Ziekteverzuim naar bedrijfstak: ontwikkelingen en verschillen
Over deze publicatie
Er bestaan aanmerkelijke verschillen in het ziekteverzuim van werknemers naar bedrijfstak. Hoe heeft het ziekteverzuim van werknemers zich tussen 1996 en 2023 ontwikkeld per bedrijfstak? Hoelang en met welke klachten melden werknemers zich ziek, en is het verzuim werkgerelateerd? Welke rol speelt de leeftijds- en geslachtssamenstelling van een bedrijfstak bij de verschillen in het ziekteverzuim?
De belangrijkste bevindingen zijn:
- In de gezondheids- en welzijnszorg is het ziekteverzuim sinds 2018 het hoogst. Tussen 1996 en 2017 waren afwisselend openbaar bestuur, waterbedrijven en onderwijs bedrijfstakken met het hoogste verzuimpercentage. Horeca, landbouw en financiële dienstverlening hebben relatief lage verzuimcijfers.
- In alle bedrijfstakken was de meestgenoemde klacht waarmee werknemers de laatste keer verzuimden griep, verkoudheid of een andere virusinfectie.
- Iets meer dan een vijfde van de werknemers die in 2023 verzuimden, gaf aan dat de klachten waarmee de laatste keer werd verzuimd het gevolg waren van het werk. Vooral in het onderwijs en de zorg wordt relatief vaak werkgerelateerd verzuimd.
- Vrouwen verzuimen vaker dan mannen, en oudere werknemers vaker dan jongere. 65- tot 75-jarige werknemers verzuimen wel minder dan 55- tot 65-jarigen.
- Verschillen in het ziekteverzuim tussen bedrijfstakken hebben over het algemeen meer te maken met de samenstelling van bedrijfstakken naar leeftijd dan met de samenstelling naar geslacht.
- Met name in de horeca hangt het benedengemiddelde verzuim sterk samen met het feit dat er relatief veel jongeren in deze bedrijfstak werken, die minder verzuimen.
- De bouw en de zorg vormen daarop een uitzondering, in deze bedrijfstakken heeft het ziekteverzuimpercentage meer te maken met de samenstelling naar geslacht dan met die naar leeftijd. In de bouw werken vooral mannen, die minder verzuimen. In de zorg werken relatief veel vrouwen, die meer verzuimen.
1. Inleiding
In de afgelopen 28 jaar, sinds 1996, is het ziekteverzuim zeven keer 5 procent of hoger geweest. Dit was in de jaren 1998 tot en met 2002 en in 2022 en 2023. In 2003 nam het ziekteverzuimpercentage sterk af. Dit was na de invoering van de Wet verbetering poortwachter (WVP) die in april 2002 van start ging. Deze wet werd ingevoerd om langdurig verzuim door ziekte te verminderen. Hierbij spannen de werkgever en werknemer zich samen met de arbodienst of bedrijfsarts in om de werknemer zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen (Arboportaal, 2024). Twintig jaar later, in 2022, kwam het ziekteverzuim met 5,6 procent weer boven de 5 procent uit. In 2022 werden na twee jaar van coronamaatregelen de restricties weer langzaam versoepeld, uiteindelijk vervielen de laatste maatregelen in maart 2022. Direct na het wegvallen van de maatregelen was er een sterke stijging van het influenzavirus (Nivel, 2022).
In 2023 is het ziekteverzuim van werknemers voor het eerst in jaren weer afgenomen. In de periode 2005 tot en met 2017 bleef het ziekteverzuimpercentage vrij stabiel rond de 4 procent. Vanaf 2018 zette echter een stijgende trend in, die voortduurde tot en met 2022. Vooral in dat laatste jaar was er een flinke toename, tot 5,6 procent.
Tussen bedrijfstakken bestaan verschillen in het ziekteverzuim. In de zorg is het ziekteverzuim doorgaans hoger dan in de andere bedrijfstakken, terwijl het in de horeca en de financiële dienstverlening in de regel lager is.
Het CBS publiceert ieder kwartaal een overzicht van de ontwikkeling in het ziekteverzuim van werknemers op basis van de Kwartaalenquête ziekteverzuim. In de meeste recente berichtgeving hierover (CBS, 2024a) is het verzuim in het eerste kwartaal van 2024 beschreven. Met een ziekteverzuim van 5,5 procent is het verzuim wederom afgenomen ten opzichte van hetzelfde kwartaal een jaar eerder (5,7 procent). In de kwartaalberichtgeving wordt, vanwege de seizoenseffecten, vooral een vergelijking van het ziekteverzuim met hetzelfde kwartaal een jaar eerder beschreven. Er is minder ruimte voor een vergelijking met andere kwartalen of jaren. Dit artikel gaat in op de ontwikkeling van het ziekteverzuimpercentage naar bedrijfstak over een langere periode.
Met gegevens uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden onderzoekt het CBS tevens de achtergronden van het ziekteverzuim onder werknemers. In de enquête wordt onder andere gevraagd hoelang er is verzuimd, in hoeverre het ziekteverzuim het gevolg was van het werk, en wat de belangrijkste klachten waren waarmee werknemers verzuimden. In dit artikel wordt hier dieper op ingegaan en wordt onderzocht in hoeverre werknemers in de verscheidene bedrijfstakken op deze aspecten van het verzuim van elkaar verschillen.
Tenslotte wordt ook aandacht besteed aan de samenstelling van bedrijfstakken naar geslacht en leeftijd van werknemers. Iedere bedrijfstak ziet er wat deze kenmerken betreft anders uit en het is de vraag in hoeverre dit een rol speelt bij de mate waarin er verschillen bestaan in het niveau van het ziekteverzuim. Zo blijkt uit eerder onderzoek (CBS & TNO, 2024) dat oudere werknemers tot de 65 jaar vaker verzuimen dan hun jongere collega’s. Als er in een bedrijfstak relatief veel oudere werknemers actief zijn, zou dat er voor kunnen zorgen dat het ziekteverzuim hier in vergelijking met andere (jongere) bedrijfstakken hoger is.
Dit artikel richt zich op de volgende onderzoeksvragen:
- Hoe heeft het ziekteverzuim van werknemers zich van 1996 tot en met 2023 ontwikkeld naar bedrijfstak? En hoe is de gemiddelde verzuimduur en het werkgerelateerde ziekteverzuim in de afgelopen jaren veranderd? (hoofdstuk 3 en 4).
- Met welke klachten melden werknemers zich ziek? En is dat in de afgelopen jaren veranderd? Hoe is dat voor het werkgerelateerde ziekteverzuim? En bestaan hierin verschillen naar bedrijfstak? (hoofdstuk 4).
- In hoeverre hebben verschillen in het ziekteverzuim naar bedrijfstak te maken met de samenstelling van bedrijfstakken naar geslacht en de leeftijd van werknemers? (hoofdstuk 5).
2. Data en methode
Voor dit artikel zijn de volgende bronnen gebruikt: de Kwartaalenquête ziekteverzuim, de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden en de Enquête beroepsbevolking.
Kwartaalenquête ziekteverzuim (KVZ)
De Kwartaalenquête ziekteverzuim geeft informatie over de hoogte van het ziekteverzuim bij bedrijven en instellingen in Nederland. Het onderzoek wordt gedaan met een gestratificeerde steekproef. De enquête wordt elk kwartaal afgenomen bij 25 duizend bedrijven en instellingen met personeel die behoren tot de particuliere bedrijven of de overheid. De waargenomen ziekteverzuimpercentages worden per bedrijf gewogen met het aantal werknemers van het bedrijf. Daarna wordt het aantal waargenomen bedrijven in een steekproefcel (de groep van soortgelijke bedrijven) opgehoogd naar het totaal aantal bedrijven in de steekproefcel.
Gegevens uit de Kwartaalenquête ziekteverzuim zijn beschikbaar vanaf het eerste kwartaal van 1996.
De gegevens worden een kwartaal na afloop van een verslagkwartaal gepubliceerd en zijn volgtijdelijk vergelijkbaar. De cijfers over het laatste verslagjaar zijn voorlopig. Meer informatie over het onderzoek staat in de onderzoeksbeschrijving van het ziekteverzuim, kwartaalenquête vanaf 1996 (CBS, 2024b). Cijfers over het ziekteverzuimpercentage naar bedrijfstak en grootteklasse per kwartaal en jaar zijn te raadplegen op: StatLine - Ziekteverzuimpercentage; bedrijfstakken (SBI 2008) en bedrijfsgrootte (CBS, 2024c).
Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA)
De gegevens over de achtergrondkenmerken van werknemers, het individuele ziekteverzuimpercentage, verzuimduur, werkgerelateerd verzuim en verzuimklachten in dit artikel komen uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) van CBS en TNO. Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van arbeidsomstandigheden, -ongevallen, -inhoud, -verhoudingen en -voorwaarden van werknemers in Nederland. De brutosteekproef bedroeg in 2023 ruim 175 duizend werknemers van 15 tot 75 jaar die in Nederland wonen en werken. Hiervan vulden circa 62 duizend werknemers een geldige internetvragenlijst in. De waarneming voor de NEA vindt jaarlijks plaats van eind september tot en met december. De steekproef wordt door middel van poststratificatie gewogen naar geslacht, leeftijd, bedrijfstak, herkomst, regio, stedelijkheid en onderwijsniveau. In de onderzoeksbeschrijving van de NEA 2023 (CBS, 2024d) staat een gedetailleerde beschrijving van de onderzoeksopzet.
Vanaf het verslagjaar 2022 verschilt de wijze waarop gegevens voor de NEA zijn verzameld en verwerkt op enkele punten van eerdere verslagjaren. Daardoor zijn de cijfers vanaf 2022 niet in alle gevallen vergelijkbaar met de cijfers tot en met 2021. Meer details staan in de Bijlage.
Verschillen tussen NEA en KVZ
Er bestaan tussen de NEA en de KVZ doorgaans geringe verschillen in de uitkomsten over het ziekteverzuimpercentage. Deze kunnen te maken hebben met verschillen in de manier waarop de gegevens worden verzameld. Zo zijn de bronnen gebaseerd op twee onafhankelijke steekproeven en verschillen de beschreven populaties enigszins in de leeftijdsafbakening en herkomst van werknemers. De NEA beschrijft bijvoorbeeld geen werknemers die in Nederland werken en in het buitenland wonen, terwijl dit in de kwartaalenquête wel het geval is. Verder verschillen de vraagstellingen: de kwartaalenquête vraagt naar het ziekteverzuimpercentage, terwijl de NEA vraagt naar verzuim- en arbeidsduur, waaruit in het verwerkingsproces het ziekteverzuimpercentage wordt afgeleid. Tenslotte is de NEA is een enquête onder werknemers en de kwartaalenquête onder bedrijven. Respondenten in de NEA kunnen verzuim anders interpreteren dan bedrijven in de kwartaalenquête.
Enquête beroepsbevolking (EBB)
De cijfers over de samenstelling van bedrijfstakken naar het geslacht en de leeftijd van werknemers zijn gebaseerd op de Enquête beroepsbevolking (EBB) van het CBS. Het doel van de EBB is internationaal vergelijkbare cijfers te maken over de beroeps- en niet-beroepsbevolking van 15 tot 90 jaar, waarbij de relatie tussen mens en arbeidsmarkt centraal staat. Op basis van dit onderzoek kunnen kenmerken van personen in verband worden gebracht met hun situatie op de arbeidsmarkt. In de onderzoeksbeschrijving van de EBB is meer informatie te vinden over de onderzoeksopzet.
Indeling naar bedrijfstak
De in dit artikel beschreven bedrijfstakken zijn ingedeeld conform de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008. Op basis van de KVZ worden alle bedrijfstakken op hoofdniveau getoond (1 digit), op basis van de NEA zijn enkele bedrijfstakken samengevoegd. Daar zijn twee redenen voor: allereerst zijn in de NEA niet voor alle kenmerken bij elke afzonderlijke bedrijfstak jaarlijks voldoende waarnemingen beschikbaar om statistisch betrouwbare informatie op te baseren. Daarnaast was het omwille van de presentatie wenselijk om het aantal te tonen bedrijfstakken enigszins te beperken. Dat is in dit onderzoek alleen gedaan wanneer de bedrijfstakken op het belangrijkste kenmerk, het ziekteverzuimpercentage, niet te veel van elkaar afwijken.
Multivariate analyse achtergrondkenmerken en bedrijfstak
In paragraaf 5.2 wordt verder ingegaan op de samenhang tussen geslacht en leeftijd en het ziekteverzuim naar bedrijfstak met behulp van een negatief-binomiale regressieanalyse. Dit is een multivariate methode die rekening houdt met de kenmerkende scheve verdeling van het ziekteverzuimpercentage van werknemers. Zo is er een grote groep werknemers die in het afgelopen jaar helemaal niet verzuimde: in 2023 was dat 49 procent. En van de groep die wel verzuimde, ging het bij het merendeel van de werknemers om een gering aantal dagen. Van een zogenoemde standaardnormale verdeling is bij het ziekteverzuimpercentage dan ook geen sprake, waardoor een lineaire regressie minder geschikt is.
Daarom is er bij dit onderzoek voor gekozen om een negatief-binomiale regressie uit te voeren. Deze analyse is vergelijkbaar met een Poisson-regressie, al gaat deze laatste methode ervan uit dat het gemiddelde en de variantie dicht bij elkaar liggen (Hilbe, 2011). Bij het ziekteverzuimpercentage is dat echter niet het geval, omdat de variantie aanmerkelijk groter is dan het gemiddelde. Dat wordt ook wel overdispersie genoemd. Een negatief-binomiale regressie is in dat geval een voor de hand liggende keuze, omdat deze methode beter geschikt is voor dit soort data.
3. Trends in ziekteverzuim
3.1 Ziekteverzuim
Het gemiddelde ziekteverzuim over de periode 1996 tot en met 2023 was 4,5 procent. Dit houdt in dat 45 van de duizend te werken dagen werden verzuimd wegens ziekte.
Laagste verzuim in 2014, hoogste in 2022
In 1996 lag het ziekteverzuim met 4,7 procent iets boven dit gemiddelde. Na een afname in 1997 tot 4,6 procent nam het ziekteverzuimpercentage elk jaar toe, tot het in 2000 en 2001 gelijk bleef op 5,5 procent. Hierna volgde er een periode van vier jaar waarin het ziekteverzuimpercentage jaarlijks afnam, tot 4,1 procent in 2005. Vervolgens bleef het verzuim tot 2011 rond dit percentage schommelen, waarbij het in sommige jaren toenam tot 4,2 procent. Daarna volgden drie jaren waarin het verzuim elk jaar afnam, met in 2014 het laagste verzuim van 3,8 procent. Sindsdien is het verzuim —met uitzondering van 2016 waarin het gelijk bleef— elk jaar toegenomen tot het recordverzuimpercentage van 5,6 procent in 2022. In 2023 nam het verzuim na acht jaar voor het eerst weer af, tot 5,3 procent.
Jaar | Ziekteverzuim (%) |
---|---|
1996 | 4,7 |
1997 | 4,6 |
1998 | 5,0 |
1999 | 5,4 |
2000 | 5,5 |
2001 | 5,5 |
2002 | 5,4 |
2003 | 4,7 |
2004 | 4,2 |
2005 | 4,1 |
2006 | 4,2 |
2007 | 4,2 |
2008 | 4,1 |
2009 | 4,1 |
2010 | 4,2 |
2011 | 4,2 |
2012 | 4,0 |
2013 | 3,9 |
2014 | 3,8 |
2015 | 3,9 |
2016 | 3,9 |
2017 | 4,0 |
2018 | 4,3 |
2019 | 4,4 |
2020 | 4,7 |
2021 | 4,9 |
2022 | 5,6 |
2023 | 5,3 |
3.2 Ziekteverzuim naar bedrijfstak
Per bedrijfstak verschilt het ziekteverzuimpercentage, en de ontwikkelingen daarin.
Sinds 2018 hoogste verzuim in de zorg
In de meeste jaren (18 van de 28 jaar) was het ziekteverzuim in de bedrijfstak gezondheids- en welzijnszorg (hierna: de zorg) het hoogst. In 2022 werd, na elf jaar van toenemend of gelijkblijvend verzuim in de zorg, het ziekteverzuimrecord van 7,9 procent bereikt. In 2023 nam dit weer af tot 7,4 procent. Sinds 2018 is het verzuim elk jaar het hoogst in de zorg. Daarvoor waren een aantal jaren waarin dat niet het geval was. In zes daarvan had het openbaar bestuur het hoogste verzuimpercentage. Dat was met 7,7 procent het hoogst in 2000 en 2001. De waterbedrijven en het onderwijs hebben ook een aantal jaren gekend waarin het verzuim in hun bedrijfstak het hoogst was.
Afwijkend verloop van verzuim bij het openbaar bestuur
Het openbaar bestuur is ook een bedrijfstak waarbij het ziekteverzuimpercentage jaarlijks hoger ligt dan het gemiddelde verzuim in Nederland. Daarnaast fluctueert de hoogte van het verzuim bij het openbaar bestuur jaar-op-jaar sterker dan in de andere bedrijfstakken. In meer dan de helft van de jaren was de toe- of afname van het ziekteverzuim bij het openbaar bestuur sterker dan de gemiddelde ontwikkeling. Ook wijkt de richting van de jaar-op-jaar ontwikkeling van het verzuim vaker af van de landelijke ontwikkeling dan de andere bedrijfstakken. In 2020 nam het ziekteverzuimpercentage landelijk bijvoorbeeld toe met 0,3 procentpunt tot 4,7 procent. Deze toename was in vrijwel alle bedrijfstakken terug te zien. Alleen bij het openbaar bestuur (met 0,4 procentpunt tot 5,1 procent) en in het onderwijs (met 0,2 procentpunt tot 4,8 procent) nam het ziekteverzuimpercentage in dat jaar af. De bedrijfstak openbaar bestuur laat bij meer dan een kwart van de jaren een tegengestelde ontwikkeling zien ten opzichte van het landelijk gemiddelde.
