Huishoudensprognose 2021-2070: Groei aantal huishoudens houdt aan

4. Ontwikkelingen in detail

4.1 Eenpersoonshuishoudens

Het totaal aantal eenpersoonshuishoudens is gegroeid van 685 duizend in 1971 tot 3,1 miljoen aan het begin van 2021. Volgens de prognose zal het aantal mensen dat alleen woont, doorstijgen tot 3,8 miljoen in 2045, en tot bijna 4,2 miljoen in 2070.

De toekomstige groei van het aantal eenpersoonshuishoudens komt bijna volledig voor rekening van ouderen. Het aantal alleenstaanden van 65 jaar of ouder neemt duidelijk toe, van de huidige ruime miljoen tot naar verwachting 1,7 miljoen in 2045 en ruim 1,9 miljoen in 2070. Vooral de stijging van het aantal alleenstaanden van 75 jaar of ouder valt op. Tussen 1971 en 2021 is deze groep ruim vijf keer zo groot geworden, zodat er nu een kleine 600 duizend alleenstaande 75-plussers zijn. De verwachting is dat de omvang van deze groep verder doorstijgt tot bijna 1,2 miljoen personen in 2050. Naar verwachting is vanaf dan zo’n 30 procent van alle alleenstaanden 75 jaar of ouder. Nu is dit nog bijna 19 procent. De sterke groei van het aantal oudere alleenstaanden kan bijna geheel worden toegeschreven aan de toename van het aantal ouderen door de vergrijzing.

Het aantal alleenstaanden van 25 tot 45 jaar neemt de komende tien jaar ook nog toe, maar blijft daarna, net als bij de andere 65-minners, redelijk constant. Wel zijn er lichte schommelingen, onder andere door veranderingen in de omvang van opeenvolgende geboortecohorten.


Door de hogere sterftecijfers van mannen zijn op hogere leeftijd alleenstaande vrouwen sterk in de meerderheid. Wel leidt de sneller stijgende levensverwachting van mannen (Stoeldraijer, van Duin, de Regt, van der Reijden en te Riele, 2021) tot een geleidelijk minder scheve sekseverhouding in de hoogste leeftijdsgroepen. Rond de eeuwwisseling waren onder alleenstaande 75-plussers slechts 23 mannen per 100 vrouwen, rond 2030 zal dit aantal verdubbeld zijn. Ook daarna neemt het verschil nog af, tot 52 mannen per 100 vrouwen in 2045 en 56 per 100 vrouwen in 2070.

4.1.2 Alleenstaanden als percentage van de bevolking
 1971 (%)1995 (%)2021 (%)2045 (%)2070 (%)
150,11,10,10,00,0
160,11,70,60,60,6
170,52,51,51,51,5
182,16,56,45,75,8
194,211,312,411,511,6
205,815,317,016,716,8
217,218,720,920,921,1
227,821,124,023,724,1
237,722,727,026,026,5
247,123,528,527,727,8
256,623,428,828,128,3
266,022,828,628,128,3
275,521,928,027,727,9
285,320,726,927,027,1
295,019,225,625,826,0
305,218,024,224,524,7
314,916,822,723,123,3
324,715,721,021,822,0
334,614,619,720,620,8
344,514,018,619,619,7
354,313,317,818,718,8
364,012,617,117,918,0
374,012,016,517,117,4
383,711,515,916,616,8
393,411,015,416,216,5
403,510,715,216,016,2
413,410,315,215,915,9
423,310,115,015,715,7
433,310,014,915,615,6
443,410,015,015,515,5
453,59,815,115,515,4
463,69,715,115,515,2
473,79,815,015,315,1
483,99,815,215,515,2
493,89,915,315,715,4
504,010,115,616,015,6
514,310,515,916,215,8
524,610,816,016,716,2
535,011,516,517,216,6
545,411,816,917,817,0
555,712,217,618,417,7
566,412,518,019,218,3
577,113,118,620,019,1
587,713,419,120,920,0
598,414,219,521,720,9
609,314,720,022,521,7
6110,215,520,523,322,6
6211,216,221,024,123,4
6312,017,021,324,724,2
6413,318,421,625,425,0
6514,519,322,026,025,8
6615,220,422,526,626,7
6716,221,922,827,327,4
6817,723,223,227,828,1
6919,024,923,628,528,9
7020,226,524,429,029,5
7121,028,224,729,530,1
7221,829,925,230,030,6
7322,332,026,230,531,3
7423,233,527,231,132,0
7523,635,128,431,732,9
7624,137,430,032,433,7
7724,239,031,333,134,6
7824,440,732,933,935,6
7924,042,134,735,036,5
8023,643,536,636,037,4
8123,244,638,737,138,3
8222,945,040,938,339,4
8321,945,842,739,640,5
8421,945,845,141,041,6
8520,945,547,442,442,7
8620,144,349,443,743,9
8719,343,451,545,044,9
8817,541,152,846,346,1
8916,839,853,347,346,9
9015,638,353,948,147,7
9115,936,254,348,948,4
9214,234,254,049,148,7
9316,631,253,749,549,1
9414,730,352,749,649,2
95+16,125,048,849,449,3

