1960
Na de Tweede Wereldoorlog brak een periode van ongekende groei aan. Groeicijfers van meer dan 5 procent werden regelmatig gehaald. Ter illustratie: na 1973, toen aan de periode van voorspoed een einde kwam, werd een groei van meer dan 5 procent alleen nog gehaald in 2021, toen de Nederlandse economie terugveerde na de corona-gerelateerde krimp. De sterke naoorlogse groei ging gepaard met grote arbeidstekorten.
Tijdens de wederopbouwjaren tot aan 1960 werd door de regering een geleide loonpolitiek gevoerd. De overheid trachtte hiermee de loonontwikkeling gematigd te houden. De vakbonden steunden deze politiek en waren terughoudend met acties. Dit werd echter niet door alle werknemers gesteund en in 1960 werd er voor het eerst na de oorlog weer behoorlijk veel gestaakt: het aantal verloren arbeidsdagen was het hoogst sinds 1946. Met name het aantal werknemers dat bij stakingen betrokken was, springt er nog altijd uit. Absoluut gezien staat 1960 qua aantal stakers op de zevende plek. Afgezet tegen de werkzame beroepsbevolking staat 1960 op de zesde plek. De belangrijkste staking vond dat jaar plaats in de bouw.
Ook in de jaren zestig bleven de vakbonden terughoudend. In de periode 1960-1966 was maar liefst 97 procent van de stakingen spontaan in plaats van door een vakbond georganiseerd. Tegenwoordig is dit heel anders. In 2017 werden acht van de tien stakingen uitgeroepen door een vakbond. De vakbonden stelden hun beleid in de jaren zeventig bij. Qua ledenaantallen bereikten de vakbonden in die jaren hun hoogtepunt.
In 1961 ondertekende Nederland het Europees Sociaal Handvest. Hierin stond onder andere beschreven dat het stakingsrecht gold voor alle werknemers. In Nederland bleef het staken voor ambtenaren en spoorwegmedewerkers echter tot nader order strafbaar.
Relevante links
- Externe link IsGeschiedenis - De Nederlandse stakingstraditie