2. Achtergrond en onderzoeksvragen
Theoretische gezichtspunten
Het hoogst behaalde onderwijsniveau geldt als een belangrijke indicator voor het menselijk kapitaal dat men heeft opgebouwd, een investering die de economische vooruitzichten op langere termijn in positieve zin beïnvloedt (Becker, 1994). Lange tijd was de veronderstelling dat een sterke verdiencapaciteit van de man stabiliteit zou brengen in het huwelijk, maar dat een groter economisch potentieel van de vrouwelijke partner het huwelijk zou ontwrichten. Het zou afbreuk doen aan de voordelen van specialisatie binnen het huwelijk waarbij de man zich volledig toelegt op betaald werk en de vrouw haar tijd steekt in het huishouden en de opvoeding en zorg voor de kinderen (Becker, 1981). Ook werd verondersteld dat een betere economische positie van de vrouw haar afhankelijkheid zou verkleinen waardoor haar drempel om een slecht huwelijk te verlaten kleiner zou zijn (Sayer en Bianchi, 2000). Dit gezichtspunt veronderstelt dat relaties waarbij de man hoger opgeleid is dan de vrouw stabieler zijn dan relaties waarbij de partners een gelijkonderwijsniveau hebben en al helemaal stabieler zijn dan relaties waarbij de vrouw hoger opgeleid is dan de man.Deze theorieën worden echter in veel westerse landen steeds meer als ouderwets beschouwd (Lyngstad en Jalovaara, 2010). De sociologe Oppenheimer (1997) benadrukte dat een sterke economische positie van de vrouw op dezelfde manier bijdraagt aan de stabiliteit van een relatie als een sterke economische positie van de man. Hoe hoger het onderwijsniveau van de vrouw ten opzichte van dat van haar mannelijke partner, hoe hoger in het algemeen ook haar bijdrage is aan het huishoudensinkomen (Klesment en Van Bavel, 2017). Wanneer de arbeidsmarkt gekenmerkt wordt door veel onzekerheid zouden juist tweeverdieners beter gewapend zijn tegen onvoorziene, ingrijpende gebeurtenissen zoals werkloosheid (Oppenheimer, 1997). Deze hypothese veronderstelt dat een hoogonderwijsniveau van beide partners onafhankelijk van elkaar de stabiliteit van relaties in dezelfde mate versterkt.
Daarnaast wordt aangenomen dat stellen van partners die op elkaar lijken minder vaak uit elkaar gaan dan stellen van partners die sterk van elkaar verschillen (Kalmijn et al., 2005).De sociale en culturele overeenkomsten tussen partners zouden ervoor zorgen dat zij minder last hebben van relatieproblemen die voortkomen uit verschillende voorkeuren en wereldbeelden, dat zij gemakkelijker overeenstemming bereiken over de belangrijkstedoelen en prioriteiten in het leven, en dat zij een gezamenlijke basis hebben van waaruit zij met elkaar communiceren. Daarnaast zouden stellen waarvan de partners wat betreft hun sociale achtergrond van elkaar verschillen, minder steun ondervinden van familie en vrienden indien zich relatieproblemen voordoen (Janssen, 2001). Dit geldt voor bijvoorbeeld een verschil in leeftijd of herkomst, maar ook voor een verschil in onderwijsniveau. Het onderwijsniveau is niet alleen een indicatie voor potentiële verdiensten op de arbeidsmarkt, maar weerspiegelt tevens cultureel kapitaal: kennis van gedragscodes en omgangsvormen die gangbaar zijn binnen bepaalde sociale groepen (Bourdieu, 1984).
