Vertrouwen en stemgedrag

2. De rol van vertrouwen

Stemgedrag bestaat uit twee onderdelen: 1) het wel/niet stemmen (opkomst) en 2)partijkeuze. Voor de Nederlandse context is een verband tussen vertrouwen en opkomst ineen aantal studies van onder meer het CBS gesignaleerd. Zo heeft Schmeets (2017) een positieve relatie vastgesteld tussen sociaal en institutioneel vertrouwen met opkomst. Ook komt de positieve relatie tussen politiek vertrouwen en opkomst naar voren in studies naar de gemeenteraadsverkiezingen (Boogers en Salome, 2014; Steenvoorden en Van der Waal, 2016). Linssen (2016) stelt ten slotte dat sociaal kapitaal, waar vertrouwen deel van uitmaakt, een positief effect heeft op de opkomst in vrijwel alle EU-landen, waaronder Nederland.
Dit verband tussen vertrouwen en opkomst is echter geenszins vanzelfsprekend in de internationale academische literatuur. Zo is in meerdere studies in de Verenigde Staten aangetoond dat er nauwelijks of geen verband is tussen politiek vertrouwen en opkomst (Citrin, 1974; Shaffer, 1981; Rosenstone en Hansen, 1993; Timpone, 1998). Daarnaast vinden Uslaner en Brown (2005, p. 871) geen enkele relatie tussen opkomst en sociaal vertrouwen (ofwel vertrouwen in de medemens) in de Verenigde Staten. Maar ook in bredere zin blijkt uit een meta-analyse van Smets en Van Ham (2012) van 90 studies in Europa en de VS dat er geen verband is tussen sociaal vertrouwen en institutioneel vertrouwen enerzijds, en opkomst anderzijds. Cox (2003) vindt daarentegen wel een verband tussen sociaal en institutioneel vertrouwen en opkomst bij de Europese Parlementsverkiezingen. Een mogelijke reden voor deze schijnbaar conflicterende resultaten wordt gegeven door Bäck en Christensen (2016, p. 14). In landen met een gemiddeld laag sociaal vertrouwen, is de relatie tussen sociaal vertrouwen en opkomstzwak, terwijl die voor landen met een gemiddeld hoog sociaal vertrouwen beduidend sterker is. Dit kan een verklaring zijn voor het feit dat in de Verenigde Staten (een ‘medium trust society’) geen verband wordt gevonden tussen vertrouwen en opkomst, terwijl dat in Nederland (een ‘high-trust society’) wel het geval is (Delhey en Newton, 2005).

In een tijd waarin mensen zich veel minder automatisch identificeren met een partij of ideologie, ligt het voor de hand dat factoren als vertrouwen ook een grotere rol gaan spelen in de partijkeuze. Vertrouwen is namelijk een geschikte vuistregel (‘heuristic’) om de keuze voor een partij te maken, juist wanneer een dergelijke keuze niet direct voor de hand ligt (Hetherington, 1999, p. 311–312). Het feit dat vertrouwen een goed ontwikkelde oriëntatie is ten opzichte van anderen en van instituties maakt het toegankelijk. Deze toegankelijkheid is essentieel, zo stelt Hetherington: hoe toegankelijker een vuistregel is,hoe invloedrijker deze is voor het vormen van meningen en stemgedrag. Bovendien is het(zeker in de Nederlandse context) vaak lastig om specifieke partijen of mensen ‘af te rekenen’ voor hun beleid vanwege de praktijk van coalities met meerdere partijen. Eén specifieke verantwoordelijke is lang niet altijd aan te wijzen. Dit maakt dat mensen zich met name afvragen: vertrouw ik deze persoon, deze partij of deze institutie wel? In lijn met deze theoretische verwachtingen kwamen Gielen en Schmeets (2015) en Schmeets (2017)in de Nederlandse context tot de conclusie dat er inderdaad een verband tussen vertrouwen en partijkeuze lijkt te zijn.