Laag verzuim in horeca, landbouw, en financiële dienstverlening
Van 1996 tot 2019 was het ziekteverzuim meestal het laagst in de horeca, met uitzondering van een viertal jaren waarin de landbouw het laagste verzuim had. In 2015 bereikte de horeca met 2,0 procent het laagste ziekteverzuimpercentage ooit. Sindsdien is het verzuim in deze bedrijfstak tot 2022 elk jaar toegenomen. In 2019 was het verzuim nog een keer in de landbouw het laagst. Vanaf 2020 is de laagste positie overgenomen door de financiële dienstverlening. In de horeca is het ziekteverzuim in dat jaar met 1 procentpunt toegenomen tot 3,7 procent en in de landbouw met 0,8 procentpunt tot 3,4 procent, terwijl het verzuim in de financiële dienstverlening op 2,7 procent bleef. In februari van 2020 was de eerste coronabesmetting in Nederland. In maart werden door de overheid de eerste coronamaatregelen doorgevoerd. In 2021 bereikte het verzuim in de horeca de 4,0 procent, een jaar later was het verder toegenomen tot 4,7 procent. Na zeven jaar van toenemend ziekteverzuim in de horeca is het verzuim in 2023 met 0,8 procentpunt afgenomen tot 3,9 procent. Dit is de sterkste afname van alle bedrijfstakken in 2023.
Bedrijfstak | 2023 (%) | 2022 (%) |
---|---|---|
Totaal | 5,3 | 5,6 |
Gezondheids- en welzijnszorg | 7,4 | 7,9 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 6,3 | 6,7 |
Vervoer en opslag | 6,3 | 6,4 |
Industrie | 6,1 | 6,5 |
Openbaar bestuur en overheidsdiensten | 6,0 | 6,1 |
Onderwijs | 5,6 | 5,7 |
Overige dienstverlening | 5,0 | 5,4 |
Energievoorziening | 4,8 | 5,0 |
Delfstoffenwinning | 4,8 | 4,7 |
Bouwnijverheid | 4,8 | 5,3 |
Handel | 4,6 | 5,0 |
Cultuur, sport en recreatie | 4,6 | 5,2 |
Verhuur en overige zakelijke diensten | 4,6 | 4,9 |
Verhuur en handel onroerend goed | 4,2 | 4,3 |
Horeca | 3,9 | 4,7 |
Informatie en communicatie | 3,9 | 3,9 |
Specialistische zakelijke diensten | 3,6 | 3,8 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 3,6 | 3,7 |
Financiële dienstverlening | 3,3 | 3,2 |
Sterkste toename in 2022
De sterkste toename in het ziekteverzuim in Nederland was in 2022, toen het 0,7 procentpunt hoger was dan een jaar eerder, en naar 5,6 procent steeg. In 2022 vielen na een periode van twee jaar strikte en soms wat lossere coronamaatregelen alle restricties langzaam weg. Hierna was er een sterke toename van het influenzavirus (Nivel, 2022). In de zorg en in de cultuur, sport en recreatie was er een sterkere toename dan het Nederlands gemiddelde; in de zorg nam het verzuim toe met 1,1 procentpunt tot het record van 7,9 procent. In de cultuur, sport en recreatie nam het verzuim met 1,0 procentpunt toe en bereikte het hoogste verzuimpercentage in deze bedrijfstak van 5,2 procent.
De sterkste afname van het ziekteverzuimpercentage was in 2003, toen het verzuim met 0,7 procentpunt afnam tot 4,7 procent. In de landbouw en energievoorziening kromp het verzuim met 1,2 procentpunt en 1,0 procentpunt, nog meer. Ook in de bouwnijverheid en de verhuur en overige zakelijke dienstverlening nam het ziekteverzuimpercentage met 0,9 procentpunt sterker af dan gemiddeld.
Meeste verzuim in het eerste kwartaal van 2022
Elk kwartaal publiceert het CBS het ziekteverzuimpercentage van werknemers. Omdat het ziekteverzuim een seizoenseffect kent, worden de cijfers niet vergeleken met het voorgaande kwartaal maar met hetzelfde kwartaal een jaar eerder. Het verzuim is doorgaans het hoogst in het eerste en vierde kwartaal, in het tweede en derde kwartaal is het verzuim meestal lager.
Het ziekteverzuimrecord van 5,6 procent in 2022 was vooral terug te zien in het eerste kwartaal van dat jaar, toen het verzuim opliep tot 6,3 procent. Dit was ook het kwartaal waarin de versoepelingen en uiteindelijk het wegvallen van alle coronarestricties plaatsvond. Er werd in dat kwartaal 1,5 procentpunt meer verzuimd dan in het eerste kwartaal van 2021, toen was het ziekteverzuimpercentage 4,8 procent. In de andere kwartalen van 2022 was het verzuim ook hoger dan een jaar eerder, maar in elk volgende kwartaal liep het verzuim steeds minder sterk op.
Het laagste verzuim per kwartaal in de afgelopen drie decennia was 3,5 procent. Dit was in het derde kwartaal van 2013 en hield vier jaar aan tot en met het derde kwartaal van 2016. Sindsdien is het verzuim tot 2022 elk jaar toegenomen tot 5,0 procent. In het derde kwartaal van 2023 was er weer een lichte afname tot 4,8 procent.
4. Werkgerelateerdheid, klachten en duur
4.1 Werkgerelateerd verzuim
In de NEA wordt aan werknemers die hebben verzuimd, gevraagd of de klachten waarmee ze de laatste keer verzuimden het gevolg waren van het werk dat ze doen. Dit wordt ook wel werkgerelateerd verzuim genoemd.
Ruim 1 op 5 meest recente verzuimgevallen werkgerelateerd
In 2023 zei 22 procent van de werknemers die in het afgelopen jaar verzuimden dat de klachten van hun meest recente verzuim voor een deel (14 procent) of hoofdzakelijk (8 procent) het gevolg zijn van hun werk. Dat is iets hoger dan in 2022, toen het 21 procent was. Door een wijziging in de vragenlijst zijn de cijfers van voor 2022 niet goed vergelijkbaar met de uitkomsten daarna (zie ook de Bijlage). Tussen 2014 en 2021 schommelde het werkgerelateerde verzuim tussen de 24 en 28 procent.
Jaar | Hoofdzakelijk gevolg van werk (%) | Deels gevolg van werk (%) |
---|---|---|
2014 | 8,9 | 17,1 |
2015 | 8,5 | 15,5 |
2016 | 8,6 | 16,1 |
2017 | 10,3 | 16,9 |
2018 | 9,4 | 16,1 |
2019 | 9,7 | 16,5 |
2020 | 9,4 | 14,6 |
2021 | 10,1 | 15,7 |
2022 | 7,6 | 12,9 |
2023 | 7,8 | 14,4 |
Bron: CBS, TNO | ||
1)Meest recente verzuim van werknemers (15 tot 75 jaar) die in het afgelopen jaar hebben verzuimd |
Verzuim in onderwijs en zorg relatief vaak werkgerelateerd
In 2023 was het werkgerelateerde ziekteverzuim bovengemiddeld in het onderwijs (28 procent), de vervoer en opslag en de zorg (beide 27 procent). In de verhuur en handel van onroerend goed en in de financiële dienstverlening (beide 17 procent) was dit juist relatief laag. Het aandeel werknemers dat aangaf dat het verzuim hoofdzakelijk het gevolg was van het werk was het grootst in de bedrijfstak vervoer in opslag (12 procent), het percentage dat zei dat dit deels het gevolg was van het werk was het hoogst in het onderwijs (19 procent).
In de afgelopen jaren waren er geen bedrijfstakken waarin het percentage werkgerelateerd verzuim significant is toe- of afgenomen.
