 2,1 | 2,8 | 2,2 | 2,2 | 2,7 |
Organisatie | Wonen (%) | 2,2 | 2,0 | 2,1 | 1,9 | 2,0 | 1,8 | 2,2 | 2,2 |
Organisatie | Sociale hulpverlening (%) | 1,6 | 1,8 | 1,7 | 1,8 | 2,0 | 2,0 | 1,9 | 1,9 |
Organisatie | Politieke organisatie (%) | 1,5 | 1,3 | 1,4 | 1,4 | 1,5 | 1,2 | 1,3 | 1,3 |
Organisatie | Andere organisatie (%) | 7,3 | 7,2 | 6,4 | 7,0 | 7,1 | 6,6 | 7,2 | 7,1 |
Afgelopen 4 weken vrijwilliger | Totaal (%) | 30,7 | 30,0 | 29,5 | 31,1 | 30,3 | 29,8 | 29,9 | 30,5 |
Uren per week vrijwilligerswerk | Totaal (uur) | 4,5 | 4,4 | 4,6 | 4,4 | 4,5 | 4,5 | 4,4 | 4,2 |
Er bestaan grote verschillen in de mate waarin mensen vrijwilligerswerk doen voor uiteenlopende organisaties of verenigingen. In 2019 hebben sportverenigingen, net als in de voorgaande jaren, het hoogste percentage vrijwilligers (15,2 procent), gevolgd door scholen (10,6 procent), jeugdorganisaties (8,4 procent) en verzorging (7,8 procent). Daarna volgen met 6,7 procent levensbeschouwelijke organisaties en met 5,7 procent organisaties ten behoeve van de wijk of buurt. Vijf procent van de bevolking doet vrijwilligerswerk voor culturele verenigingen (4,8 procent) of hobbyverenigingen (4,7 procent). Voor vakbonden of bedrijfsorganisaties en organisaties voor wonen, politieke organisaties en sociale hulpverlening zijn relatief weinig vrijwilligers actief.
Er is sprake van een lichte daling in het aandeel dat in 2019 vrijwilligerswerk deed in de verzorging en voor levensbeschouwelijke organisaties dan in de voorgaande jaren.
Er is sterke variatie in de tijd die in vrijwilligerswerk wordt gestoken. Gemiddeld besteedden vrijwilligers in 2019 iets meer dan 4 uur per week aan vrijwilligerswerk. De grootste groep vrijwilligers, 34 procent, gaf aan minder dan één uur per week vrijwilligerswerk te hebben gedaan. Dit zijn mensen die een paar uur per jaar actief zijn als vrijwilliger. Een kwart is van 1 tot 3 uur per week actief en eveneens een kwart 3 tot 8 uur. 12 procent van de vrijwilligers is wekelijks 8 tot 20 uur actief. Meer dan 20 uur vrijwilligerswerk per week is voorbehouden aan 4 procent.
De meeste uren per week worden besteed aan jeugdwerk en de minste aan activiteiten voor scholen en voor wijk of buurt.
In de periode tussen 2012 en 2019 schommelde het gemiddeld aantal uren per week tussen 4,2 en 4,6.
2.2 Verschillen in vrijwilligerswerk tussen bevolkingsgroepen
Vrijwilligers zijn niet gelijk verdeeld over de bevolkingsgroepen. Ze zijn vaker te vinden onder de middelbare leeftijdsgroepen dan in de jongere en oudere leeftijdsgroepen. Het aandeel vrijwilligers is het hoogst onder 35- tot 45-jarigen: 54,7 procent. Deze leeftijdsgroep, met vaak schoolgaande kinderen, is vergeleken met andere leeftijdsgroepen met 28,2 procent vooral actief op school. Mensen boven de 55 jaar zetten zich juist meer in voor organisaties op het gebied van verzorging en levensbeschouwing, en ook meer voor culturele activiteiten of hobbyverenigingen. Vooral onder ouderen, 75-plussers doet een kleiner deel vrijwilligerswerk (31,7 procent).
Vergeleken met 2017 nam het aandeel vrijwilligers af bij 15- tot 25-jarigen en bij 35- tot 45-jarigen. Bij de andere leeftijdsgroepen zijn er geen (significante) verschillen.
Gemiddeld besteedt een 65-plusser die vrijwilligerswerk doet daar wel meer uren aan (6,4 uur) dan mensen jonger dan 65 jaar (3,7 uur). 65- tot 75-jarigen spenderen de meeste uren per week aan vrijwilligerswerk (6,6 uur) en 35- tot 45-jarigen de minste uren: 2,9 uur.
vrijwilliger | 2017 (% ) | 2019 (% ) |
---|---|---|
Totaal | 48,5 | 46,7 |
15 tot 25 jaar | 49,5 | 44,8 |
25 tot 35 jaar | 43,2 | 42,3 |
35 tot 45 jaar | 59,4 | 54,7 |
45 tot 55 jaar | 52,1 | 53,3 |
55 tot 65 jaar | 46,2 | 46,2 |
65 tot 75 jaar | 48,1 | 47,7 |
75 jaar of ouder | 34,9 | 31,7 |
Het aandeel vrouwen dat vrijwilligerswerk doet ligt met 47,9 procent hoger dan het aandeel mannen (45,5 procent). Dit verschil is duidelijk waarneembaar als naar het soort organisatie wordt gekeken waarvoor vrijwilligerswerk wordt gedaan. Zo zijn vrouwen twee keer zo vaak als mannen actief voor een school (14,1 tegen 7,0 procent) en in de verzorging (10,5 tegen 4,9 procent). Mannelijke vrijwilligers zijn daarentegen actiever op het gebied van sport (18,6 tegen 11,9 procent), politieke organisaties, sociale hulpverlening en woonomstandigheden. Ook is er een verschil tussen mannen en vrouwen in het gemiddeld aantal uren per week dat aan vrijwilligerswerk wordt besteed: mannen besteden gemiddeld meer uren aan vrijwilligerswerk dan vrouwen (4,7 tegen 3,8).
In 2019 zijn minder mannen actief als vrijwilliger dan in 2017 (48,1 procent). Het aandeel vrouwelijke vrijwilligers is niet veranderd.
