3. Resultaten
3.1 Inkomenspositie: persoonlijke inkomenssituatie
Het aandeel economisch zelfstandigen onder vrouwen en mannen, in het bijzonder onder degenen met een partner, is vanaf 2014 voortdurend gestegen (CBS m/v-stat, 2019). Dit betekent dat een groeiend aandeel bij een scheiding een betere financiële uitgangssituatie heeft. In welke mate (de groei in) economische zelfstandigheid weerslag heeft op de inkomenspositie na de scheiding, is onderwerp van deze paragraaf.Vrouwen na scheiding vaker in een uitkering dan ervoor
Vrouwen zijn na een scheiding relatief vaker economisch zelfstandig dan ervoor (63 versus 59 procent 3)). Deze stijging loopt in de pas met de gemiddelde groei in economische zelfstandigheid van vrouwen tussen 2016 en 2018. Daarmee zijn er niet alleen minder economisch onzelfstandige vrouwen, ook hun sociaaleconomische positie verandert bij een scheiding. Kwam de economische onzelfstandigheid van vrouwen voor de scheiding het vaakst doordat ze met werken te weinig verdienden, na de scheiding speelde de beperkte hoogte van uitkeringen de hoofdrol. De grootste groep uitkeringsontvangers had na de scheiding een bijstandsuitkering, gevolgd door een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze laatste werd meestal ook al voor de scheiding ontvangen.
Voor mannen verandert er weinig bij een scheiding. Voor en na de scheiding zijn ze vrijwel even vaak economisch zelfstandig (83 procent). Mannen die niet economisch zelfstandig waren, hadden zowel voor als na de scheiding meestal een uitkering. Daarbij ging het in de meeste gevallen om een uitkering wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid. Minder dan een tiende van de mannen en vrouwen die scheidden hebben de AOW-leeftijd bereikt. Van hen is de economische zelfstandigheid niet vastgesteld (zie paragraaf 2.2). Hun inkomen bestaat voornamelijk uit een pensioenuitkering; in sommige gevallen hebben AOW’ers hoofdzakelijk inkomen uit werk en speelt de AOW-uitkering niet de hoofdrol. In het vervolg van dit artikel worden AOW’ers beschouwd als respectievelijk economisch niet-zelfstandig met een uitkering en als economisch zelfstandig met werk.
Economisch zelfstandig (%) | Niet economisch zelfstandig - werk (%) | Niet economisch zelfstandig - uitkering (%) | Niet economisch zelfstandig - geen inkomen (%) | AOW'er (%) | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Man | Voor scheiding | 78,5 | 4,2 | 10 | 1,3 | 6 |
Man | Na scheiding | 77,1 | 3,7 | 11,1 | 0,7 | 7,3 |
Vrouw | Voor scheiding | 58,6 | 16 | 13,4 | 8,5 | 3,5 |
Vrouw | Na scheiding | 63,2 | 10,1 | 20,3 | 1,9 | 4,5 |
Persoonlijke inkomenspositie van vrouwen beter na de scheiding
Mannen hebben na de scheiding gemiddeld dezelfde inkomenspositie (zie paragraaf 2.2) als ervoor, vrouwen staan na de scheiding hoger op de inkomensladder. Bij vrouwen is de inkomenspositie van zowel economisch zelfstandigen als economisch niet-zelfstandigen beter na de scheiding. Bij mannen geldt dit alleen voor de economisch niet-zelfstandigen. Meestal hebben economisch niet-zelfstandige mannen een uitkering die in hoogte verandert doordat de huishoudenssituatie wijzigt. Een bijstandsuitkering bijvoorbeeld is voor een paar verhoudingsgewijs lager dan voor een eenpersoonshuishouden (zie tabel 1 in de Tabellenbijlage). Bij economisch niet-zelfstandige vrouwen is vooral van belang dat een deel van hen voorheen geen of een bescheiden inkomen uit werk had, dat na de scheiding is aangevuld met bijstand. Ook komt het voor dat ze na de scheiding (meer uren) zijn gaan werken (CBS, 2019a). Uitbreiding van de werkweek verklaart eveneens de ten opzichte van voor de scheiding licht gestegen inkomenspositie van economisch zelfstandige vrouwen.
