Criminaliteit in netwerken van jongeren uit Den Haag Zuidwest

7. Technische toelichting

In dit hoofdstuk wordt de methode die gebruikt is voor het onderzoek ‘Criminaliteit in netwerken van jongeren uit Den Haag Zuidwest’ verder toegelicht. De volgende paragrafen beschrijven in meer detail hoe de doelpopulatie is samengesteld en hoe de netwerken van jongeren zijn afgeleid uit de administratieve bronnen waar het CBS toegang tot heeft. Tenslotte wordt kort besproken hoe bepaald is wie een verdachte van een high impact crime is.

7.1 Doelpopulatie

Om een selectie te maken van alle jongeren die in 2018 in Den Haag woonden, worden de gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) gebruikt. Deze populatie bevat alle personen die 

  • op 1 oktober 2018 in de BRP ingeschreven stonden op een adres in de gemeente Den Haag en een volledig bekend woonadres hebben;
  • op 1 oktober 2018 12 jaar of ouder waren en jonger dan 27 jaar en;
  • op 1 oktober 2018 geen lid waren van een institutioneel huishouden. Eén of meer personen vormen een institutioneel huishouden als zij een woonruimte delen en daar bedrijfsmatig worden voorzien in hun dagelijkse levensbehoeften.

Deze populatie van jongeren in Den Haag die geen lid zijn van een institutioneel huishouden en waarvan het adres volledig bekend is, telt 98 730 personen. Er zijn 770 jongeren niet opgenomen omdat zij lid waren van een institutioneel huishouden.

Bij verschillende analyses zijn de Haagse jongeren ingedeeld in drie leeftijdsgroepen:

  • Jongeren van 12 tot 17 jaar (veelal voortgezet onderwijs, relatief weinig met werk);
  • Jongeren van 17 tot 22 jaar (middelbaar beroepsonderwijs of hoger onderwijs, een aanzienlijk deel met werk of een bijbaantje);
  • Jongeren van 22 tot 27 jaar (hoger onderwijs, relatief veel met werk).

7.2 Netwerken

Middels een netwerkanalyse worden de contacten en de kenmerken van deze contacten van een bepaald persoon in kaart gebracht. Hierdoor kan meer inzicht worden verkregen in de sociale omgeving van, bijvoorbeeld, jongeren. Zo kan bekeken worden of de kenmerken van de jongeren overeenkomen of juist verschillen met personen in hun potentiële sociale omgeving. 

Om de netwerken van Haagse jongeren in kaart te brengen is gebruik gemaakt van gegevens uit het Stelsel van Sociaal-Statistische Bestanden (Bakker et al., 2014). Dit stelsel van bestanden, het SSB, bevat tabellen met informatie uit administratieve bronnen die het CBS ontvangt voor wetenschappelijk en statistisch onderzoek. De data bevatten geen namen, geen adressen en geen burgerservicenummers. Om gegevens uit verschillende bronnen aan elkaar te verbinden worden gepseudonimiseerde koppelsleutels gebruikt, die buiten het SSB geen betekenis hebben. Individuele personen zijn hierdoor niet direct te identificeren. In de analyses wordt bovendien uitsluitend onderzoek gedaan naar groepen en nooit naar individuele personen. Voor het samenstellen van de netwerken is geen gebruik gemaakt van telefoon- of GPS-data of gegevens van sociale media. 

De netwerken zijn in eerste instantie afgeleid voor alle personen in Nederland die op 1 oktober 2018 ingeschreven stonden in de BRP. Vervolgens is voor dit onderzoek een selectie gemaakt op de netwerken van de jongeren uit Den Haag. In het netwerk van de Haagse jongeren kunnen ook contacten voorkomen die niet in Den Haag wonen of zelf niet jong zijn. 

Het doel van een netwerkanalyse is om een zo compleet mogelijk beeld van de sociale omgeving van personen te krijgen. Met de gegevens uit het SSB kunnen verschillende relaties tussen de personen worden geïdentificeerd. Let wel, het gaat hier om relaties in administratieve bronnen. De gebruikte bronnen zeggen niets over daadwerkelijke contacten. Ook al zijn twee personen volgens de gegevens in het SSB familie van elkaar of werken zij bij hetzelfde bedrijf, dit betekent nog niet dat de personen ook daadwerkelijk (frequent) contact hebben. In het extreme geval kennen de personen elkaar helemaal niet. Desondanks geven de netwerken die zijn afgeleid een veel uitgebreider beeld van de sociale omgeving van de personen dan bijvoorbeeld een analyse van alleen de geografische omgeving laat zien. Ook zullen er relaties ontbreken. Administratieve bronnen registreren bijvoorbeeld geen vrienden van een sportclub of iemand die je via sociale media kent. De hier toegepaste netwerkanalyse is daarom een benadering van de potentiële sociale omgeving van jongeren.

