1 Inleiding
Veiligheid is een verzamelterm of, zoals Boutellier het noemt, een ‘semantisch sleepnet’ voor problemen die variëren van hondenpoep tot terrorisme en van asociaal gedrag tot georganiseerde misdaad (Boutellier, 2005). Vanderveen omschrijft veiligheidsbeleving als “de beleving van mensen in de ruimte waarin zij zich bewegen, zoals de eigen wijk, die aangetast wordt door potentiële of directe dreiging van personen. De beleving of ook wel subjectieve veiligheid refereert aan de meer of minder bewuste ervaringen en interpretaties van een individu en daarmee samenhangende gedragingen zoals het controleren van de dreiging door zelf voorzorgsmaatregelen te nemen” (Vanderveen, 2002).
Deze omschrijving van veiligheidsbeleving door Vanderveen bevat een drietal onderdelen, namelijk aantasting van de beleving door dreiging, ervaringen en interpretaties van een individu, en daarop gebaseerde gedragingen. Door De Vries worden drie componenten van veiligheidsbeleving onderscheiden (De Vries, 2005):
• De affectieve component. Die wordt bepaald door gevoelens die burgers hebben ten aanzien van (potentiële) dreigingen die zij ervaren in de ruimte waarin ze zich bewegen. Daarbij kan het gaan om gevoelens van angst, maar ook om andere gevoelens zoals onrust (Mellema, 2009);
• De cognitieve component. Dat is de verstandelijke of kenniscomponent. Het gaat daarbij om de waarneming van onveilige situaties en om inschattingen van het risico op slachtofferschap. De gevoelens van onveiligheid staan niet los van de kennis die men heeft van de onveilige situaties en de inschatting om slachtoffer te worden (De Vries, 2005);
• De conatieve component. Deze component omvat de gedragingen op basis van de affectieve en cognitieve component. Vermijdingsgedrag is hiervan het belangrijkste onderdeel, waarbij het kan gaan om het vermijden van bepaalde plekken maar ook om het vermijden van bepaald handelen. Naast vermijdingsgedrag vallen ook beveiligingsmaatregelen onder de gedragscomponent (De Vries, 2005).
Veiligheidsbeleving bestaat niet alleen uit verschillende componenten maar kent ook verschillende niveaus van beïnvloeding. Mellema onderscheidt het samenlevings-, buurt-, en persoonsniveau (Mellema, 2009). Bij het samenlevingsniveau gaat het bijvoorbeeld om (inter)nationale ontwikkelingen in criminaliteit en invloeden vanuit de media. Bij het buurtniveau gaat het onder meer om ontwikkelingen in sociale samenhang en criminaliteit in de eigen woonomgeving. Bij het persoonsniveau ten slotte betreft het individuele factoren die de veiligheidsbeleving beïnvloeden. De belangrijkste factor is slachtofferervaring (Wittebrood, 2006; De Vries, 2005). Daarnaast gaat het om persoonskenmerken zoals geslacht en leeftijd en om individuele kenmerken als persoonlijke weerbaarheid en zelfredzaamheid.
In dit artikel staat de vraag centraal in welke mate de veiligheidsbeleving van Nederlanders op persoonsniveau, en met name naar de belangrijkste factor, slachtofferervaring, verschilt. Hierbij wordt de veiligheidsbeleving onderverdeeld in de affectieve, cognitieve en conatieve component. De slachtofferervaring wordt gedetailleerd naar verschillende soorten slachtofferschap en naar persoonskenmerken.
De onderzoeksresultaten zijn gebaseerd op de Veiligheidsmonitor 2019, een nationale slachtoffer- en veiligheidsenquête waaraan ruim 135 duizend Nederlanders van 15 jaar of ouder hebben deelgenomen. Op basis van dit onderzoek kan een actueel en gedetailleerd beeld worden gegeven van de veiligheidsbeleving van slachtoffers van veelvoorkomende criminaliteit. Daarmee wordt informatie over twee thema’s die beide hoog op de maatschappelijke en politieke agenda staan, veiligheidsbeleving en slachtofferervaring, in samenhang gepresenteerd.
In dit artikel wordt beschreven hoe de componenten van veiligheidsbeleving verschillen naar slachtofferschap van criminaliteit. Eerst komt in paragraaf 2 de affectieve component aan de orde: hierbij gaat het om gevoelens van onveiligheid. In paragraaf 3 staat de cognitieve component centraal, waarbij het oordeel over de criminaliteit en de inschatting van de kans op slachtofferschap centraal staat. In paragraaf 4 volgt de conatieve component. Hierbij gaat het enerzijds om vermijdingsgedrag en anderzijds om preventie. Ten slotte worden in paragraaf 5 het algemene beeld en de belangrijkste conclusies beschreven.