Voor scheiding (Gemiddelde (NL=50)) | Na scheiding (Gemiddelde (NL=50)) | ||
---|---|---|---|
Man | Totaal | 70,1 | 70,5 |
Man | Economisch zelfstandig | 78,6 | 77,2 |
Man | Niet economisch zelfstandig | 38,1 | 44,9 |
Vrouw | Totaal | 44,3 | 51,6 |
Vrouw | Economisch zelfstandig | 62,7 | 64,8 |
Vrouw | Niet economisch zelfstandig | 18 | 32,6 |
3.2 Inkomenspositie: koopkrachtverandering
Koopkrachtverlies vrouwen bij scheiding groot
Hoewel hun persoonlijke inkomenssituatie verbetert, geldt dat niet voor de koopkracht van (het gezin van) gescheiden vrouwen. Vrouwen die in 2017 scheidden gingen er in doorsnee 24,1 procent in koopkracht op achteruit. Mannen daarentegen hadden door de scheiding te maken met een doorsnee koopkrachtwinst van bijna 4 procent.
Het zijn wel alleen de mannen die voor de scheiding economisch zelfstandig waren die erin koopkracht op vooruit gaan; de relatief kleine groep economisch niet-zelfstandige mannen heeft met achteruitgang te maken. Dit komt doordat het wegvallen van inkomen van de partner economisch niet-zelfstandige mannen verhoudingsgewijs harder raakt, aangezien de partner gemiddeld een ongeveer even hoog inkomen heeft (zie tabel 2). Bij vrouwen is het koopkrachtverlies van economisch zelfstandigen iets groter dan dat van economisch niet-zelfstandigen. Dat komt doordat de huwelijkspartner van een economisch zelfstandige vrouw veelal een hoger eigen inkomen heeft dan de huwelijkspartner van een economisch niet-zelfstandige vrouw. Ook is het eigen inkomen van economisch zelfstandige vrouwen na een scheiding minder gestegen dan dat van economisch niet-zelfstandige vrouwen (zie tabel 1). Het wegvallen van het inkomen van de partner raakt economisch zelfstandige vrouwen dan ook relatief hard in de portemonnee.
Man (%-mutatie 2018 t.o.v. 2016) | Vrouw (%-mutatie 2018 t.o.v. 2016) | |
---|---|---|
Totaal | 3,9 | -24,1 |
Economisch zelfstandig | 5,2 | -24,7 |
Niet economisch zelfstandig | -0,8 | -22,6 |
Koopkrachtverlies vooral groot bij moeders die alleen komen te staan
Een nieuwe partner na de scheiding maakt veel uit: doorgaans betekent dit een vooruitgang in koopkracht. Bij degenen die alleen of als alleenstaande ouder verder gingen (verreweg de meesten, zie figuur 2.1.1) was vooral het koopkrachtverlies van vrouwen groot. Zoals eerder aangegeven treft het wegvallen van het inkomen van de partner vrouwen harder (zie tabel 2). Vaders die na de scheiding alleen woonden, hadden een koopkrachtwinst van ruim 14 procent. Zij hoefden hun inkomen immers niet meer volledig met partner en kind(eren) te delen. Kanttekening bij deze uitkomsten is dat wanneer de kinderen deels bij de vader wonen maar ingeschreven staan bij de ex-partner, zijn koopkrachtwinst overschat zal worden. Bovendien is alleen partneralimentatie in de koopkracht meegeteld; andere inkomensoverdrachten tussen ex-partners, zoals (de belastingvrije) kinderalimentatie, ontbreken in de Inkomensstatistiek (zie paragraaf 2.2 en CBS, 2019b). Wanneer op basis van een schatting rekening gehouden wordt met kinderalimentatie, blijkt uit eerder onderzoek dat de koopkrachtveranderingen van vrouwen en mannen bij een scheiding iets gematigder zijn (Van den Brakel en Arts, 2017).