Van iedere persoon zijn relaties afgeleid voor vijf mogelijke typen sociale netwerken: een familienetwerk, een huisgenotennetwerk, een burennetwerk, een klasgenotennetwerk en een collega-netwerk. Relaties zijn alleen afgeleid als een persoon het gegeven netwerk ook heeft. Zo heeft iemand zonder werk geen collega-netwerk en iemand die geen onderwijs volgt, heeft geen klasgenotennetwerk. Of een persoon deelneemt aan een bepaald netwerk hangt sterk samen met zijn of haar leeftijd (zie figuur 7.2.1). Zo zien we dat het aantal jongeren met een klasgenotennetwerk afneemt als de leeftijd van jongeren toeneemt. Het aantal collega’s neemt juist toe naarmate de leeftijd toeneemt. Ook zien we dat bijna 100 procent van de jongeren buren heeft. Relaties tussen twee personen kunnen in meer dan één soort netwerk gevonden worden. Twee buren kunnen bijvoorbeeld ook collega's zijn. De volgende paragrafen beschrijven hoe de relaties voor de verschillende netwerken zijn afgeleid.

7.2.1 Jongeren uit Den Haag met een bepaald netwerk, 2018
LeeftijdFamilienetwerk (%)Huisgenotennetwerk (%)Klasgenotennetwerk (%)Collega-netwerk (%)Burennetwerk (%)
1281,499,596,70,0100,0
1381,399,196,70,2100,0
1481,799,296,72,499,9
1582,199,196,218,199,9
1682,698,095,337,6100,0
1782,396,291,548,199,9
1878,587,378,350,499,9
1972,378,671,246,899,9
2071,372,764,848,999,9
2170,970,156,851,799,9
2271,067,749,355,299,8
2372,164,741,358,499,9
2473,063,133,660,2100,0
2573,164,325,762,999,9
2672,864,818,964,999,9
 

Familienetwerk

In de BRP wordt vastgelegd wie de ouders van een persoon zijn. Met kennis van deze ouder-kind relaties is het mogelijk om een familienetwerk af te leiden. Relaties van overledenen worden ook gebruikt bij deze afleiding. Op deze manier kunnen bijvoorbeeld broers en zussen geïdentificeerd worden van wie de ouders niet meer leven. In het definitieve familienetwerk worden alleen de relaties opgenomen tussen personen die op één oktober 2018 ingeschreven stonden in de BRP.

Niet van iedere in Nederland woonachtige persoon is bekend wie zijn of haar ouders zijn. Vooral voor de mensen die geboren zijn voor 1966 wil kennis over de ouders soms ontbreken evenals voor mensen die niet zijn geboren in Nederland. Van 85 procent van de Nederlandse bevolking is wel bekend wie de ouders zijn. Door deze relatie om te draaien is ook de relatie tussen ouder en kind bekend. Vervolgens is het mogelijk om ook andere familierelaties af te leiden. Voor de andere relaties staan de regels in tabel 7.2.2.

7.2.2  Verschillende typen familierelaties
Relatie Afleiding
GrootouderOuder van ouder
KleinkindKind van kind
Zus/broerKinderen van zelfde ouder
Co-ouderOuders van zelfde kind
Tante/oomZus/broer van ouder
Nicht/neefKind van zus/broer
Volle nicht/neefKind van tante/oom

In het onderzoek zijn de familieleden die in hetzelfde huishouden wonen als de jongere niet meegenomen in het familienetwerk, maar in het huisgenotennetwerk. De belangrijkste reden is om onderscheid te kunnen maken tussen familieleden met wie de jongere zeer waarschijnlijk dagelijks contact heeft en familieleden met wie er minder frequent contact is. 

Huisgenotennetwerk

Met onder andere de gegevens uit de BRP en gegevens van de Belastingdienst over de inkomstenbelastingen is het mogelijk om af te leiden welke personen samen een huishouden vormen en welke plaats de personen in een huishouden innemen (zoals ouder of kind). Deze informatie kan vervolgens gebruikt worden om het huisgenotennetwerk van een persoon af te leiden. Voor jongere jongeren zijn huisgenoten vaak gezinsleden. Voor oudere jongeren kunnen dit ook vrienden zijn die samen een huis huren of een samenwonende partner. Studenten in studentenhuizen worden gezien als éénpersoonshuishoudens en zijn dus geen huisgenoten van elkaar. 

