4. Conclusie en discussie
De ouderen van rond 2020 zijn minder beperkt dan de ouderen van twintig jaar eerder: sinds de eeuwwisseling is het aandeel 75-plussers (deel uitmakend van een particulier huishouden) met tenminste één beperking in algemene dagelijkse levensverrichtingen gedaald. Die daling vond plaats tussen de perioden rond 2015 en rond 2020 en was alleen te zien bij de ouderen van 75 tot 85 jaar. In de jaren daarvóór was er nauwelijks sprake van verandering. Het aandeel beperkten bij 75- tot 85-jarigen daalde doordat beperkingen bij traplopen, het huis binnenkomen en verlaten en buitenshuis verplaatsen minder vaak genoemd werden. Daarbij daalde het aandeel met een beperking bij vrouwen sterker dan bij de mannen. In activiteiten die meer binnenshuis en gelijkvloers plaatsvinden, was geen daling in het aandeel beperkten te zien.
Dit alles gebeurde tegen de achtergrond van een geleidelijk dalend aantal 75-plussers dat in een instelling woonde. Door langer thuis wonen zou men binnen de groep ouderen wellicht meer beperkingen verwachten. Maar het tegendeel blijkt waar: juist een kleiner deel van de 75- tot 85-jarigen heeft te maken met beperkingen dan rond het jaar 2000. Bij de groep thuiswonende 85-plussers bleef het aandeel met ADL-beperkingen ongeveer gelijk. Ook hangt de daling in het aandeel beperkte ouderen niet samen met ontwikkelingen in het aandeel ouderen met een levensloopbestendige woning. Uit een aanvullende analyse op basis van het onderzoek Woon (CBS, 2023) blijkt dat het percentage 75-plussers dat in een doorgankelijke woning woont, in 2021 niet hoger, maar juist lager lag dan in 2002. Zo woonde in 2021 57 procent van de 75-plussers in een doorgankelijke woning, tegen 63 procent in 2002.
Bij de instrumentele algemene dagelijkse levensverrichtingen, die wat complexer zijn dan de algemene dagelijkse levensverrichtingen, kon slechts beperkt een vergelijking in de tijd gemaakt worden. Tussen de periode rond 2015 en die rond 2020 daalde echter ook het aandeel ouderen met een beperking in instrumentele algemene dagelijkse levensverrichtingen. En ook daar vond de daling plaats in de leeftijdsgroep 75 tot 85 jaar.
Naarmate men ouder is, krijgt men meer beperkingen in mobiliteit. Daarnaast geldt voor 75-plussers dat vrouwen vaker beperkingen hebben dan mannen. Ook als rekening gehouden wordt met de bevinding dat relatief veel mannen bepaalde handelingen nooit doen of hoeven te doen, blijft dit verschil bestaan. Van de in dit onderzoek gemeten algemene dagelijkse levensverrichtingen blijkt traplopen het lastigst, gevolgd door buitenshuis verplaatsen.
Zwaar huishoudelijk werk is de instrumentele activiteit waarin de meeste ouderen beperkt zijn.
4.1. Vergelijking van uitkomsten met ander onderzoek
De bevinding van een dalend aandeel 75- tot 85-jarigen met een beperking in tenminste één (I)ADL is opvallend, maar sluit wel aan op de resultaten van de Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen, waar ook een daling in het aandeel ouderen met een beperkingen te zien is tussen 2012 en 2020 (Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen, 2012, 2016 en 2020).
Ook in de Volksgezondheid Toekomstverkenning 2018 van RIVM wordt een daling van het aandeel 75-plussers met een beperking voorzien tussen 2015 en 2040, waarbij het vooral gaat om minder beperkingen op het gebied van bewegen (RIVM, 2018).
Mannen geven bij een aantal IADL-items duidelijk vaker dan vrouwen aan dat het niet voor ze van toepassing is, omdat ze het nooit gedaan hebben of hoeven doen. Dit sluit aan bij bevindingen van het Sociaal en Cultureel Planbureau over de tijd die oudere mannen en vrouwen besteden aan huishoudelijke taken (Roeters, 2019).
4.2. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid
Dit onderzoek maakt gebruik van data uit de Gezondheidsenquêtes van de afgelopen 25 jaar (1998-2022). Gedurende de onderzoeksperiode zijn de vragenlijst als geheel en de uitvoering van het onderzoek veranderd. Zo zaten de ADL-vragen niet altijd op dezelfde plaats in het onderzoek en is binnen het ADL-vragenblok de volgorde van de vragen soms aangepast. Ook is de manier waarop de vragenlijsten werden afgenomen, een aantal keer aangepast.
Omdat het hier tamelijk feitelijke vragen betreft, is de verwachting dat de beantwoording van deze vragen niet erg afhankelijk is van de plaats van de vragen in de vragenlijst of de manier van enquêteren.
In de jaren 2020 en 2021 ondervond de waarneming problemen als gevolg van corona(maatregelen). Dit had invloed op de samenstelling van de respons van het onderzoek, maar hiervoor heeft het CBS correcties uitgevoerd (Smeets en Van den Brakel, 2021). Als de jaren 2020 en 2021 weggelaten worden uit de meest recente onderzoeksperiode (2018-2022), blijven de conclusies vrijwel gelijk.
In alle onderzoeksjaren is door middel van weging gecorrigeerd voor selectiviteit in de respons. Zie Boonstra, 2019.
De vraagstellingen over ADL zijn door de jaren licht veranderd, (zie ook paragraaf 2).
Van de veranderingen die in 2009 werden doorgevoerd, zou een opwaarts effect verwacht kunnen worden in het aandeel ouderen met een ADL-beperking. Een dergelijke stijging is echter niet terug te zien in de resultaten.
In de uitkomsten zijn de grootste veranderingen juist zichtbaar tussen de perioden rond 2015 en 2020, toen de ADL-vraagstelling gelijk bleef. Ook de bevinding dat de trends bij verschillende subpopulaties en verschillende ADL-items verschilden, duidt er op dat veranderingen in de tijd niet zijn toe te schrijven aan veranderingen in de onderzoeksuitvoering.
Voor veel ouderen is traplopen geen alledaagse handeling, omdat ze gelijkvloers wonen of een traplift hebben. Zo blijkt uit het onderzoek WOON dat tussen 2002 en 2021 ongeveer 60 procent van de 75-plussers in een doorgankelijke woning woonde. Zij hoeven binnenshuis geen trap te lopen.
In een aanvullende analyse is daarom bekeken hoe het aandeel ADL-beperkten zich ontwikkelde, als het item over traplopen buiten beschouwing wordt gelaten. De conclusies blijven dan vrijwel gelijk.