Totaal | Sport | School | Verzorging | Jeugdwerk | Levensbeschouwing | Cultuur | Wijk of buurt | Hobby | Vakbond/bedrijf | Sociale hulpverlening | Wonen | Politieke organisatie | Andere organisatie | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Vrijwilligers | Totaal | 46,7 | 15,2 | 10,6 | 7,8 | 8,4 | 6,7 | 4,8 | 5,7 | 4,7 | 2,7 | 1,9 | 2,2 | 1,3 | 7,1 |
Geslacht | Mannen | 45,5 | 18,6 | 7,0 | 4,9 | 8,5 | 6,2 | 4,9 | 5,9 | 5,1 | 3,0 | 1,6 | 2,8 | 1,8 | 6,8 |
Geslacht | Vrouwen | 47,9 | 11,9 | 14,1 | 10,5 | 8,3 | 7,3 | 4,7 | 5,5 | 4,3 | 2,3 | 2,2 | 1,6 | 0,7 | 7,5 |
Leeftijd | 15 tot 25 jaar | 44,8 | 20,0 | 10,9 | 4,6 | 8,9 | 4,3 | 2,5 | 1,6 | 4,8 | 1,7 | 1,2 | 0,3 | 0,8 | 5,7 |
Leeftijd | 25 tot 35 jaar | 42,3 | 14,2 | 10,4 | 4,6 | 7,2 | 6,4 | 4,0 | 3,9 | 2,1 | 3,7 | 1,0 | 1,0 | 1,4 | 4,4 |
Leeftijd | 35 tot 45 jaar | 54,7 | 19,5 | 28,2 | 5,1 | 8,5 | 5,2 | 4,3 | 6,8 | 3,7 | 3,8 | 1,3 | 2,4 | 1,5 | 4,5 |
Leeftijd | 45 tot 55 jaar | 53,3 | 20,3 | 12,9 | 7,7 | 10,8 | 6,4 | 4,7 | 8,0 | 4,0 | 3,5 | 2,9 | 1,8 | 1,4 | 8,3 |
Leeftijd | 55 tot 65 jaar | 46,2 | 12,5 | 3,6 | 11,3 | 7,7 | 7,7 | 7,2 | 7,3 | 4,7 | 3,3 | 2,5 | 2,6 | 1,4 | 8,6 |
Leeftijd | 65 tot 75 jaar | 47,7 | 9,7 | 3,9 | 13,3 | 9,2 | 10,2 | 6,4 | 6,1 | 8,5 | 1,2 | 2,6 | 4,7 | 1,4 | 12,4 |
Leeftijd | 75 jaar of ouder | 31,5 | 5,4 | 0,7 | 8,0 | 4,7 | 7,0 | 4,4 | 5,7 | 6,3 | 0,7 | 1,6 | 3,6 | 0,7 | 5,7 |
Opleidingsniveau | Basisonderwijs | 30,2 | 6,2 | 5,7 | 6,7 | 8,2 | 5,7 | 2,4 | 2,5 | 3,4 | 1,1 | 1,0 | 0,8 | 0,2 | 3,9 |
Opleidingsniveau | Vmbo, avo onderbouw, mbo1 | 36,4 | 11,7 | 6,0 | 7,0 | 7,0 | 6,1 | 2,4 | 3,1 | 4,7 | 1,0 | 0,6 | 1,1 | 0,3 | 6,5 |
Opleidingsniveau | Mbo2, 3, 4, havo, vwo | 48,7 | 14,9 | 10,4 | 8,5 | 9,6 | 5,9 | 4,9 | 5,8 | 5,1 | 0,9 | 2,1 | 2,4 | 0,9 | 7,1 |
Opleidingsniveau | Hbo, wo bachelor | 55,6 | 19,8 | 15,7 | 8,2 | 8,0 | 8,9 | 6,9 | 7,8 | 4,9 | 3,5 | 2,7 | 3,0 | 2,1 | 7,6 |
Opleidingsniveau | Wo, master, doctor | 58,4 | 22,3 | 14,5 | 6,5 | 7,8 | 7,3 | 7,8 | 8,8 | 4,5 | 5,1 | 2,8 | 3,7 | 3,6 | 10,2 |
Huishoudensinkomen | Eerste (laagste) kwartiel | 38,2 | 8,2 | 8,4 | 6,9 | 8,7 | 6,8 | 3,0 | 4,8 | 3,4 | 1,4 | 2,4 | 1,7 | 1,2 | 6,5 |
Huishoudensinkomen | Tweede kwartiel | 41,9 | 12,0 | 10,5 | 7,9 | 7,5 | 5,6 | 4,1 | 5,3 | 4,8 | 2,0 | 1,5 | 1,6 | 0,5 | 7,7 |
Huishoudensinkomen | Derde kwartiel | 50,0 | 16,9 | 12,3 | 9,0 | 9,3 | 7,4 | 5,5 | 5,7 | 5,0 | 2,9 | 1,4 | 2,4 | 1,0 | 7,0 |
Huishoudensinkomen | Vierde (hoogste) kwartiel | 53,1 | 20,9 | 10,3 | 7,4 | 8,2 | 6,9 | 5,9 | 6,7 | 5,0 | 3,9 | 2,3 | 2,9 | 2,0 | 7,4 |
Betaald werk | Wel betaald werk | 49,6 | 18,7 | 13,0 | 6,1 | 8,7 | 6,4 | 5,2 | 5,8 | 4,2 | 3,7 | 1,5 | 1,8 | 1,5 | 6,2 |
Betaald werk | Geen betaald werk | 41,4 | 8,6 | 5,9 | 10,8 | 7,9 | 7,3 | 4,2 | 5,4 | 5,7 | 0,8 | 2,5 | 2,9 | 0,8 | 8,9 |
Betaald werk | Geen, exclusief 67 jaar of ouder | 44,3 | 10,0 | 10,1 | 11,3 | 9,1 | 5,9 | 3,0 | 4,9 | 4,1 | 0,9 | 3,1 | 1,9 | 0,6 | 9,0 |
Herkomst | Nederlandse achtergrond | 49,9 | 17,3 | 10,3 | 8,6 | 8,9 | 6,8 | 5,4 | 6,4 | 5,0 | 3,0 | 2,1 | 2,4 | 1,4 | 7,8 |
Herkomst | Westers migratieachtergrond | 38,4 | 10,0 | 10,5 | 5,0 | 7,0 | 5,0 | 4,3 | 3,7 | 4,7 | 2,3 | 0,7 | 1,8 | 0,9 | 5,3 |
Herkomst | Niet-westerse migratieachtergrond | 34,1 | 6,4 | 12,0 | 4,6 | 6,5 | 7,7 | 2,0 | 3,4 | 3,1 | 0,9 | 1,5 | 1,7 | 0,6 | 4,7 |
Kerkelijke gezindte | Geen denominatie | 44,9 | 17,5 | 10,9 | 5,7 | 6,8 | 0,5 | 4,5 | 5,1 | 4,0 | 3,3 | 1,9 | 2,1 | 1,3 | 7,1 |
Kerkelijke gezindte | Denominatie | 50,7 | 13,1 | 10,3 | 10,8 | 10,2 | 14,8 | 5,5 | 6,5 | 5,9 | 2,0 | 2,0 | 2,3 | 1,3 | 7,4 |
Stedelijkheid woongemeente | Zeer sterk stedelijk | 42,7 | 12,2 | 10,7 | 5,8 | 7,0 | 5,1 | 3,7 | 6,1 | 3,3 | 2,5 | 1,6 | 3,4 | 1,5 | 6,1 |