Ook onder 15- tot 25-jarigen is nu en in de toekomst sprake van een klein overschot aan alleenstaande vrouwen. Dat hangt vooral samen met het feit dat vrouwen gemiddeld eerder uit huis gaan dan mannen. In 2021 waren er 116 duizend meer thuiswonende jongens dan thuiswonende meisjes. Jonge vrouwen zijn overigens ook in de meerderheid onder de samenwonenden (53 duizend meer vrouwen dan mannen in 2021). Omdat het verschil tussen jonge samenwonende mannen en vrouwen kleiner is dan bij de thuiswonenden, is er per saldo een overschot aan alleenstaande jonge vrouwen. Onder alleenstaanden van 25 tot 65 jaar bevinden zich verhoudingsgewijs juist meer mannen. Dit komt vooral doordat na een scheiding de kinderen meestal bij de moeder blijven wonen. De vrouw wordt hierdoor geen alleenstaande maar hoofd van een eenouderhuishouden.

Onder 45- tot 65-jarigen valt op dat er in de laatste drie decennia van de 20ste eeuw nog duidelijk meer alleenstaande vrouwen waren dan alleenstaande mannen, maar dat er inmiddels juist meer alleenstaande manen zijn. De komende jaren neemt het aantal alleenstaande mannen per 100 alleenstaande vrouwen in deze leeftijdsgroep naar verwachting verder toe. Door de lagere levensverwachting van mannen kwam verweduwing van vrouwen op relatief jonge leeftijd vaker voor dan tegenwoordig. Daarnaast komt het inmiddels ook bij deze leeftijden vaker voor dat mensen scheiden en nog thuiswonende kinderen hebben die vaker bij de moeder blijven wonen. Stellen zijn in de loop van de jaren later aan kinderen begonnen en ook de gemiddelde leeftijd waarop kinderen uit huis gaan is toegenomen, waardoor de legenestfase pas op hogere leeftijden aanbreekt.

4.2 Paren

Het aantal huishoudens dat bestaat uit een paar met of zonder kinderen is sinds begin jaren 1970 tot het jaar 2000 met een derde gestegen, van 3,1 naar 4,1 miljoen. Deze stijging werd veroorzaakt door de groei van de bevolking in de leeftijden waarin (gehuwd of niet-gehuwd) samenwonen gebruikelijk is (25- tot 75-jarigen). Vooral het aantal paren zonder kinderen nam in die periode toe. Vanaf midden jaren 1970 steeg de gemiddelde leeftijd bij de geboorte van het eerste kind. Het werd steeds gewoner om eerst enige tijd samen te wonen alvorens kinderen te krijgen. Sinds de eeuwwisseling is de toename van het aantal paren zonder kinderen langzamer verlopen. Steeds vaker gaat het ook om oudere paren waarvan de kinderen het ouderlijk huis weer hebben verlaten. Nog tot begin jaren 2030 zal het aantal paren zonder kinderen naar verwachting blijven stijgen, van de huidige bijna 2,3 miljoen naar ruim 2,4 miljoen, om vervolgens tot 2050 weer licht te gaan dalen.

