De schooladviezen in groep 8: verschillen tussen groepen leerlingen
1. Inleiding
Sinds het schooljaar 2014/’15 krijgen de leerlingen in groep 8 van de basisschool vóór 1 maart een schooladvies voor het voortgezet onderwijs. Met dit eerste schooladvies zoeken de leerlingen een school voor vervolgonderwijs. Zij moeten zich op 1 april hebben aangemeld bij een school voor voortgezet onderwijs. Vervolgens maken de leerlingen tussen half april en half mei verplicht een eindtoets. Als het advies op basis van de toets hoger is dan het advies van de school, is de school verplicht om het advies te heroverwegen. De school is echter niet verplicht om het advies naar boven bij te stellen. Een bijstelling naar beneden vindt nooit plaats. Na een eventuele bijstelling, in overleg tussen school en ouders, krijgt de leerling een definitief schooladvies. Dit advies bepaalt naar welke soort voortgezet onderwijs de leerling definitief gaat.
De basisschool kan een schooladvies voor één schooltype (enkelvoudig advies) of voor twee schooltypen (dubbel advies) geven. Bijvoorbeeld een havo-advies of een vmbo-gt/havo-advies. Een school voor voortgezet onderwijs mag van een basisschool niet vragen om een schooladvies voor één schooltype te geven. Een school voor voortgezet onderwijs mag een leerling niet meer afwijzen op basis van een te lage score op de eindtoets.
Vóór 2014/’15 was het voor scholen voor voortgezet onderwijs nog mogelijk een leerling af te wijzen op basis van een te lage score op de eindtoets. Toen kregen de leerlingen in groep 8 het schooladvies nadat in februari al een eindtoets was gemaakt. Voor de plaatsing in het vervolgonderwijs was de score op de eindtoets leidend en had de leerkracht uit groep 8 een adviserende rol.
De gedachte achter het huidige adviessysteem is dat de basisschool, op basis van de prestaties van het kind gedurende de basisschool, een beter beeld heeft van wat een leerling kan en dat dit tot een eerlijker schooladvies leidt dan een toets, die slechts een momentopname is (Warrens et al, 2019). In de praktijk komt het echter voor dat kinderen met gelijke capaciteiten niet altijd in hetzelfde soort voortgezet onderwijs terechtkomen (Traag, 2016; Borghans, 2016; Borghans et al 2018; Marreveld, 2019; Warrens et al, 2019; OIS, 2019). Die schooladviezen kunnen verschillen doordat leerkrachten in het advies naast cognitieve capaciteiten ook leerlingkenmerken als motivatie, concentratie, werkhouding en thuissituatie meewegen (Driessen en Cuppen, 2012; Inspectie van het Onderwijs, 2018). Ook speelt het onderwijsniveau van de ouders een rol. Kinderen met hoogopgeleide ouders krijgen bij een gelijke toetsscore vaker een hoger schooladvies dan kinderen met lager opgeleide ouders (Traag, 2016).
Covid-19 en de eindtoets
Als gevolg van de pandemie en de daarmee samenhangende sluiting van de scholen is in het schooljaar 2019/’20 geen eindtoets afgenomen. Daarmee verviel de kans om het leerkrachtadvies bij te stellen. Dit leidt tot zorgen over een mogelijke toename van de ongelijkheid tussen groepen leerlingen (Geven, 2020; Teunissen, Van Dijk en Nissen, 2021; Swart, Visser, Zumbuehl en Van de Berge, 2020). Minister Slob deed daarom een oproep aan de scholen om leerlingen alle kansen te geven onderwijs te volgen op een niveau dat past bij hun capaciteiten (OCW, 2020a). Voor het schooljaar 2020/’21 is alles gedaan om de eindtoets wel door te laten gaan. De advisering zal extra uitdagend zijn omdat het kinderen betreft die een belangrijk deel van de lestijd in ‘thuisonderwijs’ hebben gedaan. Onderzoek van Engzell, Frey en Verhagen (2021) laat zien dat leerlingen tijdens de eerste thuiswerkperiode weliswaar een leerverlies opliepen, maar dat leerlingen die al achterliepen niet verder achterop raakten dan leerlingen die goed presteerden. De onderzoekers constateerden wel grote verschillen in leerachterstand naar opleidingsniveau van de ouders. Bol (2020) constateerde dat alle ouders het belangrijk vonden dat hun kinderen (op basis- en op voortgezet onderwijs) hun schoolwerk deden en bijbleven, maar dat kinderen uit kansrijke milieus veel meer dan kinderen uit minder kansrijke milieus steun van hun ouders ontvingen en veel meer toegang hadden tot hulpmiddelen, zoals een eigen computer en een rustige plek om te leren. Verder lieten ouders nog weten dat ze veel beter in staat waren om hun dochters te begeleiden dan hun zoons. Bovendien zijn de nadelige effecten van de schoolsluiting voor de ene school sterker gebleken dan voor de andere (Haelermans et al., 2021). Van belang is om kansrijk te adviseren, bijvoorbeeld door naar de groeilijn van de afgelopen jaren te kijken en leerlingen het voordeel van de twijfel te geven. Het ministerie geeft hiervoor een handreiking die is ontwikkeld samen met de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO). Scholen voor voortgezet onderwijs wordt gevraagd hun brugklassen breed in te richten en hun doorstroom- en overgangsbeleid te herzien, zodat leerlingen wat meer tijd hebben om tot een definitieve keuze te komen (OCW, 2020b).
Vraagstelling
Dit artikel geeft een overzicht van de ontwikkelingen van de adviezen en bijstellingen in groep 8 vanaf het schooljaar 2014/’15. Hoe zagen de eerste schooladviezen er uit? Hoeveel leerlingen hadden een advies op basis van de eindtoets dat hoger uitkwam en kwamen dus in aanmerking voor een naar boven gesteld advies? Bij hoeveel leerlingen werd het eerste advies ook daadwerkelijk bijgesteld? Daarbij wordt aandacht gegeven aan verschillen tussen jongens en meisjes, tussen leerlingen met en zonder een migratieachtergrond en tussen leerlingen uit gezinnen met een hoog en een laag (gestandaardiseerd) inkomen. Speciale aandacht wordt gegeven aan het ‘coronajaar 2019/’20’, waarin door het wegvallen van de eindtoets het eerste schooladvies meteen ook het definitieve advies was. Hoe ziet dit advies eruit in vergelijking met de eerste en definitieve adviezen uit de jaren daarvoor? En zijn hierin verschillen te zien naar geslacht en achtergrond van de leerlingen?