4. Samenvatting en discussie
Sinds 2014/’15 lijkt het niveau van het eerste schooladvies in eerste instantie iets te zijn toegenomen, maar sinds 2017/`18 daalt deze voor het tweede jaar op rij. Het is lastig dat precies te beoordelen, omdat het samengaat met een afname van het aandeel enkelvoudige adviezen tegenover een toename van het aandeel dubbele adviezen. Deze verschuiving wordt door de Inspectie van het onderwijs omarmd. Met name laatbloeiers en leerlingen van wie het in groep 8 nog niet helemaal duidelijk is welk niveau het best passend gaat zijn, hebben baat bij een breed advies en daarna een brede brugklas. Om die reden heeft de Inspectie een aantal jaren geleden ook de vaststelling van het onderbouwrendement van scholen voor voortgezet onderwijs aangepast3). Een breed advies en een brede brugklas worden door het ministerie van OCW als één van de middelen gezien om de verwachte toenemende ongelijkheid tussen groepen leerlingen tijdens en na de coronacrisis enigszins te beperken (OCW, 2020b).
In 2018/’19 haalde 41 procent van de achtstegroepers die een eindtoets maakten een toetsscore die past bij een hoger schooladvies dan het eerste schooladvies dat zij kregen van de basisschool. Dat is hoger dan in de jaren daarvoor en heeft vooral betrekking op de enkelvoudige adviezen. Dat zal voor een groot deel het gevolg zijn van de aanpassing van de categorieën van het toetsadvies naar vijf dubbele en een (vwo) enkele categorie. Daarnaast kan ook de rekenfout in het vaststellen van deze categorieën een rol hebben gespeeld. Ongeveer 11 procent van de leerlingen kreeg daardoor een onjuist, en in de meeste gevallen te hoog, toetsadvies. Mogelijk heeft deze toename voor een deel ook te maken met de keuze van scholen voor een specifieke eindtoets. Het marktaandeel van de Centrale Eindtoets (voorheen Citotoets) is sinds 2014/’15 behoorlijk afgenomen ten gunste van vooral de IEP Eindtoets, maar ook van de Eindtoets Route 8. Uit eerder onderzoek van de Inspectie (2017) bleek dat scholen die overstapten van de Centrale Eindtoets naar een andere toetsaanbieder gemiddeld 1,6 punt lager scoorden op de Centrale Eindtoets dan scholen die niet van toetsaanbieder wisselden.
Van 23 procent van de leerlingen met een hoger toetsadvies is het eerste schooladvies in 2018/’19 ook daadwerkelijk bijgesteld. Dat was vergelijkbaar met de cijfers van de twee jaren daarvoor. Opvallend is dat in 2018/’19 de verschillen in het aandeel bijstellingen per niveau vrij groot zijn. Daarbij vond na een dubbel eerste advies veel vaker een herziening plaats dan na een enkelvoudig advies. Dit is niet te zien in de jaren daarvoor. Ook dit zal voor een groot deel het gevolg zijn van de aanpassing van de toetsadviescategorieën. Bij het relatief lage aandeel bijstellingen na een eerste advies voor havo kan verder meespelen dat er maar weinig categorale havo’s zijn, waardoor de meeste leerlingen met dit advies toch al in een havo/vwo-brugklas terechtkomen. Bijstelling van het eerste advies zal daarom voor veel leerlingen wellicht minder belangrijk zijn. Dit laatste geldt mogelijk voor een deel ook voor leerlingen met een havo/vwo-advies. Alleen als zij naar bijvoorbeeld een categoriaal gymnasium zouden willen is voor hen aanpassing van het advies noodzakelijk. Uit onderzoek van Oomens et al. (2019) bleek dat 30 procent van de leerlingen de eindtoets belangrijk vond omdat ze hiermee hun schooladvies nog zouden kunnen veranderen (meting 2018). Ruim de helft van de leerlingen (54 procent) vond de eindtoets niet zo belangrijk omdat zij al wisten naar welke school voor voortgezet onderwijs zij zouden gaan. Ook het CPB (Swart et al, 2019) stelt dat de eindtoets niet voor alle leerlingen even belangrijk is, waardoor kinderen niet allemaal even goed hun best zullen doen. Uit de resultaten van deze onderzoeken kan worden geconcludeerd dat het bij de advisering voor het voortgezet onderwijs daarom een juiste keuze is om alleen de adviezen van de hoger scorenden te heroverwegen.