Bedrijfstak | Hoofdzakelijk gevolg van werk (%) | Deels gevolg van werk (%) |
---|---|---|
Onderwijs | 8,3 | 19,4 |
Vervoer en opslag | 12,1 | 15,2 |
Gezondheids- en welzijnszorg | 8,8 | 17,9 |
Cultuur, recreatie, overige diensten | 8,4 | 15,4 |
Bouwnijverheid | 9,2 | 14,4 |
Nijverheid (geen bouw) en energie | 9,2 | 12,7 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 8,7 | 13,0 |
Openbaar bestuur | 5,7 | 13,8 |
Handel | 7,1 | 12,2 |
Zakelijke dienstverlening | 7,4 | 11,7 |
Informatie en communicatie | 6,3 | 12,5 |
Horeca | 5,5 | 12,6 |
Financiële dienstverlening | 4,5 | 12,7 |
Verhuur en handel van onroerend goed | 6,2 | 10,6 |
Bron: CBS, TNO | ||
1)Meest recente verzuim van werknemers (15 tot 75 jaar) die in het afgelopen jaar hebben verzuimd |
4.2 Verzuimduur
Op basis van de NEA kan ook de gemiddelde duur van het door werknemers gerapporteerde verzuim worden vastgesteld. Deze verzuimduur is het gemiddelde aantal werkdagen dat werknemers in de afgelopen twaalf maanden hebben verzuimd wegens ziekte. Het kan dan gaan om een aaneengesloten verzuimperiode, maar ook om meerdere perioden.
Gemiddeld bijna 17 werkdagen verzuim in 2023
In 2023 verzuimden werknemers die in de afgelopen twaalf maanden hebben verzuimd, gemiddeld 16,8 werkdagen door ziekte. In 2022 waren dat 16,2 werkdagen. Ook bij deze indicator zijn de cijfers vanaf 2022 niet goed te vergelijken met de jaren daarvoor. Over de periode 2014-2021 nam de gemiddelde verzuimduur in de meeste jaren toe, afgezien van 2016.
Jaar | Werkdagen (werkdagen) |
---|---|
2014 | 15,2 |
2015 | 15,6 |
2016 | 15,0 |
2017 | 16,0 |
2018 | 16,2 |
2019 | 17,1 |
2020 | 17,8 |
2021 | 19,1 |
2022 | 16,2 |
2023 | 16,8 |
Bron: CBS, TNO | |
1)werknemers (15 tot 75 jaar) die in het afgelopen jaar hebben verzuimd |
Bij het aantal dagen dat werknemers verzuimen moet wel de kanttekening worden gemaakt dat een relatief beperkt deel van de werknemers verantwoordelijk is voor een naar verhouding groot aantal verzuimde dagen. Werknemers die verzuimen, doen dat meestal een paar dagen: in 2023 ging het bij ruim de helft (57 procent) om maximaal 5 dagen in de afgelopen twaalf maanden. De mediane verzuimduur was 5 dagen, aanzienlijk minder dan het gemiddelde van 16,8 dagen.
Kortste verzuim in horeca
In de bedrijfstakken vervoer en opslag, de bouw en het openbaar bestuur werd in 2023 in de voorgaande twaalf maanden gemiddeld het langst verzuimd. In de horeca, de informatie en communicatie en de financiële dienstverlening was dit het kortst van alle bedrijfstakken. In de periode 2014-2021 was er in de meeste bedrijfstakken een stijgende trend in de verzuimduur van werknemers. Met name in het vervoer en opslag was de stijging relatief sterk: van gemiddeld 19,5 naar 26,7 dagen. Tussen 2022 en 2023 was er geen significante ontwikkeling van de verzuimduur per bedrijfstak.
Bedrijfstak | Verzuim (werkdagen) |
---|---|
Vervoer en opslag | 21,1 |
Bouwnijverheid | 21,0 |
Openbaar bestuur | 20,3 |
Nijverheid (geen bouw) en energie | 19,4 |
Gezondheids- en welzijnszorg | 18,4 |
Verhuur en handel van onroerend goed | 17,4 |
Cultuur, recreatie, overige diensten | 17,2 |
Onderwijs | 16,1 |
Zakelijke dienstverlening | 15,7 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 14,8 |
Handel | 14,2 |
Financiële dienstverlening | 13,6 |
Informatie en communicatie | 12,4 |
Horeca | 10,2 |
Bron: CBS, TNO | |
1)Meest recente verzuim van werknemers (15 tot 75 jaar) die in het afgelopen jaar hebben verzuimd |
4.3 Verzuimklachten
Werknemers is in de NEA gevraagd naar de belangrijkste klacht waarmee in het afgelopen jaar de laatste keer werd verzuimd.
Ruim de helft verzuimt vanwege griep, verkoudheid of ander virus
In 2023 was de vaakst genoemde klacht waarmee de laatste keer werd verzuimd griep, verkoudheid of een andere virusinfectie. Dat werd door 55 procent van de werknemers die in het afgelopen jaar verzuimden gerapporteerd. Psychische klachten, overspannenheid of een burn-out werden door 8 procent genoemd als belangrijkste klacht bij het laatste verzuim. Het aandeel werknemers dat verzuimde met griep, verkoudheid of een andere virusinfectie was in 2023 aanzienlijk lager dan in 2022, toen het 64 procent was.
Aan de werknemers die hebben verzuimd met griep, verkoudheid of een andere virusinfectie is gevraagd of dit het gevolg was van het coronavirus. In 2023 zei 22 procent hierop ‘ja’, tegenover 65 procent in 2022. Dat verschil komt deels doordat er in 2023 in mindere mate werd getest op covid-19, waardoor meer werknemers antwoordden met ‘weet ik niet’: 18 procent in 2023 tegenover 4 procent in 2022.
Klacht | 2023 (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | 2022 (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) |
---|---|---|
Griep, verkoudheid of ander virus | 55,2 | 63,6 |
Overig | 10,0 | 8,5 |
Psychisch, overspannenheid, burn-out | 7,9 | 6,7 |
Hoofdpijn | 5,0 | 3,6 |
Buik, maag of darmen | 4,9 | 3,6 |
Rug | 3,8 | 3,2 |
Heup, benen, knieën, voeten | 3,6 | 2,9 |
Nek, schouders, armen, polsen, handen | 3,3 | 2,8 |
Vermoeidheid of concentratieproblemen | 2,4 | 1,9 |
Luchtwegen | 1,4 | 1,3 |
Hart- en vaatstelsel | 1,0 | 1,0 |
Oren of ogen | 0,9 | 0,7 |
Huid | 0,4 | 0,3 |
Bron: CBS, TNO |
Tussen 2014 en 2019 waren de verzuimklachten van werknemers vrij stabiel. In 2020, het jaar waarin covid-19 zijn intrede deed, nam het aandeel werknemers dat in het afgelopen jaar verzuimde wegens griep of verkoudheid af, van 43 naar 40 procent. Tegelijkertijd nam het verzuim met overige klachten in dat jaar toe van 11 naar 15 procent. In 2021 nam het verzuim met overige klachten verder toe tot 19 procent, en het verzuim met griep of verkoudheid verder af tot 38 procent. In 2021 zei 40 procent van de werknemers die hadden verzuimd met overige klachten dat deze werden veroorzaakt door covid-19 en dat dit was bevestigd met een test.
In elke bedrijfstak vooral griep of verkoudheid
De belangrijkste klacht waarmee werknemers in het afgelopen jaar hebben verzuimd, was in 2023 bij alle bedrijfstakken dezelfde: griep, verkoudheid of een andere virusinfectie. Het percentage werknemers dat deze klacht noemt als belangrijkste oorzaak van het meest recente ziekteverzuim varieert wel naar bedrijfstak. Zo was dit aandeel in 2023 het hoogst in de informatie en communicatie (65 procent), de financiële dienstverlening (64 procent) en de verhuur en handel van onroerend goed (63 procent). Werknemers in het vervoer en opslag (49 procent), landbouw (50 procent) en de bouw (51 procent) gaven deze klacht minder vaak op als belangrijkste reden.
Bij de andere klachten bestaan ook verschillen tussen bedrijfstakken. Zo kwamen psychische klachten, overspannenheid of burn-out het vaakst voor in de bedrijfstak cultuur, recreatie en overige diensten en de zorg (beide 10 procent), en minder vaak in de horeca (5 procent), financiële dienstverlening en de bouw (beide 6 procent). Fysieke klachten zoals rug-, nek-, schouder-, arm-, pols-, hand-, heup-, been-, knie- en voetklachten kwamen wat vaker voor in de landbouw, vervoer en opslag, de bouw en nijverheid.