Burennetwerk

Door de Basisregistratie Adressen en Gebouwen te combineren met de BRP is het mogelijk om aan het adres waarop iemand staat ingeschreven een locatie, gemeten in Rijksdriehoekscoördinaten, te koppelen. Deze locaties worden gebruikt om het burennetwerk af te leiden. Om te bepalen wie de buren van een persoon zijn, wordt er binnen een straal van 50 meter van die persoon gezocht naar de tien huishoudens die het meest dichtbij wonen. De leden van deze (maximaal tien) huishoudens zijn de buren van de persoon. Als de persoon zelf lid is van een meerpersoonshuishouden, dan krijgen de leden van zijn of haar huishouden hetzelfde burennetwerk.

Als er meerdere huishoudens op een gelijke afstand van de persoon op positie tien liggen, dan wordt het gewenste aantal huishoudens willekeurig gekozen uit de huishoudens die op positie tien liggen. Bij het bepalen van de afstand tussen het woonadres van de persoon en de woonadressen van de mogelijke buren, wordt er geen rekening gehouden met hoogteverschillen. Personen die in een flat wonen hebben dus als dichtstbij wonende personen de huishoudens die recht onder of recht boven hun wonen.

Institutionele huishoudens worden iets anders behandeld vanwege de gemiddelde grootte van deze huishoudens. Institutionele huishoudens zijn veel groter dan niet-institutionele huishoudens. Dit zou betekenen dat personen honderden buren hebben indien ze naast een institutioneel huishouden wonen. Wanneer institutionele huishoudens uit meer dan vier personen bestaan, worden deze personen daarom als losse huishoudens gezien.

Het burennetwerk is niet symmetrisch. Dit betekent dat persoon B in het burennetwerk kan voorkomen van persoon A, maar dat persoon A niet hoeft voor te komen in het burennetwerk van persoon B. Dit heeft te maken met de willekeurige selectie als er meer dan tien huishoudens binnen een straal van 50 meter liggen.

Collega-netwerk

Om het collega-netwerk af te leiden wordt informatie uit de Polisadministratie gebruikt. De Polisadministratie is een register waarin naast allerlei andere inkomstengegevens ook gegevens over de arbeidsvergoedingen van werkgevers aan werknemers worden opgeslagen. Met deze gegevens uit de Polisadministratie is het dus mogelijk om te bepalen welke personen werknemer bij een bedrijf zijn en dus ook welke personen collega's van elkaar zijn. In eerste instantie bevat het collega-netwerk van een persoon alle personen die werknemer zijn bij hetzelfde bedrijf. Aangezien het hier gaat om het bedrijf dat de arbeidsvergoeding van de werknemer betaalt, kan het voorkomen dat het geïdentificeerde collega-netwerk voor sommige personen wat minder aansluit bij het daadwerkelijke collega-netwerk (zoals voor personen die gedetacheerd zijn of als uitzendkracht werken). 

Bij kleine bedrijven werkt deze eenvoudige afleidingsregel waarschijnlijk goed, maar bij grote bedrijven worden de collega-netwerken van werknemers zo groot, dat het niet waarschijnlijk is dat zij contact hebben met iedereen in hun collega-netwerk. Ook houdt deze eenvoudige afleidingsregel er geen rekening mee, dat grote bedrijven meestal meer dan één vestiging kennen. Daarom is de keuze gemaakt om het aantal contacten in het collega-netwerk te beperken tot maximaal honderd. Heeft een persoon volgens de eenvoudige afleidingsregel meer dan honderd contacten in zijn of haar collega-netwerk, dan worden alleen de honderd contacten geselecteerd die het meest dichtbij wonen bij de jongere. Door deze selectie op afstand kent het collega-netwerk dezelfde asymmetrie als het burennetwerk.

In het onderzoek zijn alleen collega’s van werknemers meegenomen. Dit betekent dat er voor ZZP'ers geen collega-netwerk beschikbaar is.