Man (%-mutatie 2018 t.o.v. 2016) | Vrouw (%-mutatie 2018 t.o.v. 2016) | |
---|---|---|
Geen kinderen voor de scheiding | ||
Alleenstaand | -10,8 | -29,3 |
Met partner | -0,2 | -1,5 |
Wel kinderen voor de scheiding | ||
Alleenstaand | 14,1 | -26,1 |
Alleenstaande ouder | -1,6 | -24,4 |
Met partner | 24,9 | 9,5 |
Koopkrachtontwikkeling bij scheiding gunstiger dan tijdens crisisjaren Tot 2010 hadden mannen die scheidden te maken met een koopkrachtverbetering (Van den Brakel en Arts, 2017). Tijdens de economische crisis sloeg dit om en werden zij, net als gescheiden vrouwen, geconfronteerd met een koopkrachtverlies. Na de crisis was er echter opnieuw sprake van koopkrachtwinst voor gescheiden mannen; vrouwen gingen er steeds minder op achteruit. In 2017 is dit weer anders. Vrouwen die in dat jaar scheidden gingen er meer in koopkracht op achteruit dan vrouwen die in 2016 een scheiding doormaakten. Ook was de koopkrachtverbetering voor mannen kleiner. De koopkrachtontwikkeling bleef voor beide seksen wel gunstiger dan tijdens de crisisjaren. De trend in de koopkrachtcijfers van gescheiden mannen en vrouwen volgt eenzelfde patroon als die in de gehele bevolking. Maar bij vrouwen is de ontwikkeling voorspoediger en de terugslag in 2017 is verhoudingsgewijs minder sterk dan bij mannen. Dat is terug te voeren op de steeds grotere bijdrage van vrouwen aan het gezinsinkomen en het daarmee kleiner worden de inkomensverschil met de partner (zie kader).
Bevolking (%-mutatie t.o.v. twee jaar eerder) | Gescheiden man (%-mutatie t.o.v. twee jaar eerder) | Gescheiden vrouw (%-mutatie t.o.v. twee jaar eerder) | |
---|---|---|---|
2013 | -2,5 | -0,9 | -29,3 |
2014 | 0,7 | 3,1 | -25,6 |
2015 | 3,2 | 5,7 | -22 |
2016 | 4,5 | 8,2 | -20,4 |
2017 | 3,9 | 8,3 | -20,3 |
2018* | 1,1 | 3,9 | -24,1 |
3.3 Inkomenspositie: risico op armoede
Met economische zelfstandigheid minder risico op armoede
Tegenover het grotere koopkrachtverlies van economisch zelfstandige vrouwen staat dat zij na de scheiding een duidelijk minder groot risico op armoede hebben dan economisch niet-zelfstandige vrouwen: 4,4 tegen 37,7 procent. Bij mannen is dat 2,5 tegen 24,9 procent. Het risico op armoede na een scheiding voor vrouwen die niet economisch zelfstandig zijn, is dus groter dan voor dito mannen. Bovendien is het risico bij deze vrouwen substantieel groter dan voor de scheiding, toen het bijna 15 procent was (zie figuur 3.3.1). Dit komt vooral door de relatief grote groep moeders die na de scheiding hun inkomen moeten delen met hun kinderen. Een deel van hen (40 procent) was voor de scheiding economisch onzelfstandig en moest erna van een bijstandsuitkering rondkomen.
Financiële onafhankelijkheid zou een betere buffer tegen armoede van met name alleenstaande ouders moeten zijn dan economische zelfstandigheid, want daarbij wordt een hogere inkomensdrempel gehanteerd. Iemand is financieel onafhankelijk als het inkomen uit werk minimaal het netto minimum loon bedraagt. Met een dergelijk inkomen zouden mensen niet alleen zichzelf maar ook hun kind(eren) kunnen onderhouden (TK, 2018). Bijna de helft van de vrouwen is voor de scheiding financieel onafhankelijk (zie ook CBS StatLine 2019c). Van hen loopt 3 procent een risico op armoede na de scheiding. Financieel onafhankelijke mannen (circa drie kwart) lopen na de scheiding 2 procent armoederisico. De armoederisicopercentages zijn groter dan voor de scheiding maar kleiner dan het landelijk gemiddelde van 6,3 procent in 2018. Het staat vast dat mannen en vrouwen die voor de scheiding economisch zelfstandig maar niet financieel onafhankelijk waren meer risico op armoede lopen dan mannen en vrouwen die financieel onafhankelijk waren.