Stedelijkheid woongemeente | Sterk stedelijk | 43,4 | 13,9 | 9,7 | 7,2 | 6,8 | 6,5 | 3,9 | 4,1 | 4,1 | 2,0 | 1,8 | 1,9 | 1,1 | 6,3 |
Stedelijkheid woongemeente | Matig stedelijk | 48,9 | 17,2 | 10,8 | 7,8 | 8,8 | 7,7 | 4,7 | 5,1 | 5,2 | 4,1 | 2,2 | 1,7 | 1,1 | 8,3 |
Stedelijkheid woongemeente | Weinig stedelijk | 51,5 | 18,3 | 11,9 | 9,2 | 9,4 | 6,8 | 6,3 | 7,3 | 6,2 | 3,0 | 2,0 | 1,8 | 1,3 | 8,5 |
Stedelijkheid woongemeente | Niet stedelijk | 54,4 | 17,0 | 9,3 | 11,9 | 15,0 | 10,6 | 7,8 | 7,4 | 6,2 | 2,1 | 2,1 | 2,1 | 1,3 | 7,8 |
Mensen met een hoog opleidingsniveau (hbo, wo bachelor en wo, master, doctor) zijn vaker vrijwilliger dan mensen met een lager opleidingsniveau. Waar van de hoog opgeleiden 58,4 procent actief is als vrijwilliger, blijft dat bij de laagst opgeleiden beperkt tot 30,2 procent. Hoger opgeleiden zetten zich vooral vaker in voor een school, een sportvereniging, culturele vereniging, politieke organisaties, sociale hulpverlening en organisaties voor woonsubsidies dan lager opgeleiden.
In 2019 deden minder mensen met een afgeronde vmbo opleiding vrijwilligerswerk dan in 2017. De verschillen tussen de andere opleidingsniveaus zijn niet significant.
vrijwilliger | 2017 (% personen van 15 jaar of ouder) | 2019 (% personen van 15 jaar of ouder) |
---|---|---|
Totaal | 48,5 | 46,7 |
Basisonderwijs | 30,5 | 30,2 |
Vmbo,avo,onderbouw mbo | 40,9 | 36,4 |
Mbo 2, 3, 4, havo, vwo | 49,6 | 48,7 |
Hbo, wo bachelor | 58,9 | 55,6 |
Wo master, docor | 58,2 | 58,4 |
Mensen met een hoog huishoudinkomen doen over het algemeen vaker vrijwilligerswerk dan mensen met een laag huishoudinkomen (53,1 tegen 38,2 procent). Het verschil is het grootst op het gebied van sport (20,9 versus 8,2 procent).
Werkenden zijn vaker vrijwilliger dan niet-werkenden: 49,6 tegen 41,4 procent. Dit verschil komt echter geheel voor rekening van verschillen tussen werkenden en niet-werkenden in leeftijd en opleiding. Grote verschillen zijn waar te nemen op het gebied van sport (18,7 tegen 8,6 procent) en school (13,0 tegen 5,9 procent). Mensen zonder betaald werk zetten zich daarentegen vaker in op het gebied van verzorging (10,8 procent) dan mensen met betaald werk (6,1 procent).
Aangezien maar een zeer beperkt deel van de werkenden ouder is dan 67 jaar, is voor een betere vergelijking ook het aandeel vrijwilligers vastgesteld van de niet-werkenden, exclusief de 67-plussers. Dit resulteert in een toename van het aandeel vrijwilligers zonder betaald werk van 41,4 naar 44,3 procent. Vooral is er een toename bij de vrijwillige inzet voor scholen. Soms neemt het af, zoals bij het vrijwilligerswerk voor hobbyverenigingen, door een boven gemiddelde inzet van de 67-plussers.
Als we naar het gemiddeld aantal uren per week kijken, dan valt op dat mensen zonder betaald werk meer tijd besteden aan vrijwilligerswerk dan mensen met betaald werk (6,3 tegen 3,4 uur). Dit geldt ook als 67-plussers niet meegenomen worden bij mensen zonder betaald werk.
Ook de migratieachtergrond is onderscheidend. De helft van de 15-plussers met een Nederlandse achtergrond is vrijwilliger, bij degenen met een westerse en niet-westerse achtergrond is dat beperkter (38,4 en 34,4 procent).
Personen die zichzelf rekenen tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering zijn vaker actief als vrijwilliger dan mensen zonder denominatie: 50,7 tegen 44,9 procent. Mensen met denominatie doen vaker vrijwilligerswerk voor de kerk maar ook zetten zij zich vaker in voor andere organisaties dan mensen zonder denominatie.
Inwoners van niet of weinig stedelijke woongemeenten doen vaker vrijwilligerswerk (54,4 en 51,5 procent) dan inwoners van (zeer) sterk stedelijke woongemeenten (43,4 en 42,7 procent).