Resultaten uit eerder onderzoek
Empirische studies in diverse landen en verschillende perioden naar het effect van het onderwijsniveau op de stabiliteit van huwelijken laten voor mannen een consistent beeld zien: hoe hoger het onderwijsniveau van de man, hoe stabieler het huwelijk is (Lyngstad en Jalovaara, 2010). Het effect van het onderwijsniveau van de vrouw is veel minder eenduidig en verschilt per land en in de tijd. Een hoog onderwijsniveau van de vrouw ging aanvankelijk gepaard met hogere scheidingskansen, maar in veel westerse landen is dit effect in de afgelopen decennia afgezwakt of zelfs van richting veranderd. Vooral in landenwaar scheidingen meer voorkomen en waar de arbeidsdeelname van vrouwen hoog is,scheiden laagopgeleide vrouwen tegenwoordig vaker dan hoogopgeleide vrouwen (Matysiak et al., 2014). Voorbeelden daarvan in Europa zijn Finland en België (Mäenpää enJalovaara, 2014; Theunis et al., 2018). Daartegenover scheiden hoogopgeleide vrouwen in Italië juist vaker dan laagopgeleide vrouwen (Vignoli en Ferro, 2009). In Nederland werd tot dusverre hetzelfde gevonden als in Italië: een hoog onderwijsniveau van de vrouw vergrootte het scheidingsrisico (Poortman en Kalmijn, 2002). Deze Nederlandse bevindingen gelden echter voor huwelijken gesloten tussen 1940 en 2000, terwijl de genoemde studies uit andere Europese landen gebaseerd zijn op recenter gestarte relaties.Nederlandse studies uit dezelfde periode lieten daarnaast zien dat huwelijken relatief instabiel waren indien de vrouw hoger opgeleid was dan de man (Kalmijn, 2003; Janssen,2001). Dit was aanvankelijk ook zo in veel andere landen. Onder andere in de Verenigde Staten, België en Finland is aangetoond dat bij recentelijk gevormde relaties de scheidingskans van stellen waarbij de vrouw hoger opgeleid is dan de man gelijk is aan die van stellen waarbij de man hoger opgeleid is dan de vrouw (Schwartz en Han, 2014;Theunis et al., 2018; Mäenpää en Jalovaara, 2014). Schwartz en Han (2014) suggereren dat huwelijken waarbij de vrouw hoger opgeleid is dan de man vooral stabieler zijn in samenlevingen waarin deze huwelijken meer voorkomen. In die contexten zouden huwelijken waarbij de vrouw hoger opgeleid is dan de man meer geaccepteerd zijn en zou het ideaal van het kostwinnersmodel terrein hebben verloren ten gunste van het egalitaire model. In België vonden Theunis et al. (2018) ondersteuning voor deze hypothese door te laten zien dat huwelijken waarbij de vrouw hoger opgeleid is dan de man een relatief groot echtscheidingsrisico hebben in gemeenten waar deze huwelijken weinig voorkomen.Recent onderzoek in Nederland toont aan dat de kans om te scheiden relatief klein is wanneer beide partners hoogopgeleid zijn (Van Gaalen, Van Houdt en Poortman, 2019). In dit onderzoek is echter niet gekeken naar de onderwijsverhouding binnen relaties.
Kortom, wat betreft het effect van de onderwijsverhouding binnen relaties zijn de uitkomsten van eerdere Nederlandse studies op basis van betrekkelijk oude huwelijkscohorten in lijn met het traditionele kostwinnersmodel. Recentere studies uit Europa en de Verenigde Staten zijn juist in lijn met een egalitair model waarbij het onderwijsniveau van beide partners belangrijk is voor de stabiliteit van huwelijken en het niet uitmaakt welke partner hoger is opgeleid. Nu het aandeel hoogopgeleide vrouwen sterk is toegenomen en het steeds minder gebruikelijk is dat de man hoger opgeleid is dan zijn vrouwelijke partner, is de verwachting dat ook in Nederland een hoog onderwijsniveau van de vrouw de stabiliteit van relaties bevordert (hypothese 1) en dat relaties waarbij de vrouw hoger opgeleid is dan de man net zo stabiel zijn als relaties waarbij de man hoger opgeleid is dan de vrouw (hypothese 2). Daarnaast wordt verwacht dat, los van de effecten van het onderwijsniveau van beide partners afzonderlijk, relaties stabieler zijn als de partners een gelijk onderwijsniveau hebben (hypothese 3).
Verder wordt onderzocht of het verband tussen het onderwijsniveau van de partners en het risico op scheiding verschilt tussen ongehuwde samenwoners en echtparen. Uit eerder Nederlands onderzoek naar scheidingen tussen 1989 en 2000 bleek de relatiestabiliteit bij ongehuwde samenwoners minder afhankelijk te zijn van het traditionele kostwinnersmodel dan bij gehuwden, vooral tijdens de eerste jaren van de relatie (Kalmijn et al.,2007). Deze uitkomsten waren in lijn met het idee dat gehuwde stellen in het algemeen meer traditionele waarden aanhangen terwijl ongehuwde samenwoners juist meerwaarde zouden hechten aan gendergelijkheid. Hierop voortbordurend is de verwachting dat het traditionele kostwinnersmodel, waarbij de man hoger opgeleid is dan de vrouw, de stabiliteit van huwelijken sterker bevordert dan die van samenwoon relaties. Bij ongehuwde samenwoners wordt verwacht dat de effecten van het onderwijsniveau van mannen en vrouwen meer symmetrisch zijn (hypothese 4).