1. Inleiding
Nederland telt steeds meer ouderen. Waren er in 1950 bijna 250 duizend personen van75 jaar of ouder, in 2019 zijn dat er 1,4 miljoen. Daarmee nam het aandeel 75-plussers in de totale bevolking toe van 2,4 procent in 1950 naar 8,3 procent in 2019. Bovendien komt de gemiddelde leeftijd steeds hoger te liggen (CBS StatLine, 2019a; 2019b). Deze dubbele vergrijzing heeft belangrijke gevolgen voor onder meer de woningmarkt. Daarnaast wonen steeds minder ouderen in verzorgings- of bejaardentehuizen (CBS StatLine, 2019c). Ook dit heeft gevolgen voor de woningmarkt. Hoe gaan we in Nederland om met de groeiende behoefte aan voor ouderen geschikte woningen? Dit artikel beschrijft de huidige woonsituatie van 55-plussers en hun woonwensen en -behoeften voor de toekomst. Daarbij zijn bewoners van instellingen, zoals verzorgings- en bejaardenhuizen, buiten beschouwing gebleven. Het sluit aan op eerdere recente studies naar dit onderwerp (e.g. De Groot, Van der Staak, Daalhuizen en De Kam, 2019; Folsche en Beerepoot, 2018; Gielen,Herbers en Hitzert, 2018; Stoop, Giesbers en Van Gool, 2019).
Uit onderzoek blijkt dat ouderen het liefst zo lang mogelijk in hun huidige woning willen blijven wonen (De Groot, Van Dam en Daalhuizen, 2013). Hierdoor is er eerder behoefte aan aanpassingen van bestaande woningen dan aan nieuwe woningen. Dat ouderen zo honkvast zijn, komt onder meer doordat ze gehecht zijn aan hun woning en woonomgeving. Ze hebben er herinneringen, hebben er een sociaal leven opgebouwd en hebben er hun dagelijkse routines. Een verhuizing betekent vaak ook een neerwaartse stap in de wooncarrière. Verder speelt het relatief grote eigen woningbezit een rol bij de lage verhuisgeneigdheid van ouderen. Door de toegenomen zelfredzaamheid kunnen ouderen vaak ook lang op hetzelfde adres blijven wonen. Daarnaast stimuleert de overheid ouderen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen (Gielen, Herbers en Hitzert, 2018; Ministerie van VWS, 2018; Rijksoverheid, 2019).
In dit artikel beschrijven wij de huidige woonsituatie van ouderen vanaf 55 jaar en hun wensen en behoeften voor de toekomst. Kennis over de woonsituatie, de woon- en verhuiswensen van deze (aankomende generatie) ouderen zijn van belang voor de toekomstige situatie op de woningmarkt. De huidige woonsituatie van 55-plussers (paragraaf 2.1) is in kaart gebracht op basis van het onderzoek WoON 2018 (zie technische toelichting). Op basis van het onderzoek Belevingen 2019 is nagegaan hoe 55-plussers hun (toekomstige) woonsituatie zien. Personen die aangeven in een seniorenwoning te wonen zijn hierbij buiten beschouwing gelaten, omdat deze woningen speciaal zijn gebouwd of aangepast voor de oude dag. Eerst is bekeken in welke mate 55-plussers hun huidige woning geschikt vinden om in te blijven wonen bij gezondheids- of ouderdomsklachten (paragraaf 2.2). Vervolgens komen de verhuiswensen van 55-plussers aan bod (paragraaf 2.3).Tot slot komt aan de orde hoe 55-plussers staan tegenover verschillende woonvormen als zij niet meer zelfstandig kunnen blijven wonen, zoals inwonen bij (schoon)kinderen of een verzorgingshuis (paragraaf 2.4).
De onderzoeksuitkomsten worden gepresenteerd voor drie leeftijdsgroepen, te weten 55- tot 65-jarigen, 65- tot 75-jarigen en 75-plussers. Afhankelijk van het thema is in de bivariate analyses ook gekeken in welke mate de resultaten verschillen naar andere achtergrondkenmerken. Daarbij gaat het om de gezondheidssituatie en de welvaartspositie van het huishouden, het wel of niet ontvangen van mantelzorg, de frequentie van contacten met buren en de eigen woonsituatie zoals huur/koop en type woning (zie technische toelichting).
In veel gevallen bestaat er een samenhang tussen deze kenmerken. Zo is er een verband tussen leeftijd en gezondheid (hoe ouder des te groter de kans op gezondheidsproblemen) en tussen welvaart en de woonsituatie (bijvoorbeeld hoe groter de welvaart des te groter de kans op eigenwoningbezit is). In multivariate analyses is gekeken of de verschillen die in de bivariate analyses zijn gevonden, blijven bestaan wanneer gecorrigeerd wordt voor deze samenhangen tussen de kenmerken. Wanneer deze verschillen wegvallen wordt dit vermeld. Alle verschillen die vermeld worden zijn statistisch significant (p < 0,05).