3. Aanvullende deel van het onderzoek in 2019
3.1 Motieven om vrijwilligerswerk te doen
In tabel 3.1.1 zijn de resultaten van de vraag naar motieven om vrijwilligerswerk te gaan doen, weergegeven. In de Technische toelichting zijn de acht antwoordcategorieën (motieven) beschreven. Er zijn twee motieven die er uitspringen: het zelf leuk vinden om vrijwilligerswerk te doen (54,3 procent) en het fijn vinden om iets voor een ander te doen (49,9 procent). Rond de 40 procent ligt de motivatie bij een zinvolle tijdsbesteding (37,4 procent) en voor rond de 30 procent is het motief sociale contacten (29,9 procent) een plichtsgevoel (26,1 procent). Het leren van nieuwe dingen geeft 16,6 procent als motief aan, en een beperkt deel van 5,2 procent ziet vrijwilligerswerk als een opstap naar een betaalde baan. 9,6 procent zegt dat er een andere reden is, zoals mee opgegroeid, vanzelfsprekend om te doen, was gevraagd, een bijdrage leveren, anders kon de activiteit niet doorgaan.Leuk vinden | Iets voor een ander doen | Zinvolle tijdsbesteding | Sociale contacten | Een plicht vinden | Nieuwe dingen leren | Kans op baan vergroten | Andere reden | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Totaal | 54,3 | 49,9 | 37,4 | 29,9 | 26,1 | 16,6 | 5,1 | 9,6 |
Sportvereniging | 58,9 | 46,7 | 32,2 | 31,0 | 31,4 | 14,6 | 3,6 | 9,9 |
School | 54,9 | 49,5 | 32,2 | 24,2 | 32,9 | 17,5 | 6,3 | 10,2 |
Verzorging | 46,8 | 64,4 | 46,5 | 30,7 | 23,8 | 15,9 | 4,4 | 9,9 |
Jeugdwerk | 59,4 | 58,6 | 39,9 | 33,7 | 24,7 | 18,8 | 7,6 | 7,7 |
Levensbeschouwelijke organisatie | 54,2 | 67,5 | 49,4 | 33,9 | 35,1 | 19,7 | 4,1 | 6,0 |
Culturele verenigingen | 66,4 | 50,3 | 48,7 | 36,2 | 25,8 | 19,2 | 5,6 | 8,0 |
Wijk of buurt | 61,0 | 60,2 | 43,7 | 41,4 | 30,7 | 16,9 | 3,3 | 8,7 |
Hobbyverenigingen | 63,4 | 48,5 | 38,2 | 43,6 | 21,2 | 19,7 | 4,4 | 5,4 |
Vakbond of bedrijfsorganisatie | 55,7 | 44,5 | 36,1 | 32,9 | 32,3 | 25,3 | 6,0 | 8,9 |
Sociale hulpverlening | 50,9 | 76,1 | 55,6 | 30,7 | 28,3 | 27,1 | 13,0 | 4,5 |
Wonen | 50,8 | 47,9 | 44,2 | 26,4 | 38,8 | 23,1 | 1,4 | 15,4 |
Politieke organisatie | 62,6 | 58,4 | 63,4 | 33,8 | 38,1 | 28,5 | 10,0 | 14,7 |
Andere organisatie | 59,0 | 56,4 | 48,8 | 33,2 | 22,5 | 21,4 | 6,9 | 10,7 |
Een uitsplitsing naar de 13 organisaties laat zien dat het motief ‘het fijn vinden om iets voor een ander te doen’ zeer belangrijk is voor vrijwilligers op het gebied van sociale hulpverlening, verzorging en levensbeschouwelijke organisaties. Vooral voor vrijwilligers die zich inzetten voor organisaties ten behoeve van de wijk of de buurt, hobbyverenigingen, en culturele vereniging zijn sociale contacten ook een belangrijke reden om vrijwilligerswerk te doen.
Vrouwen vonden het motief om iets voor een ander te doen vaker belangrijk dan mannen. Ook gaven zij vaker dan mannen aan dat ze vrijwilligerswerk doen om de kans op een baan te vergroten. Mannen gaven daarentegen vaker aan dat ze vrijwilligerswerk doen omdat ze het een plicht vinden en ook deden zij vaker dan vrouwen vrijwilligerswerk vanwege sociale contacten.
Leuk vinden | Iets voor een ander doen | Zinvolle tijdsbesteding | Sociale contacten | Een plicht vinden | Nieuwe dingen leren | Kans op baan vergroten | Andere reden | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Geslacht | Mannen | 54,5 | 46,1 | 38,8 | 31,3 | 27,9 | 15,3 | 4,1 | 9,6 |
Geslacht | Vrouwen | 54,0 | 53,4 | 36,1 | 28,6 | 24,5 | 17,8 | 6,1 | 9,6 |
Leeftijd | 15 tot 25 jaar | 56,3 | 43,5 | 30,8 | 30,6 | 21,8 | 31,2 | 12,3 | 11,9 |
Leeftijd | 25 tot 35 jaar | 59,6 | 49,6 | 35,0 | 27,5 | 27,6 | 22,8 | 11,2 | 9,8 |
Leeftijd | 35 tot 45 jaar | 53,9 | 49,6 | 31,5 | 26,6 | 34,7 | 12,9 | 3,0 | 11,3 |
Leeftijd | 45 tot 55 jaar | 53,2 | 51,1 | 33,4 | 24,3 | 29,7 | 12,3 | 3,7 | 11,3 |
Leeftijd | 55 tot 65 jaar | 53,1 | 52,0 | 42,9 | 29,7 | 24,1 | 14,0 | 3,8 | 8,0 |
Leeftijd | 65 tot 75 jaar | 51,9 | 55,2 | 50,2 | 40,2 | 19,1 | 12,4 | 0,2 | 6,4 |
Leeftijd | 75 jaar of ouder | 50,5 | 45,5 | 44,6 | 43,7 | 18,5 | 9,5 | 0,0 | 5,9 |
Opleidingsniveau | Basisonderwijs | 53,8 | 46,5 | 34,1 | 34,1 | 10,8 | 18,4 | 4,9 | 11,4 |
Opleidingsniveau | Vmbo, avo onderbouw, mbo1 | 45,3 | 44,9 | 32,3 | 31,9 | 19,3 | 12,8 | 4,6 | 9,6 |
Opleidingsniveau | Mbo2, 3, 4, havo, vwo | 56,2 | 49,5 | 36,1 | 32,3 | 24,7 | 17,4 | 5,9 | 10,1 |
Opleidingsniveau | Hbo, wo bachelor | 57,7 | 53,0 | 40,0 | 28,2 | 31,6 | 17,4 | 5,8 | 9,3 |
Opleidingsniveau | Wo, master, doctor | 56,5 | 53,3 | 45,3 | 24,1 | 35,6 | 17,5 | 3,2 | 8,2 |
Betaald werk | Wel betaald werk | 55,7 | 48,7 | 33,2 | 25,9 | 29,7 | 16,6 | 4,7 | 10,2 |
Betaald werk | Geen betaald werk | 51,0 | 52,6 | 46,7 | 38,9 | 18,0 | 16,8 | 6,2 | 8,3 |
Betaald werk | Geen, exclusief 67 jaar of ouder | 51,0 | 53,3 | 45,2 | 36,6 | 17,6 | 23,0 | 12,0 | 10,5 |
Voor jongeren zijn de motieven ‘nieuwe dingen leren’ en ‘meer kans op een baan’ belangrijker dan voor ouderen. Ouderen daarentegen vonden de motieven ‘zinvolle tijdbesteding’ (vooral 65- tot 75-jarigen) en ‘sociale contacten’ vaker belangrijk dan jongeren.