Dit aspect kan ook meespelen bij de overweging van ouders om bij de leerkracht aan te dringen het advies bij te stellen. Voor 40 procent van de basisscholen is druk van de ouders bij het geven van een schooladvies een groot knelpunt. Hoe meer stedelijk het gebied, hoe vaker die druk wordt ervaren, tot 84 procent in zeer stedelijke gemeenten (Oomens et al, 2019). Bij een verschil van mening met ouders over het advies adviseert de school in zeer stedelijke gebieden vaker dan in andere gebieden om een vo-school te kiezen die zoveel mogelijk opties openlaat. En dat kunnen ze ook doen omdat daar binnen een kleine straal meer keuze voorhanden is. In niet-stedelijke gebieden heeft een schoolvestiging vaker een breder aanbod van onderwijselementen, terwijl een categoriaal vwo/gymnasium daar helemaal niet voorkomt (Inspectie van het Onderwijs, 2019). Dan is een bijstelling van het eerste advies voor leerling en ouders wellicht minder relevant.
Tussen jongens en meisjes was in 2018/’19 niet veel verschil te zien in het niveau van zowel het eerste als het definitieve advies voor het voortgezet onderwijs. Meisjes hadden voor elk niveau van eerste schooladvies wel vaker dan jongens een hogere score op de eindtoets. Vervolgens kregen zij gemiddeld over de niveaus ook vaker dan jongens een bijstelling van het eerste advies.
Er zijn aanwijzingen dat jongens en meisjes verschillend presteren op belangrijke toetsen. In het kader van het niet doorgaan van de centrale eindexamens in het voortgezet onderwijs vanwege het coronavirus stelde Van der Werfhorst dat jongens makkelijker op één moment kunnen pieken dan meisjes (NRC, 25 maart 2020; NOS, 28 maart 2020). Dat zou in het voortgezet onderwijs gelden bij het centraal eindexamen dat de helft van het eindcijfers bepaalt, maar bij een eindtoets basisonderwijs zou dat ook kunnen opgaan. Ten minste, als er voor de leerling nog een belang aan vastzit. Dit belang is er niet of is minder groot als de achtstegroeper al een advies op zak heeft waar hij of zij tevreden mee is. Met name een havo/vwo-advies kan voor veel leerlingen een voldoende hoog advies zijn. In dat geval kan het zijn dat vooral jongens minder hun best doen op de toets (Borghans en Prevoo, 2015). Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de gevonden verschillen tussen jongens en meisjes met een eerste advies voor havo/vwo. Van de meisjes met dit advies scoorde 30,7 procent op de eindtoets een vwo-advies tegen 25,5 procent van de jongens. Van deze havo/vwo-adviezen kregen jongens vervolgens vaker een bijstelling naar een vwo-advies dan meisjes. Dit zou betekenen dat het afgelasten van de eindtoets in 2020 vanwege de coronacrisis voor meisjes meer gevolgen zou kunnen hebben dan voor jongens. De eerste gegevens wijzen hier al op: het aandeel met een advies op havo-niveau of hoger nam in 2019/’20 voor meisjes meer af dan voor jongens. Dat meisjes vaker dan jongens een bijstelling van hun advies krijgen na een hogere toetsscore kan komen doordat hun werkhouding en gedrag gemiddeld genomen gunstiger worden beoordeeld door de leerkracht (Zumbuehl en Dillingh, 2021).