Niet economisch zelfstandig (%) | Economisch zelfstandig, niet financieel onafhankelijk (%) | Financieel onafhankelijk (%) | ||
---|---|---|---|---|
Man | Voor scheiding | 24,3 | 13,7 | 0,7 |
Man | Na scheiding | 24,9 | 15,9 | 1,9 |
Man | waarvan | |||
Man | alleenstaand | 26,9 | 18,6 | 2,1 |
Man | alleenstaande ouder | 20,4 | 13,3 | 1,4 |
Man | met partner | 16 | 6,6 | 2,3 |
Vrouw | Voor scheiding | 14,8 | 2,7 | 0,7 |
Vrouw | Na scheiding | 37,7 | 10,9 | 3 |
Vrouw | waarvan | |||
Vrouw | alleenstaand | 39,6 | 14,5 | 3,2 |
Vrouw | alleenstaande ouder | 40,3 | 10,8 | 3,2 |
Vrouw | met partner | 11,5 | 2,7 | 1,2 |
Vooral gescheiden vrouwen lopen steeds minder risico op armoede
De economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid van vooral vrouwen zijn sinds de crisis toegenomen (Herbers en Portegijs, 2018). Deze groei was er ook bij vrouwen die scheidden en dat zorgde er voor dat zij steeds minder risico op armoede liepen na de scheiding. De daling in armoederisico was bovendien sterker dan gemiddeld in de bevolking. Gescheiden mannen staan er wat dit betreft ook steeds beter voor, al was bij hen de daling van het armoederisico minder sterk.
Gescheiden man (% personen) | Gescheiden vrouw (% personen) | Totale bevolking (% personen) | |
---|---|---|---|
2013 | 9,2 | 25,3 | 7,4 |
2014 | 8,9 | 24,2 | 7,2 |
2015 | 8,1 | 20,6 | 6,9 |
2016 | 7,2 | 19,2 | 6,5 |
2017 | 6,6 | 17,9 | 6,3 |
2018* | 7 | 17,4 | 6,3 |
3.4 Vermogenspositie
Mannen na scheiding hoger op vermogensladder, vrouwen lager
Wat de vermogenspositie betreft is het beeld anders dan bij het risico op armoede.
Voorafgaand aan een scheiding in 2017 had een echtpaar – gerekend in prijzen van 2018
– in doorsnee 10,6 duizend euro aan vermogen. Echtparen zonder kinderen hadden,
doordat ze gemiddeld iets ouder zijn, meer vermogen dan echtparen met kinderen (ruim
18 tegen 8 duizend euro). Maar wel of geen kinderen, het vermogen van een echtpaar voor
de scheiding is minder dan dat van een doorsnee (echt)paar (CBS, 2019b). Dit komt doordat
scheiden vaker plaatsvindt onder jongeren, die relatief weinig vermogen hebben. Na de
scheiding hadden mannen een doorsnee vermogen van 23,9 duizend euro en vrouwen
8,3 duizend euro. Mannen staan daarmee na de scheiding iets hoger op de vermogensladder, en vrouwen lager. Alleen van de kleine groep moeders die een nieuwe partner
hebben verbetert de vermogenspositie.
Voor scheiding (Gemiddelde (NL=50)) | Man - na scheiding (Gemiddelde (NL=50)) | Vrouw - na scheiding (Gemiddelde (NL=50)) | ||
---|---|---|---|---|
Geen kinderen voor scheiding | Alleenstaand | 46 | 49 | 42 |
Geen kinderen voor scheiding | Met partner | 46 | 50 | 45 |
Wel kinderen voor scheiding | Alleenstaand | 41 | 43 | 41 |
Wel kinderen voor scheiding | Eenouder | 41 | 48 | 37 |
Wel kinderen voor scheiding | Met partner | 41 | 50 | 47 |
Een daling op de vermogensladder ligt voor de hand want bij een scheiding heeft in de
regel 4) ieder recht op de helft van het vermogen. Dat mannen desondanks klommen op de
vermogensladder komt doordat zij na de scheiding vaker dan vrouwen in een koopwoning
(blijven) wonen (zie figuur 4.2) en tussen 2016 en 2018 de woningwaarde sterk gegroeid
is (CBS, 2019c). Vrouwen wonen na een scheiding juist dikwijls in een huurwoning en
meestal krijgen ze dan huurtoeslag. Bij de stijging op de vermogensladder van mannen
speelt verder mee dat ze vaker als zelfstandige werken en het veelal substantiële
bedrijfsvermogen na een scheiding bij hen terecht kan komen. Het zijn met name vrouwen
die na de scheiding alleen of met hun kinderen wonen (verreweg de grootste groep
gescheiden vrouwen) die geconfronteerd worden met een achteruitgang in de
vermogenspositie.