Het aantal paren met kinderen bereikte begin jaren 1980 zijn hoogtepunt met 2,3 miljoen paren en daalde sindsdien naar iets meer dan 2,0 miljoen in 2021. Dit aantal neemt de komende jaren eerst geleidelijk en daarna wat sneller toe tot 2,2 miljoen in 2045. De schommelingen in het aantal paren met en zonder kinderen hangen vooral samen met de veranderende leeftijdsstructuur van de paren. Jonge en oudere paren hebben vaker geen thuiswonende kinderen. Het totaal aantal paren blijft naar verwachting stijgen, van 4,3 miljoen nu naar bijna 4,8 miljoen aan het eind van de prognoseperiode.

 

Paren wonen steeds vaker niet-gehuwd samen. In 1971 kwam dat nog vrijwel niet voor, in 1995 betrof het bijna 16 procent van alle paren. Inmiddels is een kwart van de paren niet gehuwd. In 2050 is dit aandeel opgelopen tot een derde. Aan het eind van de prognoseperiode zal naar verwachting ruim 35 procent van de paren niet gehuwd zijn.

Jongere paren zijn anno 2021 vaker niet dan wel gehuwd (figuur 4.2.2). Dat zal in de toekomst weinig veranderen. Op hogere leeftijden wordt nog wel een stijging verwacht in het aandeel niet-gehuwde paren. Het aandeel in de groep 35- tot 39-jarigen zal nog tot 2030 stijgen en daarna op dat niveau blijven. In de opeenvolgende hogere 5-jaars leeftijdsgroepen loopt de stijging van het aandeel ongehuwd samenwonenden steeds 5 jaar langer door alvorens op dat niveau te blijven. Onder de 80-plussers zal de stijging van het aandeel ongehuwd samenwonenden naar verwachting pas aan het eind van de prognoseperiode voorbij zijn. Nu is niet-gehuwd samenwonen onder 65-plussers met 7 procent nog relatief uitzonderlijk, maar in 2045 zal naar verwachting bijna een op de vijf oudere paren niet gehuwd zijn, in 2070 is dat naar verwachting 27 procent.

4.2.2 Aandeel paren dat niet gehuwd is, naar leeftijd van de man*
 1971 (%)1995 (%)2021 (%)2045 (%)2070 (%)
15-34 jaar135,162,258,258,5
35-64 jaar1,87,624,334,434,7
65 jaar of ouder557,118,527
* In paren van gelijk geslacht de oudste partner

Vrouwen zijn gemiddeld jonger wanneer ze gaan samenwonen dan mannen, maar wonen op hogere leeftijd juist vaker alleen als gevolg van verweduwing. In 2021 woonde ruim 66 procent van alle 30-jarige vrouwen al dan niet gehuwd samen met een partner, tegen 55 procent van de mannelijke 30-jarigen. Bij vrouwen werd het hoogste aandeel samenwonenden bereikt rond de leeftijd van 40 jaar. Bij hogere leeftijden wordt het percentage samenwonende vrouwen eerst geleidelijk en vanaf 65-jarige leeftijd vrij snel kleiner. Bij mannen neemt het percentage samenwonenden daarentegen toe tot ongeveer 70 jaar en neemt dit aandeel pas daarna af. Op hoge leeftijd woont van de mannen daardoor een veel hoger percentage samen dan van de vrouwen. Zo heeft op 80-jarige leeftijd nog bijna 73 procent van de mannen een partner waarmee ze samenwonen, tegen 43 procent van de vrouwen.

Volgens de prognose gaan de aandelen mannen en vrouwen die deel uitmaken van een paar op middelbare leeftijd en onder jongere ouderen dalen. Door de verbeterde overlevingskansen van mannen zullen aan het eind van de prognoseperiode de oudste vrouwen juist vaker met een partner samenwonen dan nu het geval is. Ook onder de alleroudste mannen zal het percentage samenwonenden dan naar verwachting zijn gestegen.

