4. Conclusie en discussie
De auto is niet meer weg te denken uit ons leven. De opmars van de auto sinds 1927 was ongekend: in 2019 zijn er 207 maal zoveel personenauto’s dan bij de start van de tijdreeks. Enkel door de omstandigheden in de Tweede Wereldoorlog daalde het aantal auto’s fors om daarna weer snel te herstellen. Vooral in de jaren vijftig vond er een mobiliteitsexplosie plaats. Inkomensgroei en suburbanisatie zorgden ervoor dat mensen gingen reizen van hun woning buiten de stad naar hun werk in de stad. De auto vergrootte het potentiële bereik. Tussen 1947 en 1971 kwamen grote forensenstromen op gang. In 1971 werkte 35 procent van de beroepsbevolking buiten de stad; in 2015 was dit opgelopen tot 62 procent.
Sinds 1990 groeide het aantal autokilometers afgelegd in binnen- en buitenland met 40 procent tot 119 miljard in 2017. De populariteit van de personenauto is ongekend hoog maar volgens Jeekel worden we ook steeds afhankelijker van de auto. Jongere generaties daarentegen bezitten weliswaar minder vaak een auto maar de meesten onder hen hebben wel een rijbewijs. Dat leidt tot de vraag of het lagere autobezit onder 18- tot 30-jarigen een voorbode zou kunnen zijn van een afname van het aantal personenauto’s of dat er alleen sprake is van uitgesteld autobezit?
Door het beschikbaar komen van de lange consistente tijdreeks met gegevens over motorvoertuigen is het mogelijk om de ontwikkeling van het aantal personenauto’s tussen 1927 en 2019 te onderzoeken. Om daarnaast ook de ontwikkeling van het gebruik van personenauto te volgen, is gebruik gemaakt van meerdere kortere tijdreeksen die een deel van dit tijdvak bestrijken. Om toch een indruk te kunnen geven van het personenautogebruik is voor de periode 1990–1992 gebruik gemaakt van gegevens betreffende reizigerskilometers. Na die tijd heeft de meeting van reizigerskilometers steeds veranderingen ondergaan waardoor methodebreuken zijn ontstaan. Om deze reden is uitgeweken naar het gebruik van gegevens betreffende de verkeersprestaties van Nederlandse personenauto’s die beschikbaar is vanaf 1990 tot heden. Beide tijdreeksen geven een beeld van het autogebruik in die specifieke periodes maar door andere meetmethodes, andere definities en dergelijke zijn zij niet consistent en dus niet volgtijdelijk vergelijkbaar. Om historische trends te kunnen duiden zijn consistente, lange tijdreeksen nodig die aansluiten bij de hedendaagse gegevens. Meer onderzoek gericht op het corrigeren van trendbreuken in reeds bestaande tijdreeksen van verkeer zoals autogebruik maar ook gericht op andere gegevens zoals autokenmerken, is daarom aan te bevelen.