Klasgenotennetwerk

Van verschillende instellingen krijgt het CBS gegevens over de inschrijvingen van leerlingen en studenten aan onderwijsinstellingen die de Nederlandse overheid bekostigt. Deze gegevens hebben betrekking op inschrijvingen in het basisonderwijs, het speciaal onderwijs, het voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs. Van alle inschrijvingen is de onderwijsinstelling, type onderwijs en opleiding bekend. Voor alle onderwijsvormen, behalve het middelbaar beroepsonderwijs, is ook bekend op welke locatie van de onderwijsinstelling de leerling of student staat ingeschreven. Voor het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs is het leerjaar van de inschrijving bekend, van de andere onderwijsvormen is bekend voor het hoeveelste jaar de leerling of student zich inschrijft voor de gegeven onderwijsvorm.

Leerlingen of studenten kunnen zich op hetzelfde moment meer dan één keer inschrijven bij een onderwijsinstelling (bijvoorbeeld bij meerdere opleidingen). Voor het afleiden van het klasgenotennetwerk wordt er alleen gekeken naar de hoofdinschrijving op 1 oktober. Onderstaande tabel laat zien welke combinaties van variabelen er worden gebruikt om een klas te identificeren. Deze manier om klassen te identificeren heeft ook beperkingen. Wanneer een locatie voor een bepaald type onderwijs bijvoorbeeld parallelklassen kent, dan worden deze parallelklassen samengevoegd tot één grote klas.

7.2.3 Variabelen voor identificatie van klas
OnderwijsrichtingVariabelen gebruikt om klas te definiëren
BasisonderwijsInstelling, locatie, leerjaar
Voortgezet onderwijsInstelling, locatie, type opleiding, leerjaar
(Voortgezet) Speciaal onderwijsInstelling, locatie, type opleiding, aantal jaren ingeschreven
Middelbaar beroepsonderwijsInstelling, type opleiding, aantal jaren ingeschreven 
Hoger onderwijsInstelling, locatie, type opleiding, aantal jaren ingeschreven

Het kan voorkomen dat een klasgenotennetwerk meer dan honderd contacten kent. Net zoals bij het collega-netwerk lijkt het niet waarschijnlijk dat er met elke klasgenoot contact is en daarom wordt ook het klasgenotennetwerk begrensd op maximaal honderd klasgenoten. Telt het klasgenotennetwerk meer dan honderd contacten, dan worden er uit alle contacten honderd willekeurig gekozen. In tegenstelling tot de begrenzing van een collega-netwerk, wordt er nu bij het kiezen van de contacten geen rekening gehouden met de afstand tussen de woonadressen van de leerling of student en zijn of haar contacten. Door de willekeurige selectie bij het begrenzen van het netwerk zijn de klasgenotennetwerken niet altijd symmetrisch.

Over inschrijvingen aan onderwijsinstellingen die de Nederlandse overheid niet bekostigt, krijgt het CBS geen informatie. Klasgenotennetwerken die bestaan binnen deze vormen van onderwijs zijn dan ook niet meegenomen in het onderzoek.

Volledige netwerk

Bij het onderzoeken van de rol die netwerken spelen, wordt er vaak naar een bepaald type netwerk gekeken. Maar soms is het ook interessant om naar het totale netwerk van een persoon te kijken. Dit totale netwerk bevat alle relaties die een persoon in zijn of haar losse netwerken heeft. Mocht een persoon meer dan één relatie hebben met één en hetzelfde contact, dan is deze maar één keer opgenomen in het totale netwerk. 

Groepsgemiddeldes van netwerkgemiddeldes

Een veelgebruikte statistiek bij het beschrijven van een netwerk is het gemiddelde van een bepaald kenmerk voor alle contacten in het netwerk van een persoon. Een voorbeeld van zo'n netwerkgemiddelde, die in dit onderzoek wordt gebruikt, is het percentage contacten in een netwerk dat verdacht is geweest van high impact crime.

Van dit netwerkgemiddelde kan ook een groepsgemiddelde berekend worden, door de netwerkgemiddeldes van de leden in een groep te middelen. Bij het middelen over de leden van de groep worden alleen de netwerkgemiddeldes geteld van de leden in de groep die dat bepaalde netwerk hebben. Leden zonder dat netwerk worden buiten het middelen gehouden. Voor het berekenen van het percentage klasgenoten dat verdacht is geweest hebben we dus alleen de jongeren meegenomen die naar school gaan. 