4.2.3 Percentage mannen en vrouwen dat deel uitmaakt van een paar
 Mannen, 2021 (%)Mannen, 2070 (%)Vrouwen, 2021 (%)Vrouwen, 2070 (%)
150,000,000,000,00
160,050,080,040,09
170,200,200,260,27
180,940,861,631,60
192,171,954,113,98
203,653,347,297,17
215,795,0911,9211,60
228,617,7918,1017,66
2312,9811,8726,1425,34
2419,0117,3934,8233,71
2526,2224,2542,9842,08
2633,2931,1850,2349,48
2739,9937,7955,7155,31
2845,7343,6359,9859,70
2950,8748,4763,4063,37
3054,9452,7366,3866,26
3158,4556,1868,3168,63
3261,6459,2270,4370,27
3364,1261,5872,0971,60
3466,0663,5673,0572,49
3567,3465,0873,7373,26
3668,4466,2574,1673,71
3769,3967,3674,3673,89
3870,1668,2674,8273,90
3970,7868,8875,2473,73
4071,2669,3875,0173,46
4171,2969,6474,7273,12
4271,7069,9374,6372,77
4371,6970,1774,2972,48
4471,9570,2774,1572,05
4571,8470,3773,6471,73
4671,9070,4173,4671,51
4771,9970,5473,1271,15
4872,0070,4672,7870,94
4972,3970,1472,6470,68
5072,2069,9972,7770,55
5172,4069,9672,6370,34
5272,7369,7572,6270,06
5372,8069,6472,8069,87
5473,1069,7372,6969,72
5572,9769,6072,4469,48
5673,3269,6872,5069,19
5773,6269,6072,5468,92
5873,9969,5072,2868,59
5974,2669,4272,2768,27
6074,5169,4372,0268,01
6174,6669,5071,9367,60
6275,1269,6671,5667,17
6375,3569,5371,3466,66
6475,9869,4970,7766,16
6576,2869,4170,3165,64
6676,4469,1669,7265,03
6776,7568,9669,0764,44
6877,0268,7868,3563,72
6977,2868,6767,5362,95
7077,0668,5266,2062,28
7177,4268,4965,2661,61
7277,8168,4364,1260,82
7377,7868,2062,2459,86
7477,4667,8560,7058,87
7577,1667,3357,9157,60
7676,6266,8855,2056,30
7776,1166,3552,5454,87
7875,2165,7549,5353,31
7973,7565,1646,4651,67
8072,5064,6543,0749,92
8171,1363,9339,7648,02
8269,5363,0135,9345,92
8367,6962,1032,5643,60
8465,1860,9928,5141,10
8562,5759,6624,4538,40
8659,7158,1920,8035,45
8756,1656,5416,8732,45
8852,5854,7514,2729,38
8948,5452,6711,5326,26
9043,7850,369,2623,15
9140,7147,787,3320,11
9235,5545,025,6817,17
9331,3442,243,9814,46
9426,8839,373,0811,95
95+20,0529,671,516,44

4.3 Eenouderhuishoudens

Het hoogste aandeel alleenstaande ouders (ouders in een eenoudergezin) is momenteel te vinden op de leeftijd van 48 jaar. Daarna neemt dit aandeel snel af, waarna het weer licht gaat stijgen vanaf ongeveer 75 jaar. Vanaf die leeftijd zijn dat voornamelijk verweduwde ouders die samenwonen met een of meer van hun kinderen. De prognose voorziet dat de leeftijd waarop het aandeel alleenstaande ouders piekt, langzaam zal opschuiven naar 50 jaar in 2070. Dan zal naar verwachting ruim 10 procent van de 50-jarigen ouder zijn in een eenoudergezin. In 1995 was het aandeel alleenstaande ouders nog het hoogst, 5 procent, op 44-jarige leeftijd. Het toegenomen aandeel is vooral toe te schrijven aan de gestegen scheidingskansen; steeds meer paren met kinderen wonen ongehuwd samen en deze groep heeft een grotere kans om uit elkaar te gaan. De hogere leeftijd waarop het maximale aandeel wordt bereikt, is vooral toe te schrijven aan de in eerdere decennia opgelopen leeftijd waarop vrouwen moeder werden. Ouders zijn hierdoor gemiddeld ouder wanneer het laatste kind uit huis gaat.

Op de hoogste leeftijden is het aandeel eenouderhuishoudens al lange tijd dalende en die daling zal in de toekomst verder doorzetten. Dit hangt onder meer samen met de dalende sterftekansen waardoor het ontstaan van eenouderhuishoudens als gevolg van verweduwing minder vaak voorkomt.