Verder is het interessant dat mensen die geen betaald werk hebben de motieven ‘zinvolle tijdsbesteding’ en ‘sociale contacten’ veel vaker noemden dan mensen met een betaalde baan, en dat mensen zonder betaald werk het minder vaak een plicht vonden om vrijwilligerswerk te doen dan mensen met een betaalde baan. Dat is ook zo als er alleen naar 67-minners zonder een baan gekeken wordt. Wel vonden zij vaker dat ze in hun vrijwilligerswerk nieuwe dingen leren en meer kans hebben op een baan.
Vergeleken met 2017 vonden in 2019 minder vrijwilligers (54,3 procent) het leuk om vrijwilligerswerk te doen (56,9 procent) en het aandeel vrijwilligers dat fijn vond om iets voor een ander te doen was in 2019 (49,9 procent) lager dan in 2017 (53,7 procent). Ook gaven in 2019 minder vrijwilligers als motief aan dat zij het hun plicht vonden om vrijwilligerswerk te doen dan in 2017. Daarentegen gaven in 2017 minder vrijwilligers aan dat ze vrijwilligerswerk deden omdat zij het een zinvolle tijdsbesteding vonden en vanwege sociale contacten dan in 2019. Ook gaven in 2017 minder jongeren aan dat ze vrijwilligerswerk deden vanwege de sociale contacten dan in 2019 (23 tegen 31 procent).
Vrijwilliger | 2017 (% vrijwilligers) | 2019 (% vrijwilligers) |
---|---|---|
Leuk vinden | 56,9 | 54,3 |
Voor een ander te doen | 53,7 | 49,9 |
Zinvolle tijdsbesteding | 32,6 | 37,4 |
Sociale contacten | 27,5 | 29,9 |
Een plicht vinden | 28,4 | 26,1 |
Nieuwe dingen leren | 16,6 | 16,6 |
Meer kans op een baan | 5,8 | 5,1 |
Andere reden | 6,9 | 9,6 |
3.2 Belang
In 2019 is de vraag gesteld aan mensen die hebben aangegeven vrijwilligerswerk te hebben gedaan, wat zij belangrijk vonden dat de vereniging of organisatie waarvoor zij vrijwilligerswerk deden voor ze regelt. Hierbij zijn zeven antwoorden voorgelegd (goede organisatie, duidelijk beleid, scholing, financiële vergoeding, cadeau/attentie als blijk van waardering, complimenten worden gegeven/ bedankje wordt uitgesproken, jaarlijkse uitje of feestavond) en ‘anders’.In tabel 3.2.2 zijn de resultaten van deze vraag weergegeven. Hierbij dient opgemerkt te worden dat 17 procent van de vrijwilligers geen antwoord gaf op deze vraag.
Van alle vrijwilligers gaf bijna de helft (47,8 procent) aan dat zij het belangrijk vinden dat de vereniging of organisatie waarvoor zij vrijwilligerswerk doen een goede organisatie is voor het vrijwilligerswerk. Ruim 40 procent noemde dat het belangrijk is dat een compliment wordt gegeven of een bedankje wordt uitgesproken voor het werk dat is gedaan. Dat er een duidelijk beleid is voor vrijwilligerswerk in de vereniging of organisatie werd ook belangrijk gevonden door meer dan 30 procent van de vrijwilligers. In mindere mate spelden redenen als scholing, jaarlijkse uitjes en een cadeau of attentie een rol. Slechts 5 procent vond dat het belangrijk is dat er een financiële vergoeding is en 6 procent gaf aan dat er iets anders belangrijk is.
vrijwilliger | 2019 (% vrijwilligers) |
---|---|
Goede organisatie | 47,8 |
Complementen geven of bedankje uitspreken | 42,5 |
Duidelijk beleid | 32,0 |
Scholing voor vrijwilligers | 14,2 |
Jaarlijks uitje of feestavond | 12,3 |
Cadeau/attentie als blijk van waardering | 11,6 |
Financiële vergoeding | 5,1 |
Anders | 6,0 |
Per vrijwilligersorganisatie valt op dat ‘goede organisatie voor vrijwilligers’, ‘duidelijk beleid’ en ‘scholing van vrijwilligers’ zeer belangrijk is voor vrijwilligers in de organisaties voor sociale hulpverlening. Verder vonden vrijwilligers voor scholen ‘duidelijk beleid’ minder relevant dan vrijwilligers in de andere organisaties. Vrijwilligers die actief zijn voor vakbonden of bedrijfsorganisaties en voor politieke organisaties vonden ‘financiële vergoeding’ meer van belang dan vrijwilligers die voor andere organisaties vrijwilligerswerk doen. Vrijwilligers voor levensbeschouwelijke organisaties gaven aan dat ‘jaarlijkse uitje of feestavond’ minder van belang is.