Grootte van de netwerken

De vijf typen netwerken verschillen in grootte. De tabel 7.2.4 laat dit verschil zien voor de netwerken van de Haagse jongeren. De tabel laat per type relatie zien hoeveel personen in de populatie de gegeven relatie met iemand hebben, hoeveel relaties er in het netwerk zitten en wat het gemiddelde aantal relaties is per persoon. Hierbij wordt het gemiddelde alleen berekend over de personen die deze bepaalde relatie ook hebben. De tabel laat bijvoorbeeld zien dat er 63,5 duizend Haagse jongeren tussen 12 en 27 jaar zijn die naar school gaan. Gemiddeld hebben deze schoolgaande jongeren bijna 60 klasgenoten.

7.2.4 Beschrijving netwerkrelaties voor alle Haagse jongeren (12 tot 27 jaar), 2018
Aantal Haagse jongeren met relatieAantal RelatiesGemiddeld aantal relaties per jongere
Familienetwerk (buiten het eigen huishouden)75 0001 106 27014,8
Huisgenotennetwerk79 000213 8302,7
Burennetwerk98 6802 145 30021,7
Klasgenotennetwerk totaal63 5203 805 74059,9
Klasgenotennetwerk waarvan Basisonderwijs1 33059 73044,8
Klasgenotennetwerk waarvan Voortgezet onderwijs27 9401 483 06053,1
Klasgenotennetwerk waarvan (Voortgezet) speciaal onderwijs90027 87031,1
Klasgenotennetwerk waarvan Middelbaar beroepsonderwijs12 900689 04053,4
Klasgenotennetwerk waarvan Hoger onderwijs20 4501 546 04075,6
Collega-netwerk41 9003 158 80075,4

Causaliteit

In dit onderzoek is alleen gebruik gemaakt van beschrijvende analyses. Hierin wordt de samenhang tussen het zelf verdacht zijn en de verdachten in de potentiële sociale omgeving van de jongeren bekeken. Dit onderzoek test geen causale verbanden (oorzaak-gevolg). Mogelijk is er een causaal verband en lopen jongeren een grotere kans op crimineel gedrag als zij blootgesteld worden aan criminelen in hun netwerk. Bijvoorbeeld als jongeren elkaar beïnvloeden of als ouders normen en waarden aan hun kinderen doorgeven via de opvoeding. Maar er kunnen ook andere redenen zijn waardoor criminaliteit “clustert” binnen bepaalde groepen, zonder dat er beïnvloeding plaatsvindt. Zo kan het zijn dat criminele jongeren elkaar actief opzoeken (een selectie-effect). En als criminaliteit samenhangt met een ander kenmerk waarop mensen gewoonlijk clusteren (zoals schoolniveau of sociaaleconomische positie) dan heeft dat automatisch ook clustering op criminaliteit tot gevolg. Om zicht te krijgen op causaliteit, selectie en onderliggende samenhangen met andere kenmerken, is verdiepend onderzoek nodig.

7.3 High Impact Crimes

In dit onderzoek worden statistieken gebruikt van jongeren die zelf verdacht zijn geweest van high impact crimes of die contacten in hun netwerken hebben die verdacht zijn geweest van high impact crimes. Voor het maken van deze statistieken zijn gegevens uit de registraties van De Nationale Politie, de tien regionale eenheden en de Landelijke Politie Eenheid gebruikt. Personen worden in deze registraties geregistreerd als er tegen hen een redelijk vermoeden van schuld van een misdrijf bestaat. Dit betekent dat ze (nog) niet veroordeeld zijn. In dit onderzoek zijn personen geteld als verdachte van een high impact crime als ze in de jaren 2014 tot en met 2018 verdacht zijn geweest van een gewelds- of vermogensmisdrijf. Onder vermogensmisdrijven vallen alle vormen van diefstal en inbraak, verduistering, bedrog, heling, het maken en in omloop brengen van vals geld en valsheid in geschriften. Onder geweldsmisdrijven vallen seksuele misdrijven, moord, doodslag, hulp bij zelfdoding, euthanasie en abortus. Ook dood en lichamelijk letsel door schuld, bedreiging, mishandeling, diefstal met geweld en afpersing zijn geweldsmisdrijven.

Niet alle strafbare delicten van jongeren tussen de 12 en 18 jaar worden behandeld door het Openbaar Ministerie. Bij lichtere vergrijpen, zoals een klap zonder bloed, wordt HALT-interventie toegepast. In het onderzoek zijn alleen HALT-delicten meegenomen die gerelateerd zijn aan gewelds- of vermogensmisdrijven. Ook al zijn deze HALT-delicten wat lichter dan reguliere high impact crimes, ze zijn wél meegenomen als zodanig, gezien de doelgroep van dit onderzoek.