Het aandeel eenouderhuishoudens in het totaal van de huishoudens ligt momenteel op 7,4 procent en zal in de toekomst geleidelijk stijgen en tussen de 7,5 en 8 procent uit komen.

4.3.1 Ouders in een eenouderhuishouden
 1971 (% van de bevolking)1995 (% van de bevolking)2021 (% van de bevolking)2045 (% van de bevolking)2070 (% van de bevolking)
150,000,010,000,000,00
160,000,020,010,010,01
170,010,050,020,030,03
180,030,110,050,060,06
190,060,230,130,140,15
200,100,400,240,240,24
210,170,570,390,360,36
220,240,760,580,500,50
230,341,010,760,650,65
240,421,170,950,820,82
250,481,361,331,031,03
260,611,561,651,261,26
270,701,802,021,501,51
280,771,992,361,791,79
290,822,242,752,092,10
300,882,553,182,492,49
310,982,833,632,872,88
320,983,004,053,353,36
331,023,174,453,853,85
341,063,555,024,424,40
351,173,645,454,904,89
361,253,995,895,445,42
371,314,196,365,995,95
381,394,376,696,466,42
391,524,557,076,976,92
401,654,747,447,467,39
411,754,977,757,947,87
421,905,088,018,438,34
432,115,038,368,848,75
442,205,128,429,309,19
452,325,098,849,629,54
462,544,868,849,939,87
472,754,839,0810,2310,19
482,984,489,1910,3610,41
493,164,369,0110,4710,52
503,344,108,8510,4710,57
513,373,908,5610,4410,56
523,683,798,3810,3010,46
533,673,437,839,9910,19
543,903,367,319,509,82
554,063,146,799,039,41
564,183,016,228,358,83
574,302,845,507,678,22
584,372,764,976,987,55
594,492,734,436,296,85
604,412,584,005,596,13
614,502,573,474,925,43
624,592,603,074,334,79
634,422,542,683,884,22
644,292,352,373,443,71
654,022,422,083,053,24
663,882,381,882,672,81
673,912,381,732,402,49
683,692,351,622,142,21
693,752,301,441,951,99
703,722,341,441,801,83
713,892,361,341,671,68
723,962,381,241,581,59
734,132,351,241,491,48
744,352,521,201,431,42
754,462,491,311,401,39
764,642,631,311,401,37
774,782,661,351,401,36
784,962,651,451,411,35
795,252,731,461,441,35
805,382,771,551,481,38
815,642,841,591,521,40
825,652,881,701,611,45
836,062,851,711,681,50
846,443,181,891,771,56
856,633,082,021,851,61
866,723,162,141,951,69
877,053,072,272,031,74
887,043,262,272,101,81
897,133,012,482,181,87
908,133,172,742,251,94
917,323,332,522,312,01
927,843,362,842,362,07
936,323,402,802,412,15
948,013,492,832,482,22
95+7,643,502,722,722,67

Tussen 1971 en halverwege de jaren 1980 was er, als gevolg van de sterke toename in het aantal echtscheidingen, al eens een periode waarin het aantal eenouderhuishoudens duidelijk toenam. Dat gold met name voor 15- tot 45-jarigen. Recenter was opnieuw sprake van een periode van een relatief sterke stijging in het aantal eenouderhuishoudens. Vanaf de eeuwwisseling groeide het aantal van 382 duizend tot 594 duizend in 2021. De grootste stijging in deze periode werd waargenomen bij de 45- tot 55-jarigen. In deze leeftijdscategorie was de instroom van personen groot doordat de babyboomgeneratie die leeftijd bereikte. Relatief gezien was de stijging echter het grootst bij de 55- tot 65-jarigen. Tot 2021 verdrievoudigde het aantal alleenstaande ouders in die leeftijdscategorie, tot 106 duizend. In de komende jaren zal de toename bij de 55- tot 65-jarigen verder doorzetten, tot bijna 129 duizend in 2028.