Bedrijfstak | Griep, verkoudheid of ander virus (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Hoofdpijn (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Psychisch, overspannenheid, burn-out (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Vermoeidheid of concentratieproblemen (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Rug (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Nek, schouders, armen, polsen, handen (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Heup, benen, knieën, voeten (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Hart- en vaatstelsel (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Buik, maag of darmen (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Luchtwegen (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Huid (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Oren of ogen (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Overig (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Landbouw, bosbouw en visserij | 50,1 | 4,2 | 6,8 | 2,7 | 4,5 | 5,8 | 6,7 | 0,8 | 5,5 | 1,5 | 0,3 | 0,8 | 10,4 |
Nijverheid (geen bouw) en energie | 53,0 | 4,1 | 6,9 | 2,0 | 5,1 | 4,8 | 4,7 | 1,7 | 4,8 | 1,7 | 0,7 | 1,1 | 9,5 |
Bouwnijverheid | 51,0 | 3,4 | 6,3 | 1,6 | 6,0 | 5,6 | 5,3 | 2,1 | 5,2 | 1,0 | 0,6 | 0,7 | 11,2 |
Handel | 56,2 | 5,9 | 7,3 | 1,8 | 3,7 | 3,1 | 4,3 | 0,8 | 5,3 | 1,1 | 0,3 | 0,6 | 9,6 |
Vervoer en opslag | 48,9 | 4,1 | 6,6 | 1,9 | 6,8 | 5,7 | 5,1 | 1,7 | 6,1 | 1,6 | 0,4 | 1,3 | 9,9 |
Horeca | 55,8 | 7,2 | 5,4 | 1,9 | 3,7 | 3,3 | 6,2 | 0,4 | 5,1 | 1,1 | 0,5 | 0,6 | 8,8 |
Informatie en communicatie | 65,2 | 6,7 | 8,3 | 3,2 | 2,2 | 0,9 | 0,7 | 0,6 | 3,3 | 0,5 | 0,5 | 0,9 | 6,8 |
Financiële dienstverlening | 64,1 | 4,6 | 6,2 | 3,1 | 2,8 | 1,7 | 1,3 | 0,8 | 3,4 | 1,0 | 0,4 | 1,2 | 9,3 |
Verhuur en handel van onroerend goed | 62,7 | 5,1 | 7,9 | 1,9 | 3,6 | 2,1 | 3,0 | 0,8 | 4,2 | 1,7 | 0,0 | 1,1 | 6,0 |
Zakelijke dienstverlening | 57,3 | 5,4 | 7,1 | 2,6 | 3,5 | 3,3 | 3,0 | 1,1 | 4,8 | 1,2 | 0,3 | 0,7 | 9,9 |
Openbaar bestuur | 55,9 | 4,7 | 9,4 | 2,9 | 3,2 | 2,3 | 2,8 | 1,0 | 4,8 | 1,3 | 0,1 | 1,3 | 10,3 |
Onderwijs | 58,4 | 5,4 | 9,4 | 3,6 | 2,8 | 1,9 | 1,9 | 0,9 | 3,7 | 1,3 | 0,2 | 0,7 | 9,7 |
Gezondheids- en welzijnszorg | 51,5 | 4,4 | 9,5 | 2,2 | 3,2 | 3,3 | 3,3 | 0,9 | 5,8 | 2,0 | 0,5 | 1,1 | 12,3 |
Cultuur, recreatie, overige diensten | 54,3 | 5,8 | 10,4 | 3,1 | 4,0 | 3,7 | 3,4 | 0,7 | 4,5 | 0,7 | 0,4 | 0,9 | 8,0 |
Bron: CBS, TNO |
Bij werkgerelateerd verzuim psychische klachten of griep/verkoudheid meest genoemd
In 2023 waren zowel psychische klachten, overspannenheid of burn-out als griep, verkoudheid of een andere virusinfectie met beide 27 procent de meest genoemde verzuimklachten van werknemers die hebben aangegeven dat het verzuim hoofdzakelijk of deels het gevolg was van het werk. Op enige afstand volgden rugklachten (10 procent) en klachten aan de nek, schouders, armen, polsen of handen (8 procent). In 2022 werden griep, verkoudheid of een andere virusinfectie (33 procent) nog vaker genoemd als belangrijkste klacht van het werkgerelateerde ziekteverzuim dan psychische klachten, overspannenheid of burn-out (25 procent).
Klacht | 2023 (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) |
---|---|
Psychisch, overspannenheid, burn-out | 26,9 |
Griep, verkoudheid of ander virus | 26,5 |
Rug | 9,7 |
Nek, schouders, armen, polsen, handen | 8,1 |
Hoofdpijn | 7,3 |
Vermoeidheid of concentratieproblemen | 5,9 |
Overig | 5,1 |
Heup, benen, knieën, voeten | 5,0 |
Buik, maag of darmen | 2,2 |
Hart- en vaatstelsel | 1,1 |
Luchtwegen | 1,0 |
Oren of ogen | 0,7 |
Huid | 0,4 |
Bron: CBS, TNO |
Griep of verkoudheid bij werkgerelateerd verzuim hoogst in onderwijs, zorg en financiële dienstverlening
Het werkgerelateerde verzuim door griep of verkoudheid was het hoogst in het onderwijs, de zorg en de financiële dienstverlening. Psychische klachten worden in het openbaar bestuur, informatie en communicatie en cultuur, recreatie en overige diensten het vaakst als belangrijkste klacht voor het werkgerelateerde verzuim opgegeven. Verder valt op dat werkgerelateerde vermoeidheidsklachten of concentratieproblemen relatief vaak voorkomen in de financiële dienstverlening en de informatie en communicatie. Fysieke klachten, waaronder nek- en rugklachten, worden het vaakst als gevolg van het werk ervaren in de bouw, nijverheid en vervoer en opslag.
Bedrijfstak | Griep, verkoudheid of een andere virusinfectie (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Psychische klachten, overspannenheid, burn-out (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Rugklachten (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Klachten nek, schouders, armen, polsen, handen (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Hoofdpijn (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Vermoeidheid of concentratieproblemen (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Overige klachten (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Klachten heup, benen, knieën, voeten (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Klachten buik, maag of darmen (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Klachten luchtwegen (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Klachten hart- en vaatstelsel (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Klachten oren of ogen (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) | Huidklachten (% werknemers, 15 tot 75 jaar die afgelopen jaar hebben verzuimd) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Landbouw, bosbouw en visserij* | |||||||||||||
Nijverheid (geen bouw) en energie | 19,1 | 4,6 | 23,7 | 3,8 | 15,8 | 10,9 | 8,3 | 1,4 | 2,4 | 1,6 | 0,8 | 1,6 | 6,1 |
Bouwnijverheid | 12,8 | 7,2 | 19,0 | 4,6 | 13,9 | 15,5 | 11,7 | 2,3 | 3,4 | 1,9 | 0,4 | 1,1 | 6,3 |
Handel | 22,4 | 8,4 | 27,2 | 5,0 | 11,4 | 8,5 | 6,4 | 1,5 | 1,6 | 0,7 | 0,5 | 0,9 | 5,5 |
Vervoer en opslag | 25,3 | 5,7 | 16,9 | 4,4 | 15,7 | 12,4 | 6,9 | 1,7 | 3,5 | 1,5 | 0,2 | 0,8 | 5,0 |
Horeca | 29,3 | 5,9 | 20,7 | 4,4 | 11,5 | 7,5 | 7,8 | 0,3 | 3,6 | 0,8 | 0,8 | 0,0 | 7,4 |
Informatie en communicatie | 21,2 | 14,2 | 36,5 | 10,3 | 6,0 | 3,7 | 1,0 | 0,3 | 1,0 | 0,0 | 0,6 | 1,6 | 3,6 |
Financiële dienstverlening | 31,4 | 9,3 | 26,2 | 12,5 | 7,2 | 4,1 | 1,5 | 1,1 | 1,7 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 5,1 |
Verhuur en handel van onroerend goed* | |||||||||||||
Zakelijke dienstverlening | 22,0 | 9,7 | 28,4 | 6,6 | 10,0 | 9,7 | 4,5 | 1,6 | 2,3 | 0,8 | 0,2 | 0,1 | 3,9 |
Openbaar bestuur | 19,3 | 8,8 | 38,2 | 8,0 | 6,2 | 5,6 | 3,2 | 0,8 | 1,4 | 0,7 | 0,0 | 1,2 | 6,6 |
Onderwijs | 41,8 | 7,9 | 27,2 | 8,7 | 3,3 | 2,5 | 1,0 | 0,8 | 1,8 | 0,7 | 0,1 | 0,2 | 4,0 |
Gezondheids- en welzijnszorg | 34,7 | 5,3 | 26,4 | 4,7 | 7,5 | 7,4 | 3,9 | 0,9 | 2,4 | 1,3 | 0,4 | 0,5 | 4,7 |
Cultuur, recreatie, overige diensten | 19,3 | 7,3 | 34,5 | 5,7 | 12,1 | 9,4 | 3,6 | 0,4 | 0,5 | 0,5 | 0,0 | 0,6 | 6,1 |
Bron: CBS, TNO | |||||||||||||
*Voor deze bedrijfstakken zijn onvoldoende waarnemingen beschikbaar om betrouwbare gegevens over te kunnen publiceren. |
5. Rol van achtergrondkenmerken
5.1 Geslacht en leeftijd
Op basis van de NEA kan ook een ziekteverzuimpercentage worden berekend waarbij wordt uitgegaan van het verzuim dat door werknemers zelf wordt aangegeven. Dit kan worden uitgesplitst naar verschillende achtergrondkenmerken.