Naar migratieachtergrond en sociaaleconomische status zijn verschillen te zien in het niveau van de adviezen en de mate waarin deze adviezen worden bijgesteld. Leerlingen met een migratieachtergrond krijgen weliswaar vaker dan leerlingen zonder migratieachtergrond een lager eerste advies voor het voortgezet onderwijs, maar dat is grotendeels te wijten aan verschillen in sociaaleconomische status. Vergelijken we kinderen met en zonder migratieachtergrond uit gezinnen met een vergelijkbaar inkomensniveau, dan zijn de verschillen in het eerste schooladvies aanzienlijk kleiner. Kinderen met een migratieachtergrond scoren, ongeacht hun sociaaleconomische status, iets vaker hoger op de eindtoets dan het niveau van dit eerste advies, waarna dit eerste advies duidelijk vaker naar boven wordt bijgesteld dan bij leerlingen zonder migratieachtergrond. Daardoor zijn de verschillen in de definitieve schooladviezen tussen beide groepen kleiner.
Voor kinderen die in het schooljaar 2019/’20 in groep 8 zaten is vanwege het coronavirus de eindtoets afgelast. Voor deze leerlingen is het (eerste) schooladvies van de leerkracht dus meteen het definitieve advies. Wat kan dit voor hen betekenen in het voortgezet onderwijs? Uit de cijfers blijkt dat leerlingen van wie het schooladvies naar boven werd bijgesteld nadat ze een hogere toetsscore haalden in 18 procent van de gevallen in de derde klas alsnog waren afgezakt naar een lager niveau (Traag et.al., 2021). Daaruit zou men de conclusie kunnen trekken dat het schooladvies van de leerkracht een betere voorspeller is van de capaciteiten van het kind dan de eindtoets en dus dat het ontbreken van de eindtoets in 2019/`20 geen nadelige gevolgen zal hebben voor deze groep kinderen. Tegelijkertijd is echter ook gebleken dat de groep leerlingen die een hogere toetsscore haalde maar wiens eindadvies niet werd bijgesteld het minst vaak afzakten naar een lager niveau. Van die leerlingen zit 93 procent na drie jaar op het adviesniveau of daarboven (36 procent) wat indiceert dat een groot deel van die leerlingen alsnog het niveau van de door hen gemaakte eindtoets waar maakt.
Hierin speelt mogelijk ook het soort vo-school een rol. Brede scholengemeenschappen maken het beter mogelijk voor kinderen om na instroom in een brugklas die past bij hun adviesniveau door te stromen naar het niveau dat uiteindelijk het beste bij hen past. Op categorale scholen zijn die mogelijkheden veel beperkter. Haelermans, Jacobs, Van Der Velden en Van Vught (2020) hebben in hun analyses voor leerlingen met een initieel advies vmbo-gt of havo eveneens laten zien dat kinderen met een hogere score op de eindtoets vaker op dat hogere niveau terecht kwamen. Ook zij benadrukken dat het van belang is dat vo-scholen kinderen ongeacht hun schooladvies de kans moeten geven op een hoger niveau uit te komen. Dit past binnen het voorstel van minister Slob (Rijksoverheid, 22-2-2020) waarin wordt gesteld dat scholen op meerdere momenten, ook in het vervolgonderwijs, moeten nagaan of de leerlingen nog op de juiste plek zitten.
In het coronajaar 2019/’20 waren de eerste adviezen gemiddeld al lager dan in de voorgaande jaren. Doordat er geen eindtoets was kon er geen bijstelling naar boven worden gedaan. Daardoor was het verschil in definitief advies nog groter. De daling was, zoals verwacht, voor meisjes groter dan voor jongens. Ook de leerlingen met een migratieachtergrond kregen een relatief lager schooladvies, samenhangend met een lager advies voor de lagere inkomensgroepen.
De vraag is natuurlijk of het beter was geweest om leerlingen in dit coronajaar met hogere adviezen naar het vervolgonderwijs te laten gaan. Niet elk kind had tijdens de periode van schoolsluiting een even goede werkplek en evenveel ondersteuning thuis, wat tot achterstanden heeft geleid. Die achterstanden zijn echter niet voor alle leerlingen of alle scholen even groot en verschillen, zoals Haelermans et al. (2021) lieten zien, ook tussen sociaaleconomische groepen. Zijn leerlingen, en ook de vo-scholen in staat deze achterstand na de instroom in de brugklas weer in te lopen of heeft deze coronaperiode een blijvend negatief effect op deze generatie?