Goede organisatie | Compliment of bedankje | Duidelijk beleid | Scholing | Jaarlijks uitje of feestavond | Cadeau/attentie | Financiële vergoeding | Anders | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Totaal | 47,8 | 42,5 | 32,0 | 14,2 | 12,3 | 11,6 | 5,1 | 6,0 |
Sportvereniging | 48,3 | 47,6 | 36,6 | 13,7 | 13,7 | 11,7 | 4,3 | 4,6 |
School | 45,9 | 44,2 | 27,8 | 14,6 | 9,6 | 11,0 | 5,6 | 4,9 |
Verzorging | 54,9 | 42,1 | 35,8 | 17,5 | 11,4 | 13,5 | 6,3 | 4,7 |
Jeugdwerk | 53,0 | 41,5 | 34,8 | 15,0 | 13,5 | 11,6 | 7,0 | 5,8 |
Levensbeschouwelijke organisatie | 53,9 | 38,7 | 38,7 | 13,3 | 8,9 | 10,4 | 3,6 | 5,7 |
Culturele verenigingen | 50,0 | 45,3 | 33,9 | 13,4 | 12,5 | 10,1 | 3,5 | 7,0 |
Wijk of buurt | 61,4 | 42,1 | 34,1 | 14,0 | 13,9 | 8,9 | 4,5 | 5,8 |
Hobbyverenigingen | 47,6 | 42,6 | 32,4 | 11,2 | 18,1 | 12,4 | 3,8 | 6,0 |
Vakbond of bedrijfsorganisatie | 42,0 | 43,6 | 32,9 | 18,7 | 15,1 | 14,2 | 9,5 | 7,1 |
Sociale hulpverlening | 61,4 | 44,0 | 42,2 | 30,4 | 11,2 | 14,7 | 6,8 | 8,2 |
Wonen | 39,9 | 42,0 | 30,4 | 13,2 | 8,5 | 6,7 | 4,7 | 8,6 |
Politieke organisatie | 50,7 | 40,8 | 36,9 | 17,4 | 10,8 | 9,9 | 9,7 | 12,0 |
Andere organisatie | 54,3 | 44,8 | 37,9 | 18,5 | 13,2 | 13,0 | 4,0 | 9,0 |
Wat vrijwilligers belangrijk vinden dat de organisatie regelt voor vrijwilligers verschilt niet alleen tussen de vrijwilligersorganisaties, maar ook tussen bevolkingsgroepen. Zo noemden vrouwen ‘een complimentje geven of bedankje uitspreken’ en ‘cadeau/attentie als blijk van waardering’ vaker dan mannen. Daarentegen vonden mannen ‘jaarlijks uitjes of feestavond’ vaker van belang dan vrouwen. Leeftijdsgroepen verschillen ook in de redenen die ze belangrijk achten; oudere vrijwilligers een compliment geven of bedankje uitspreken minder vaak belangrijk dan jongere vrijwilligers. Vrijwilligers met een laag opleidingsniveau vonden een jaarlijks uitje en een cadeautje/attentie meer van belang dan hoog opgeleide vrijwilligers. Voor hoog opgeleiden is een goede organisatie meer van belang dan voor laag opgeleiden.
Goede organisatie | Compliment of bedankje | Duidelijk beleid | Scholing | Jaarlijks uitje of feestavond | Cadeau/attentie | Financiële vergoeding | Anders | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Geslacht | Mannen | 47,8 | 38,8 | 33,5 | 13,7 | 13,9 | 10,1 | 4,8 | 6,7 |
Geslacht | Vrouwen | 47,7 | 46,0 | 30,6 | 14,7 | 10,8 | 13,0 | 5,3 | 5,3 |
Leeftijd | 15 tot 25 jaar | 49,4 | 51,2 | 36,5 | 13,3 | 14,3 | 16,3 | 7,1 | 3,4 |
Leeftijd | 25 tot 35 jaar | 49,6 | 45,5 | 27,8 | 12,2 | 10,0 | 10,4 | 7,1 | 7,1 |
Leeftijd | 35 tot 45 jaar | 45,9 | 41,2 | 27,6 | 10,8 | 8,6 | 7,2 | 1,0 | 5,9 |
Leeftijd | 45 tot 55 jaar | 45,1 | 44,7 | 29,5 | 14,2 | 11,6 | 12,0 | 5,6 | 6,6 |
Leeftijd | 55 tot 65 jaar | 47,2 | 39,3 | 33,7 | 15,0 | 14,3 | 9,9 | 6,1 | 6,6 |
Leeftijd | 65 tot 75 jaar | 52,1 | 36,7 | 38,8 | 20,3 | 14,1 | 13,5 | 4,8 | 5,8 |
Leeftijd | 75 jaar of ouder | 45,5 | 34,2 | 32,0 | 13,5 | 15,3 | 14,0 | 3,2 | 7,2 |
Opleidingsniveau | Basisonderwijs | 38,4 | 35,1 | 25,9 | 9,7 | 17,3 | 12,4 | 8,1 | 7,6 |
Opleidingsniveau | Vmbo, avo onderbouw, mbo1 | 45,1 | 39,3 | 32,1 | 12,6 | 15,8 | 15,3 | 4,4 | 4,6 |
Opleidingsniveau | Mbo2, 3, 4, havo, vwo | 48,4 | 44,7 | 32,7 | 15,5 | 13,8 | 13,6 | 6,0 | 5,8 |
Opleidingsniveau | Hbo, wo bachelor | 49,7 | 44,5 | 33,2 | 15,0 | 9,9 | 8,9 | 4,5 | 6,2 |
Opleidingsniveau | Wo, master, doctor | 52,9 | 43,5 | 31,8 | 13,5 | 6,8 | 7,2 | 3,8 | 7,6 |
Betaald werk | Wel betaald werk | 46,7 | 56,4 | 31,0 | 12,8 | 10,8 | 10,0 | 4,7 | 5,7 |
Betaald werk | Geen betaald werk | 50,0 | 59,9 | 34,3 | 17,2 | 15,5 | 15,1 | 6,0 | 6,6 |
Betaald werk | Geen, exclusief 67 jaar of ouder | 50,4 | 44,6 | 32,7 | 17,6 | 16,0 | 16,2 | 7,7 | 7,9 |
3.3 Vergoedingen
Een vereniging of organisatie kan ervoor kiezen om een vrijwilliger een vergoeding te geven. Dit kan een vergoeding ‘in natura’ zijn, bijvoorbeeld een maaltijd, een kleine attentie of een cadeau. Het kan ook een financiële vergoeding zijn op basis van werkelijk gemaakte kosten, zoals reiskosten, of een (vast) bedrag als tegemoetkoming in de kosten. Respondenten die hebben aangegeven de afgelopen 12 maanden vrijwilligerswerk te hebben verricht is gevraagd of zij daarvoor een vergoeding hebben gekregen. Bijna 7 op de tien gaven aan dat zij geen vergoeding kregen voor het vrijwilligerswerk, 14 procent kreeg een vergoeding in natura, 8 procent kreeg een financiële vergoeding voor de werkelijke gemaakte kosten en 5 procent gaf aan een financiële vergoeding te krijgen (incidenteel of vast bedrag per maand of jaar). Slechts 1 procent liet de financiële vergoeding als gift achter bij de organisatie of vereniging.Bijna twee derde (64,7 procent) van de vrijwilligers die hebben aangegeven dat ze een financiële vergoeding hebben ontvangen voor de kosten die zij werkelijk gemaakt hebben, kreeg minder dan 100 euro vergoeding. Bijna een kwart kreeg een vergoeding tussen 100 en 500 euro. Bijna 1 op de 10 ontving een vergoeding boven de 500 euro: 3 procent kreeg een vergoeding tussen 500 en 1000 euro, 5 procent tussen 1000 en 1700 euro en één procent 1700 euro of meer.