Eigen woning (%) | Huurwoning zonder huurtoeslag (%) | Huurwoning met huurtoeslag (%) | ||
---|---|---|---|---|
Voor scheiding | 74,2 | 10,4 | 15,3 | |
Na scheiding | Man | 64 | 26,6 | 9,4 |
Na scheiding | Vrouw | 49,4 | 24 | 30,1 |
Wanneer de eigen woning (waarde en hypotheekschuld) en het bedrijfsvermogen (ondernemingsvermogen en aanmerkelijk belang) buiten beschouwing blijven, resteren de
liquide, dat wil zeggen direct beschikbare, vermogensmiddelen zoals bank- en spaartegoeden. Hoeveel mannen en vrouwen kunnen met hun inkomen en deze liquide vermogensmiddelen na een scheiding goed rondkomen? Voor hoeveel mannen en vrouwen met
een laag inkomen (zie figuur 3.3.2) zijn de liquide vermogensmiddelen na de scheiding
voldoende om dit lage inkomen te compenseren, en voor hoeveel niet? De antwoorden op
deze vragen geven inzicht in de ‘werkelijke’ armoede onder gescheiden mannen en
vrouwen op basis van de hoogte van hun inkomen en hun liquide vermogen. Armoede is
hier conform Van den Brakel en Gidding (2019) afgebakend als het hebben van een laag
inkomen én van een liquide vermogen tot de helft van de lage-inkomensgrens.
De liquide vermogensmiddelen van mannen en vrouwen waren na een scheiding in 2017
in doorsnee ruim 9,5 duizend euro. Bijna 12 procent van de gescheiden vrouwen had een
laag inkomen en een liquide vermogen tot het gehanteerde vermogensplafond, en was
daarmee arm. Bijna 6 procent oftewel een derde deel van de vrouwen met een laag
inkomen na de scheiding had een vermogen boven dit plafond en daarmee voldoende
liquide middelen om dit lage inkomen - althans tijdelijk - te compenseren. Bij mannen was dit aandeel bijna 29 procent. Bij een scheiding in 2012 kon nog maar ongeveer een kwart
van de vrouwen en mannen hun lage inkomen met liquide middelen compenseren.
Vergeleken met 2012 zijn er na een scheiding in 2017 relatief minder mannen en vrouwen
arm. De daling is sterker dan de gemiddelde daling van het armoedepercentage in
Nederland (van 7 procent in 2013 naar 6,2 procent in 2018). Dat betekent dat een
scheiding in 2017 minder vaak samenging met armoede dan een scheiding in 2012. Bij
gescheiden vrouwen is de armoede relatief gezien bovendien meer afgenomen dan bij
gescheiden mannen. Dat is deels terug te voeren op het onder vrouwen harder gedaalde
aandeel met een laag inkomen (zie paragraaf 3.3).
Laag inkomen en weinig vermogen1) (%) | Laag inkomen en voldoende vermogen1) (%) | ||
---|---|---|---|
Voor scheiding | 2012 | 4,7 | 2,1 |
Voor scheiding | 2017 | 4,8 | 1,3 |
Man na scheiding | 2012 | 6,9 | 2,3 |
Man na scheiding | 2017 | 5 | 2 |
Vrouw na scheiding | 2012 | 18,3 | 7 |
Vrouw na scheiding | 2017 | 11,7 | 5,7 |
1)Weinig vermogen betekent een gestandaardiseerd liquide vermogen tot de helft van de lage-inkomensgrens; boven dit plafond is sprake van voldoende vermogen . |
3) Het CBS publiceert doorgaans over economische zelfstandigheid van mensen van 15 jaar tot AOW leeftijd (zie paragraaf 2.2), exclusief scholieren en studenten. Hier zijn scholieren en studenten wel meegenomen en tot de groep economisch niet-zelfstandigen zonder inkomen gerekend.
4) Bij een huwelijk in gemeenschap van goederen, wat tot de invoering van de nieuwehuwelijkswetgeving op 1 januari 2018 met circa driekwart de meest gebruikelijke vorm was.