Vrouwen verzuimen meer dan mannen
Vrouwen verzuimden met 5,7 procent in 2023 gemiddeld een groter deel van de werkbare tijd dan mannen, bij wie dat 3,9 procent bedroeg. Over de gehele periode 2014-2023 verzuimden vrouwen meer dan mannen. Zowel mannen als vrouwen verzuimden in 2023 minder dan in 2022.
Jaar | Mannen (% ziektedagen) | Vrouwen (% ziektedagen) |
---|---|---|
2014 | 3,1 | 4,4 |
2015 | 3,4 | 4,7 |
2016 | 3,2 | 4,5 |
2017 | 3,3 | 4,8 |
2018 | 3,5 | 5,3 |
2019 | 3,7 | 5,3 |
2020 | 3,7 | 5,0 |
2021 | 3,8 | 5,5 |
2022 | 4,2 | 6,3 |
2023 | 3,9 | 5,7 |
Bron: CBS, TNO |
15- tot 25-jarigen verzuimen het minst
Ook naar leeftijd zijn er verschillen. Zo was het ziekteverzuimpercentage van werknemers in 2023 het hoogst bij 55- tot 65-jarigen (6,5 procent) en het laagst bij 15- tot 25-jarigen (2,7 procent). De oudste groep werknemers van 65 tot 75 jaar verzuimde met 5,5 procent dan weer iets minder dan de 55- tot 65-jarigen.
Tussen 2014 en 2022 nam het ziekteverzuimpercentage bij alle leeftijdsgroepen toe. Bij de oudste groep werknemers, van 65 tot 75 jaar, was die toename sterker dan gemiddeld. Met name tussen 2017 en 2019 steeg het ziekteverzuim onder deze werknemers flink. In 2023 nam het ziekteverzuimpercentage alleen significant af bij 45- tot 55-jarigen.
Jaar | 15 tot 25 jaar (% ziektedagen) | 25 tot 35 jaar (% ziektedagen) | 35 tot 45 jaar (% ziektedagen) | 45 tot 55 jaar (% ziektedagen) | 55 tot 65 jaar (% ziektedagen) | 65 tot 75 jaar (% ziektedagen) |
---|---|---|---|---|---|---|
2014 | 2,0 | 3,0 | 3,8 | 4,1 | 5,8 | 2,0 |
2015 | 1,7 | 3,3 | 3,8 | 4,7 | 6,1 | 2,3 |
2016 | 2,0 | 3,2 | 3,6 | 4,2 | 6,0 | 3,0 |
2017 | 1,8 | 3,2 | 3,9 | 4,5 | 6,4 | 2,7 |
2018 | 2,2 | 3,8 | 4,2 | 4,7 | 6,5 | 4,6 |
2019 | 2,4 | 3,8 | 4,4 | 4,8 | 6,5 | 5,9 |
2020 | 2,4 | 3,7 | 4,4 | 4,5 | 6,3 | 5,6 |
2021 | 2,6 | 4,2 | 4,3 | 4,9 | 6,6 | 5,2 |
2022 | 3,0 | 4,7 | 5,5 | 5,7 | 7,1 | 5,3 |
2023 | 2,7 | 4,5 | 4,9 | 4,9 | 6,5 | 5,5 |
Bron: CBS, TNO |
In de zorg vooral vrouwen, in de bouw vooral mannen
Tussen bedrijfstakken bestaan er aanzienlijke verschillen in de verdeling van werknemers naar geslacht. Zo was in 2023 van alle werknemers in de bouw 86 procent man, terwijl in de zorg juist 82 procent vrouw was. Ook in de nijverheid (76 procent) en vervoer en opslag (74 procent) werken naar verhouding veel mannen. Het aandeel vrouwen is in het onderwijs (65 procent) en de cultuur, recreatie en overige diensten (58 procent) relatief hoog.
Bedrijfstak | Vrouwen (%) | Mannen (%) |
---|---|---|
Gezondheids- en welzijnszorg | 82,4 | 17,6 |
Onderwijs | 64,6 | 35,4 |
Cultuur, recreatie, overige diensten | 58,3 | 41,7 |
Horeca | 50,9 | 49,1 |
Verhuur en handel van onroerend goed | 49,4 | 50,6 |
Totaal | 49,3 | 50,7 |
Handel | 45,9 | 54,1 |
Zakelijke dienstverlening | 45,9 | 54,1 |
Openbaar bestuur | 45,9 | 54,1 |
Financiële dienstverlening | 44,7 | 55,3 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 39,9 | 60,1 |
Informatie en communicatie | 26,8 | 73,2 |
Vervoer en opslag | 25,7 | 74,3 |
Nijverheid (geen bouw) en energie | 23,8 | 76,2 |
Bouwnijverheid | 13,8 | 86,2 |
Werknemers horeca, handel en landbouw relatief jong
Er werken relatief veel jonge werknemers van 15 tot 25 jaar in de horeca, de handel en de landbouw. Aan de andere kant is het deel 55- tot 65-jarigen relatief hoog in het openbaar bestuur, de nijverheid en de vervoer en opslag. Verder is het percentage 25- tot 35-jarige en 35- tot 45-jarige werknemers relatief hoog in de informatie en communicatie. In de verhuur en handel van onroerend goed is de groep 45- tot 55-jarige werknemers het grootst.
Bedrijfstak | 15 tot 25 jaar (%) | 25 tot 35 jaar (%) | 35 tot 45 jaar (%) | 45 tot 55 jaar (%) | 55 tot 65 jaar (%) | 65 tot 75 jaar (%) |
---|---|---|---|---|---|---|
Horeca | 63,7 | 13,5 | 7,3 | 7,9 | 6,6 | 1,1 |
Handel | 36,0 | 16,8 | 14,8 | 16,6 | 13,5 | 2,3 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 29,3 | 19,6 | 16,7 | 17,5 | 13,9 | 3,0 |
Cultuur, recreatie, overige diensten | 24,8 | 20,7 | 16,0 | 17,2 | 18,0 | 3,2 |
Zakelijke dienstverlening | 16,0 | 29,2 | 19,6 | 18,8 | 14,4 | 2,0 |
Vervoer en opslag | 14,6 | 18,6 | 18,6 | 19,6 | 22,8 | 5,8 |
Gezondheids- en welzijnszorg | 13,2 | 22,9 | 20,4 | 19,6 | 21,1 | 2,7 |
Informatie en communicatie | 12,5 | 33,1 | 24,6 | 18,2 | 10,7 | 0,9 |
Onderwijs | 11,9 | 24,7 | 23,0 | 20,1 | 17,1 | 3,1 |
Bouwnijverheid | 11,8 | 19,4 | 20,6 | 24,7 | 21,5 | 2,0 |
Nijverheid (geen bouw) en energie | 9,0 | 20,0 | 20,7 | 24,1 | 23,3 | 2,8 |
Verhuur en handel van onroerend goed | 7,2 | 20,1 | 20,6 | 27,6 | 21,1 | 3,4 |
Financiële dienstverlening | 7,0 | 27,2 | 22,1 | 24,8 | 17,2 | 1,7 |
Openbaar bestuur | 5,5 | 22,6 | 22,8 | 23,3 | 23,5 | 2,3 |
5.2 Samenhang tussen achtergrondkenmerken en ziekteverzuim naar bedrijfstak
In hoeverre kunnen de verschillen in ziekteverzuim tussen bedrijfstakken worden toegeschreven aan de verschillen in de samenstelling van bedrijfstakken naar geslacht en leeftijd? Dit is onderzocht met een negatief-binomiale regressieanalyse (zie hoofdstuk 2). Er zijn vier modellen geschat met het individueel ziekteverzuimpercentage van werknemers als de afhankelijke variabele (zie tabel 5.2.1). In het basismodel (model 1) zijn alleen bedrijfstak en het verslagjaar de onafhankelijke variabelen, in model 2 zijn dat bedrijfstak, geslacht en verslagjaar, in model 3 bedrijfstak, leeftijd en verslagjaar, en model 4 bevat bedrijfstak, geslacht, leeftijd en verslagjaar.
Model 1: relatief laag verzuim in landbouw
Uit model 1 blijkt dat het ziekteverzuimpercentage van werknemers in de periode 2014-2023 vooral in de landbouw significant lager was dan gemiddeld. Zo bedraagt de coëfficiënt voor de landbouw 0,726, wat betekent dat werknemers in deze bedrijfstak ruim 27 procent minder verzuimden dan gemiddeld. In mindere mate werd ook in de horeca, informatie en communicatie en de financiële dienstverlening benedengemiddeld verzuimd. In de zorg en het openbaar bestuur daarentegen was het verzuim bovengemiddeld. De coëfficiënten van de verslagjaren laten zien dat het ziekteverzuim van 2014 tot en met 2022 vrijwel voortdurend is toegenomen.