Bij 71 procent van de vrijwilligers was de totale waarde van de vergoedingen die zij de afgelopen 12 maanden hebben ontvangen en/of bij de vereniging of organisatie hebben gelaten, minder dan 100 euro. 14 procent ontving een vergoeding tussen 100 en 500 euro en 9 procent kreeg een vergoeding boven de 500 euro (4 procent tussen 500 en 1000 euro, 4 procent tussen 1000 en 1700 euro en 1 procent 1700 euro of meer). 6 procent van de mensen gaf geen antwoord op deze vraag.
Van de vrijwilligers die meer dan 100 euro hebben ontvangen, gaf 69 procent aan dat hij/zij geen enkele maand de maximale vrijwilligersvergoeding van 170 euro per maand heeft ontvangen. De maximale vergoeding kreeg 9 procent voor 1, 2 of 3 maanden, 2 procent voor 4, 5 of 6 maanden en 6 procent gaf aan dat hij/zij de maximale vergoeding voor minstens 7 maanden heeft ontvangen (14 procent gaf geen antwoord op deze vraag).
3.4 Maatschappelijke diensttijd
De maatschappelijke diensttijd biedt jongeren tussen 15 en 26 jaar oud de kans om een bijdrage te leveren aan de samenleving door zich in te zetten voor andere mensen en goede doelen. Het biedt jongeren de kans om kennis en praktische ervaring op te doen, maar ook om in contact te komen met andere jongeren en ouderen die ze normaal gesproken niet dagelijks tegen het lijf lopen. Deelname aan de maatschappelijke diensttijd is vrijwillig.In 2019 zijn er vier vragen gesteld over de maatschappelijke diensttijd. De eerst vraag was of men wel of niet gehoord heeft van de maatschappelijke diensttijd. Hier antwoordde 44 procent met ja, 51 procent met nee en 5 procent gaf geen antwoord. Van de jongeren (15-26 jaar) heeft 24 procent van de maatschappelijke diensttijd gehoord. Bij mensen boven de 26 jaar was dat twee keer zo veel (48 procent).
Aan de jongeren van 15 tot 26 jaar is gevraagd of zij mee zouden willen doen met de maatschappelijke diensttijd. Van hen gaf 41 procent als antwoord dat ze niet mee zouden doen, 40 procent wist het nog niet en 14 procent gaf aan dat zij mee zouden doen (5 procent gaf geen antwoord op deze vraag).
Zowel 15- tot 26-jarigen als 26-plussers staan (zeer) positief tegenover de maatschappelijke diensttijd: 55 procent van de jongeren gaf aan dat zij (zeer) positief zouden vinden als een vriend of kennis mee zou doen en ongeveer driekwart van de 26-plussers vond het (zeer) positief dat jongeren via de maatschappelijke diensttijd meer kansen krijgen om bij te dragen aan maatschappelijke projecten.
Jaar | (zeer) positief (% ) | neutraal (% ) | (zeer) negatief (% ) | weet niet/geen antwoord (% ) |
---|---|---|---|---|
15 tot 26 jaar | 55 | 31 | 1 | 13 |
26 jaar of ouder | 76 | 16 | 1 | 7 |
4. Samenvatting en conclusie
De meeste vrijwilligers zetten zich in voor sportverenigingen, scholen, jeugdwerk, verzorging en levensbeschouwelijke organisaties. Gemiddeld besteedden vrijwilligers iets meer dan 4 uur per week aan vrijwilligerswerk.
Er zijn verschillen tussen bevolkingsgroepen. Zo zijn vrijwilligers vaker te vinden onder de middelbare leeftijdsgroepen dan onder de jongere en oudere leeftijdsgroepen. Vrouwen doen vaker vrijwilligerswerk dan mannen; zij zijn twee keer zo vaak als mannen actief voor een school en in de verzorging. Mannen besteden gemiddeld wel meer uur per week aan vrijwilligerswerk dan vrouwen. Mensen met een hoog opleidingsniveau, een hoog huishoudinkomen en werkenden zijn vaker vrijwilliger dan mensen met een lager opleidingsniveau, een laag huishoudinkomen, en niet werkenden. Mensen met een Nederlandse achtergrond zijn vaker vrijwilliger dan degenen met een westerse en niet-westerse achtergrond. Sterkere verschillen zijn te zien tussen personen die zich al dan niet rekenen tot een kerkelijke gezindte. Mensen die behoren tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering zijn vaker actief als vrijwilliger dan mensen zonder denominatie. Maar ook inwoners van niet of weinig stedelijke woongemeenten zijn vaker vrijwilliger dan degenen in (zeer) sterk stedelijke woongemeenten.
Het voornaamste doel van de aanvullende vragen over vrijwilligerswerk was om meer informatie te verkrijgen over de motieven, het belang en vergoedingen. De vaakst genoemde motieven om vrijwilligerswerk te doen zijn ‘omdat het leuk is’ en ‘om iets voor een ander te doen’. Het vinden van een baan wordt nauwelijks genoemd als motief. Dit was ook het geval in 2017. Wel vonden in 2017 meer vrijwilligers dan in 2019 het leuk om vrijwilligerswerk te doen, om iets voor een ander te doen, en ook vonden ze het vaker een plicht om vrijwilligerswerk te doen. Daarentegen gaven in 2019 meer vrijwilligers dan in 2017 aan dat ze vrijwilligerswerk deden omdat zij het een zinvolle tijdsbesteding vonden en vanwege sociale contacten.
Van alle vrijwilligers gaf bijna de helft aan dat zij het belangrijk vinden dat de vereniging of organisatie waarvoor zij vrijwilligerswerk doen een goede organisatie is voor het vrijwilligerswerk. Ruim 40 procent noemde dat het belangrijk is dat een compliment wordt gegeven of een bedankje wordt uitgesproken voor het werk dat is gedaan. Dat er een duidelijk beleid is voor vrijwilligerswerk in de vereniging of organisatie werd ook belangrijk gevonden door meer dan 30 procent van de vrijwilligers. In mindere mate speelden redenen als scholing voor vrijwilligers, jaarlijkse uitjes en een cadeau of attentie een rol. Slechts 5 procent vond dat het belangrijk is dat er een financiële vergoeding is.