Het is de verwachting dat het totale aantal eenouderhuishoudens zal toenemen tot 716 duizend in 2045 en bijna 745 duizend in 2070. Bij de 45- tot 55-jarigen wordt na een lichte daling de komende jaren een verdere toename voorzien tot 260 duizend alleenstaande ouders in 2050. Tien jaar later wordt een piek bereikt onder de 55- tot 65-jarigen. Het aantal eenouderhuishoudens in de leeftijdsgroep van 15 tot 35 jaar daalt de komende decennia naar verwachting licht. Door het verdere uitstel van het ouderschap hebben minderen mensen op jonge leeftijden al kinderen.

4.4 Institutionele bevolking

Een klein deel van de Nederlandse bevolking, momenteel 1,5 procent, maakt deel uit van een institutioneel huishouden. Begin 2021 wordt deze groep gevormd door in totaal bijna 259 duizend bewoners van verpleeg- of verzorgingshuizen, gezinsvervangende tehuizen, instellingen voor lichamelijk of verstandelijk gehandicapten of voor psychiatrische verpleging, gevangenissen, kloosters, internaten, militaire kazernes of asielzoekerscentra. In dit cijfer zijn alleen diegenen meegeteld die zich ook op het adres van de instelling bij de gemeente hebben ingeschreven. Hierdoor ontbreken personen die slechts kort (minder dan vier maanden) in de instelling verblijven en inwoners die zich op een postadres hebben laten inschrijven.

In de jaren 1970 en de eerste helft van de jaren 1980 woonden naar schatting ruim 300 duizend mensen in een instelling. Dit aantal is sindsdien met een derde gedaald en bereikte het laagste punt rond 2010. Sindsdien is het aantal instellingsbewoners weer toegenomen. De prognose verwacht de komende decennia een verdere stijging. Rond 2028 zal de grens van 300 duizend weer gepasseerd worden, en tegen 2050 wonen naar verwachting 400 duizend mensen in een instelling.

Onder 75-plussers is het aantal instellingsbewoners tussen 1971 en 1987 sterk gegroeid. Daarna zette de daling in. Begin 2021 telde Nederland een kleine 110 duizend inwoners van 75 jaar of ouder die woonachtig zijn in een instelling. De stijgende lijn die de komende jaren wordt ingezet, zal volgens de prognose pas na 2050 gaan afvlakken. Tegen die tijd verblijven zo’n 225 duizend 75-plussers in een instelling. De stijging is het gevolg van een sterke toename van de totale populatie 75-plussers in Nederland. Deze verdubbelt naar verwachting van bijna 1,5 miljoen in 2021 naar bijna 3 miljoen in 2050. Binnen deze groep vindt bovendien een sterke veroudering plaats. Het aandeel 90-plussers onder de 75-plussers stijgt tot 2060 van 9 naar 20 procent.

Het aantal instellingsbewoners jonger dan 50 jaar steeg vanaf 2013 door toegenomen instroom van asielmigranten. De meeste migranten verblijven minder dan een jaar in een asielzoekerscentrum. Na een korte daling vanaf 2018 neemt het aantal asielmigranten inmiddels weer toe. De prognose verwacht dat dit aantal geleidelijk verder stijgt.

Het aandeel van de bevolking dat in een instelling woont, is vooral hoog onder tachtigers en 90-plussers. Van hen woonde in 2021 respectievelijk 8 en 28 procent in een instelling, meestal een verzorgings- of verpleeghuis. De leeftijd waarboven een aanzienlijk deel van de bevolking in een instelling woont is in het verleden sterk gestegen en de prognose voorziet dat dit doorzet. In 1995 woonde een kwart van de 80-plussers in een instelling. In 2021 was de leeftijd waarboven gemiddeld een kwart van de ouderen instellingsbewoners is gestegen tot bijna 89 jaar. Volgens de prognose stijgt dit verder tot bijna 91 jaar in 2045 en bijna 92 jaar vanaf midden jaren zestig.

 

Het aandeel instellingsbewoners onder personen jonger dan 75 zal volgens de prognose licht stijgen van 0,9 procent in 2021 naar rond 1,1 procent. Het aandeel instellingbewoners in de bevolking als geheel stijgt naar verwachting van 1,5 procent naar 2 procent door het toenemende aandeel ouderen en hoogbejaarden.