Model 2: bovengemiddeld verzuim in zorg en onderwijs houdt verband met hoger percentage vrouwen
Mannen verzuimen minder dan vrouwen, ook als er rekening mee is gehouden dat de verdeling van mannen en vrouwen over bedrijfstakken verschilt. Bij vergelijking van de coëfficiënten uit model 2 met die uit het basismodel valt op dat deze voor een aantal bedrijfstakken dichter bij het gemiddelde liggen wanneer geslacht wordt meegenomen in de analyse. Dat geldt vooral voor de zorg en in mindere mate ook voor het onderwijs. Dat komt doordat in deze bedrijfstakken relatief veel vrouwen werken. Omdat vrouwen vaker verzuimen dan mannen is het verschil met het gemiddelde voor deze bedrijfstakken kleiner als daarmee rekening wordt gehouden. Aan de andere kant zijn er ook bedrijfstakken waar het verschil met het gemiddelde in het tweede model groter is, zoals de bouw, de nijverheid en het vervoer en opslag. Daarvoor geldt het omgekeerde: in deze bedrijfstakken werken relatief veel mannen, die minder verzuimen.
Model 3: benedengemiddeld verzuim in horeca houdt verband met hoger percentage jongeren
Zoals besproken in paragraaf 4.1 loopt het ziekteverzuimpercentage van werknemers tot 65 jaar op met de leeftijd. De 65-plussers verzuimen weer minder. Vergeleken met het basismodel wordt het verschil ten opzichte van het gemiddelde verzuim van alle werknemers met name bij de horeca kleiner wanneer leeftijd wordt meegenomen in model 3. Het verschil is dan bovendien niet meer statistisch significant. In mindere mate geldt ook voor de landbouw en handel dat de verschillen kleiner worden, maar bij deze bedrijfstakken verdwijnen ze niet geheel. In de horeca, landbouw en handel werken relatief veel jongeren, en jongeren verzuimen gemiddeld minder dan oudere werknemers. Model 3 laat zien dat in de handel zelfs iets meer wordt verzuimd dan gemiddeld, als rekening is gehouden met de leeftijdssamenstelling.
In het openbaar bestuur is de coëfficiënt in model 3 lager vergeleken met het basismodel, al wordt in deze bedrijfstak dan nog steeds meer verzuimd dan gemiddeld. Hier werken relatief veel oudere werknemers die meer verzuimen. Wanneer daarmee rekening wordt gehouden, neemt het verzuimpercentage van deze bedrijfstak dan ook iets af. In iets mindere mate geldt datzelfde ook voor het vervoer en opslag en de nijverheid, waar de leeftijd ook bovengemiddeld is.
Model 4: verzuimverschillen vaker vanwege samenstelling naar leeftijd dan naar geslacht
In model 4 zijn, naast bedrijfstak en jaar, zowel geslacht als leeftijd opgenomen als onafhankelijke variabelen. Uit dit model blijkt dat de verschillen in het ziekteverzuim tussen bedrijfstakken in het algemeen sterker verband houden met de leeftijdsopbouw dan met de samenstelling naar geslacht1). Dat blijkt ook uit het feit dat in model 4 de coëfficiënten voor de meeste bedrijfstakken dichter bij de coëfficiënten uit model 3 liggen (waarin rekening is gehouden met de leeftijdssamenstelling) dan bij die uit model 2 (waarin rekening is gehouden met de samenstelling naar geslacht).
In de bouw en de zorg heeft het verschil ten opzichte van het gemiddelde verzuim echter meer te maken met de samenstelling naar geslacht dan naar leeftijd. In de bouw werken veel mannen, die minder verzuimen dan vrouwen. Daardoor wordt het ziekteverzuimpercentage in de bouw hoger dan in het basismodel als het geslacht wordt opgenomen (zie model 2). Aan de andere kant verschilt de bouw niet significant van het gemiddelde wanneer alleen leeftijd wordt meegenomen (zie model 3). Dat komt doordat er ook veel ouderen werkzaam zijn, die meer verzuimen. Als beide kenmerken worden meegenomen in model 4 komt naar voren dat het feit dat er relatief veel mannen in de bouw werken deels wordt gecompenseerd door de gemiddeld oudere leeftijd van werknemers in de bouw. Maar ook dan nog is het ziekteverzuimpercentage hoger dan in het basismodel.
Zoals eerder benoemd, werken er in de zorg veel vrouwen. Omdat vrouwen meer verzuimen dan mannen, is het ziekteverzuim in de zorg lager als geslacht wordt meegenomen in de analyse (zie model 2). Bij het meenemen van leeftijd gaat het ziekteverzuim ook omlaag, maar wel minder sterk (zie model 3). De leeftijd van werknemers in de zorg is namelijk bovengemiddeld. Wanneer zowel rekening wordt gehouden met geslacht als leeftijd (model 4) verzuimen werknemers in de zorg aanzienlijker minder in vergelijking met het basismodel. Het verzuim in de zorg heeft dus te maken met zowel de samenstelling naar geslacht als naar leeftijd.
Model 1 | Model 2 | Model 3 | Model 4 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Exp(B) | Sig. | Exp(B) | Sig. | Exp(B) | Sig. | Exp(B) | Sig. | |
Bedrijfstak (ref: gemiddelde) | ||||||||
Landbouw, bosbouw en visserij | 0,726 | *** | 0,744 | *** | 0,824 | *** | 0,854 | *** |
Nijverheid (geen bouw) en energie | 1,163 | *** | 1,247 | *** | 1,067 | *** | 1,155 | *** |
Bouwnijverheid | 1,047 | ** | 1,170 | *** | 0,969 | 1,108 | *** | |
Handel | 0,921 | *** | 0,915 | *** | 1,031 | ** | 1,026 | * |
Vervoer en opslag | 1,245 | *** | 1,329 | *** | 1,137 | *** | 1,221 | *** |
Horeca | 0,766 | *** | 0,741 | *** | 1,006 | 0,980 | ||
Informatie en communicatie | 0,782 | *** | 0,817 | *** | 0,795 | *** | 0,845 | *** |
Financiële dienstverlening | 0,829 | *** | 0,817 | *** | 0,801 | *** | 0,788 | *** |
Verhuur en handel van onroerend goed | 0,910 | ** | 0,884 | *** | 0,868 | *** | 0,832 | *** |
Zakelijke dienstverlening | 0,876 | *** | 0,868 | *** | 0,900 | *** | 0,894 | *** |
Openbaar bestuur | 1,352 | *** | 1,352 | *** | 1,221 | *** | 1,214 | *** |
Onderwijs | 1,195 | *** | 1,121 | *** | 1,106 | *** | 1,019 | |
Gezondheids- en welzijnszorg | 1,475 | *** | 1,321 | *** | 1,417 | *** | 1,239 | *** |
Cultuur, recreatie, overige diensten | 1,046 | * | 0,996 | 1,044 | * | 0,983 | ||
Jaar (ref: 2014) | ||||||||
2015 | 1,063 | *** | 1,066 | *** | 1,078 | *** | 1,082 | *** |
2016 | 1,036 | * | 1,041 | * | 1,050 | ** | 1,053 | ** |
2017 | 1,078 | *** | 1,079 | *** | 1,083 | *** | 1,081 | *** |
2018 | 1,197 | *** | 1,196 | *** | 1,215 | *** | 1,214 | *** |
2019 | 1,213 | *** | 1,211 | *** | 1,247 | *** | 1,243 | *** |
2020 | 1,155 | *** | 1,160 | *** | 1,177 | *** | 1,183 | *** |
2021 | 1,232 | *** | 1,237 | *** | 1,261 | *** | 1,266 | *** |
2022 | 1,418 | *** | 1,421 | *** | 1,456 | *** | 1,460 | *** |
2023 | 1,294 | *** | 1,294 | *** | 1,328 | *** | 1,326 | *** |
Man (ref: vrouw) | 0,750 | *** | 0,700 | *** | ||||
Leeftijd (ref: 15 tot 25 jaar) | ||||||||
25 tot 35 jaar | 1,606 | *** | 1,584 | *** | ||||
35 tot 45 jaar | 1,834 | *** | 1,836 | *** | ||||
45 tot 55 jaar | 1,981 | *** | 2,005 | *** | ||||
55 tot 65 jaar | 2,652 | *** | 2,777 | *** | ||||
65 jaar of ouder | 1,924 | *** | 2,087 | *** | ||||
Intercept | 3,424 | *** | 3,973 | *** | 1,792 | *** | 2,123 | *** |
Pseudo R2 (Nagelkerke) | 0,020 | 0,020 | 0,040 | 0,040 | ||||
N | 504.209 | 504.209 | 504.209 | 504.209 | ||||
*=p<.05; **=p<.01; ***= p<.001. Bron: CBS, TNO. |
Conclusie
Het ziekteverzuimpercentage van werknemers nam in 2023 voor het eerst in acht jaar tijd af ten opzichte van het voorgaande jaar. Met name in 2022 was de toename nog sterk. Er bestaan flinke verschillen in het ziekteverzuim van werknemers tussen bedrijfstakken. In de zorg verzuimen werknemers het meeste van alle bedrijfstakken, meestal gevolgd door het openbaar bestuur. In de horeca, landbouw en financiële dienstverlening is het verzuim over het algemeen juist relatief laag.