Zeven op de tien vrijwilligers kregen geen vergoeding voor het vrijwilligerswerk, 14 procent kreeg een vergoeding in natura, 8 procent kreeg een financiële vergoeding voor de werkelijke gemaakte kosten en 5 procent gaf aan dat hij/zij incidenteel of vast bedrag per maand of jaar kreeg. Slechts 1 procent liet de financiële vergoeding als gift achter bij de organisatie of vereniging.
Technische toelichting
Data
Voor dit rapport is gebruik gemaakt van gegevens uit het onderzoek Sociale samenhang en welzijn (S&W) 2012/2019. In dit onderzoek is onder meer gevraagd naar de sociale en maatschappelijke participatie van mensen van 15 jaar of ouder, waaronder het verrichten van vrijwilligerswerk. In totaal zijn over 2012/2019 gegevens beschikbaar van 61 200 personen (2012: 7 949, 2013: 7 384, 2014: 7 627, 2015: 7 614, 2016: 7 467, 2017: 7 654, 2018: 7 853 en 2019: 7 652).Vrijwilligerswerk
Er is aan respondenten gevraagd of zij in de 12 maanden voorafgaand aan de enquête vrijwilligerswerk hebben gedaan voor bepaalde organisaties of verenigingen. Daarbij werden 13 typen organisaties of verenigingen onderscheiden.
De vragen luidden als volgt:
De volgende vragen gaan over vrijwilligerswerk. Sommige mensen doen vrijwilligerswerk voor organisaties of verenigingen. Het kan daarbij gaan om bestuurlijk werk of andere activiteiten. Kunt u bij de volgende organisaties en verenigingen steeds aangeven of u daarvoor in de afgelopen 12 maanden als vrijwilliger bepaald soort werk heeft gedaan?
Heeft u in de afgelopen 12 maanden wel eens vrijwilligerswerk gedaan:
(1) in het jeugd- en buurthuiswerk of als leider van scouting,
(2) op school, zoals bijvoorbeeld hulp op school, de oudercommissie, schoolbestuur, werken in de bibliotheek of als leesouder,
(3) in de verzorging of verpleging, zoals bijvoorbeeld bejaardenzorg, kinderopvang, kruiswerk, zieken bezoeken, collecteren voor gezondheidsorganisaties, welfarewerk in het ziekenhuis of assisteren bij stervensbegeleiding,
(4) voor een sportvereniging, in het bestuur of bijvoorbeeld werken in de kantine, organisatie, trainen of zaalbeheer,
(5) voor culturele verenigingen, zoals bijvoorbeeld een muziek- of toneelvereniging of een tekenclub,
(6) voor hobby- of gezelligheidsverenigingen,
(7) voor de kerk, moskee of levensbeschouwing, zoals bijvoorbeeld de kerkenraad, parochieraad, moskeevereniging, huisbezoek, of het rondbrengen van blaadjes,
(8) voor de vakbond of bedrijfsorganisatie, zoals bijvoorbeeld de ondernemingsraad of personeelsvereniging,
(9) voor een politieke partij of actiegroep,
(10) op het gebied van sociale hulpverlening, rechtshulp, reclassering of slachtofferhulp,
(11) op het gebied van wonen, woonomstandigheden of huurdersbelangen,
(12) ten behoeve van de wijk of de buurt,
(13) voor organisaties op een ander gebied.
Daarnaast is voor elke organisatie waarvoor vrijwilligerswerk werd gedaan een aantal vervolgvragen gesteld: er is gevraagd naar het aantal verschillende organisaties binnen de betreffende soort organisatie (“Was dat voor één of meer organisaties op het gebied van …..?”), hoeveelheid tijd er aan vrijwilligerswerk besteed wordt (“Kunt u aangeven hoeveel tijd u ongeveer besteed heeft aan vrijwilligerswerk voor deze organisatie in de afgelopen 12 maanden? U kunt een schatting geven van het gemiddeld aantal uren per week of van het totaal aantal uren per jaar.”). Ook is gevraagd of mensen de afgelopen 4 weken vrijwilligerswerk hebben gedaan voor een organisatie (“Heeft u in de afgelopen vier weken vrijwilligerswerk gedaan voor deze organisatie?”).
Aanvullende vrijwilligersvragen
Motieven
Aan respondenten die hebben aangegeven in de afgelopen 12 maanden vrijwilligerswerk hebben gedaan, is de vraag gesteld: ‘’Waarom bent u vrijwilligerswerk gaan doen?’’. Hierbij zijn acht antwoorden voorgelegd: 1) Omdat u het fijn vond om iets voor een ander te doen, 2) Omdat u het zelf leuk vond om te doen, 3) Omdat u het een zinvolle tijdbesteding vond, 4) Omdat u het uw plicht vond, 5) Vanwege de sociale contacten, 6) Om nieuwe dingen te leren, 7) Om de kans op een baan te vergroten en 8) Andere reden. Respondenten konden meerdere antwoorden kiezen.
Belang
In 2019 is de vraag gesteld aan mensen die hebben aangegeven vrijwilligerswerk te hebben gedaan, wat zij belangrijk vonden dat de vereniging of organisatie waarvoor zij vrijwilligerswerk deden voor ze regelt. De vraag luidde als volgt: “Wat vindt u belangrijk dat de vereniging of organisatie waarvoor u vrijwilligerswerk doet voor u regelt? Meerdere antwoorden mogelijk“. Hierbij zijn zeven antwoorden voorgelegd: 1) Dat er een goede organisatie van het vrijwilligerswerk is, 2) Dat er een duidelijk beleid is voor vrijwilligerswerk in de vereniging of organisatie, 3) Dat er scholing is voor vrijwilligers, 4) Dat er een financiële vergoeding is, 5) Dat een cadeau of attentie als blijk van waardering wordt gegeven, 6) Dat een compliment wordt gegeven of een bedankje wordt uitgesproken voor het werk dat is gedaan, 7) Dat een jaarlijks uitje of feestavond wordt georganiseerd, en Anders.
Vergoeding
De vraag naar vergoedingen luidde als volgt: “Heeft u in de afgelopen 12 maanden een vergoeding gekregen voor het vrijwilligerswerk dat u doet? Meerdere antwoorden mogelijk”. Antwoorden: 1) Ik kreeg een vergoeding in natura, 2) Ik kreeg een financiële vergoeding, voor de kosten die ik werkelijk gemaakt heb, 3) Ik kreeg een financiële vergoeding (incidenteel of een vast bedrag per maand of jaar, 4) Ik kreeg een financiële vergoeding, maar deze heb ik als gift bij de vereniging/organisatie gelaten, 5) Ik kreeg geen vergoeding.