Zo’n 1 op de 5 gevallen van het meest recente verzuim was in 2023 volgens werknemers hoofdzakelijk of deels het gevolg van het werk. Dat percentage heeft in de afgelopen tien jaar geen duidelijke trend naar boven of beneden laten zien. In het onderwijs en de zorg was het verzuim relatief vaak werkgerelateerd.
Werknemers die verzuimden deden dat gemiddeld bijna 17 dagen. Dit gemiddelde wordt echter flink opgestuwd door de werknemers die naar verhouding een groot aantal dagen verzuimde. Bijna 6 op de 10 werknemers die in 2023 verzuimden, deden dat namelijk voor maximaal 5 dagen.
In elke bedrijfstak verzuimt het grootste aandeel werknemers vanwege griep, verkoudheid of een andere virusinfectie. Dat geldt voor alle onderzochte jaren. In 2023 werd deze klacht wel weer minder vaak genoemd dan in 2022. Bij het werkgerelateerde verzuim worden naast griep of verkoudheid ook psychische klachten relatief vaak aangewezen als belangrijkste klacht. Het werkgerelateerde verzuim door griep of verkoudheid was het hoogst in het onderwijs, de zorg en de financiële dienstverlening.
Vrouwelijke werknemers verzuimen meer werkdagen door ziekte dan mannen. Jongere werknemers verzuimen ook minder dan oudere, al neemt het ziekteverzuimpercentage weer iets af bij de oudste groep werknemers tussen de 65 en 75 jaar. Bij die laatste groep is het ziekteverzuim, met name tussen 2017 en 2019, in de afgelopen tien jaar wel het sterkst toegenomen.
De samenstelling naar geslacht en leeftijd is niet voor iedere bedrijfstak gelijk en verschillen in ziekteverzuim tussen bedrijfstakken hangen daarmee samen. Zo werken met name in de bouw en nijverheid in verhouding veel mannen, terwijl in de zorg en het onderwijs veel vrouwen werkzaam zijn. Daarnaast is de horeca bij uitstek een bedrijfstak waar veel jongeren werken, terwijl in het openbaar bestuur relatief veel oudere werknemers te vinden zijn.
Uit de analyses blijkt dat vooral de leeftijdsopbouw een rol speelt bij de verschillen in het verzuim tussen bedrijfstakken. Zo verschilt de horeca nauwelijks van het gemiddelde wanneer rekening wordt gehouden met de leeftijdsamenstelling, en worden in dat geval de verschillen met het gemiddelde ziekteverzuim kleiner in de landbouw en de bouw. Verder heeft het relatief hoge ziekteverzuim in het openbaar bestuur te maken met de gemiddeld hogere leeftijd.
Toch zijn er ook bedrijfstakken waar de samenstelling naar geslacht juist een grotere rol speelt dan de leeftijdsopbouw. Zo wordt het ziekteverzuim in de bouw gedempt door het relatief grote aandeel mannen, die vergeleken met vrouwen minder verzuimen. En in de zorg houdt het bovengemiddelde verzuim verband met de oververtegenwoordiging van vrouwen.
Referenties
Arboportaal (2024). Wet verbetering poortwachter.
CBS (2024a). Daling ziekteverzuim zet door in eerste kwartaal 2024.
CBS (2024b). Ziekteverzuim, kwartaalenquête (vanaf 1996) - Onderzoeksbeschrijving.
CBS (2024c). StatLine - Ziekteverzuimpercentage; bedrijfstakken (SBI 2008) en bedrijfsgrootte (cbs.nl).
CBS (2024d). Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2023 - Onderzoeksbeschrijving.
CBS (2023). Enquête Beroepsbevolking (EBB) – Onderzoeksbeschrijving.
CBS & TNO (2024). Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2023 - Resultaten in vogelvlucht.
Hilbe, J. M. (2011). Negative binomial regression. Cambridge University Press.
Nivel (2022). Griepepidemie in Nederland (2022).
Bijlage
Veranderingen NEA vanaf 2022
In dit artikel is bij een aantal onderwerpen uit de NEA aangegeven dat de resultaten vanaf 2022 niet goed vergelijkbaar zijn met de resultaten tot en met 2021. Vanaf het verslagjaar 2022 verschilt de wijze waarop gegevens voor de NEA zijn verzameld en verwerkt namelijk op een aantal punten van eerdere verslagjaren. Hieronder wordt per onderwerp dat dit betreft aangegeven wat er in de vragenlijst precies gewijzigd is.
Belangrijkste klacht bij meest recente verzuim
De vraagstelling om de belangrijkste klacht waarmee de laatste keer werd verzuimd te meten, is vanaf 2022 aangepast. Tot en met 2021 werd de volgende vraagtekst gebruikt:
De volgende vragen gaan over de laatste keer dat u heeft verzuimd (eventueel langer dan een jaar geleden).
Met wat voor soort klachten heeft u de laatste keer verzuimd?
>>Kruis alléén de belangrijkste klacht aan.<<
- Rugklachten
- Klachten nek, schouders, armen, polsen, handen
- Klachten heup, benen, knieën, voeten
- Klachten hart- en vaatstelsel
- Psychische klachten, overspannenheid, burn-out
- Vermoeidheid of concentratieproblemen
- Conflict op het werk
- Klachten luchtwegen
- Klachten buik, maag of darmen
- Huidklachten
- Klachten oren of ogen
- Griep of verkoudheid
- Hoofdpijn
- ($2: Klachten in verband met zwangerschap)
- Overige klachten
- N.v.t., nog nooit verzuimd
Vanaf 2022 is dit de vraagtekst:
Wat voor soort klachten had u de laatste keer dat u verzuimd heeft (eventueel langer dan 1 jaar geleden)?
>>Kies alleen de belangrijkste klacht.<<
- Griep, verkoudheid of een andere virusinfectie
- Hoofdpijn
- Psychische klachten, overspannenheid, burn-out
- Vermoeidheid of concentratieproblemen
- Rugklachten
- Klachten nek, schouders, armen, polsen, handen
- Klachten heup, benen, knieën, voeten
- Klachten hart- en vaatstelsel
- Klachten buik, maag of darmen
- Klachten luchtwegen
- Huidklachten
- Klachten oren of ogen
- Overige klachten
- N.v.t., nog nooit verzuimd
Er zijn dus een aantal klachten aangepast of weggelaten, en ook de volgorde van de klachten is gewijzigd.
Recentste ziekteverzuim werkgerelateerd
De vraagstelling voor het vaststellen van de werkgerelateerdheid van het meest recente verzuim is vanaf 2022 aangepast. Tot en met 2021 werd de volgende vraagtekst gebruikt:
Heeft u de indruk dat deze klachten het gevolg waren van het werk dat u deed?
- Ja, hoofdzakelijk gevolg van mijn werk
- Ja, voor een deel gevolg van mijn werk
- Nee, geen gevolg van mijn werk
- Weet niet
Vanaf 2022 is de volgende vraagtekst gebruikt:
Denkt u dat deze klachten het gevolg waren van het werk dat u deed?
- Ja, hoofdzakelijk gevolg van mijn werk
- Ja, voor een deel gevolg van mijn werk
- Nee, geen gevolg van mijn werk
- Weet ik niet
De vraag is dus deels aangepast, de antwoordcategorieën zijn wel hetzelfde gebleven. Verder moet er bij deze vraag rekening mee worden gehouden dat de vraagstelling over de klachten waarmee is verzuimd (zie hierboven), ook is aangepast. Dat heeft invloed gehad op de uitkomsten over werkgerelateerd verzuim.
Duur meest recente verzuimgeval
De vraagstelling over het aantal dagen waarmee de laatste keer is verzuimd, is in 2022 niet aangepast. Toch zijn de resultaten tot en met 2021 niet zonder meer te vergelijken met die vanaf 2022. De belangrijkste reden daarvoor is ook hier dat de vraag over de klachten waarmee is verzuimd, die hieraan vooraf gaat, is aangepast. Er is vastgesteld dat dit de antwoorden op de vraag over de verzuimduur heeft beïnvloed, waardoor er in de nieuwe vragenlijst meer kort verzuim wordt gerapporteerd.