3. Resultaten
3.1 Tevredenheid met het leven
In 2016 gaf 85 procent van de volwassenen aan tevreden te zijn met het leven dat ze leiden, 3 procent was ontevreden en 12 procent tevreden noch ontevreden (zie tabel B.1). Mannen zijn even vaak tevreden met hun leven als vrouwen en ook tussen de verschillende leeftijdsgroepen is er weinig onderscheid. Wel maakt het onderwijsniveau uit: van de laagopgeleiden is 81 procent tevreden, van de middelbaar opgeleiden 85 procent en van de hoogopgeleiden 90 procent. Deze verschillen kunnen worden verklaard door de gemiddeld slechtere gezondheid en het doorgaans lagere inkomen van laagopgeleiden. Daarnaast speelt ook de migratieachtergrond een rol bij de mate van tevredenheid. Personen met een Nederlandse achtergrond zijn het vaakst content (87 procent) gevolgd door mensen met een westerse (83 procent) en niet-westerse (76 procent) migratieachtergrond.
Migratieachtergrond | Tevreden (% personen van 18 jaar en ouder) | Niet tevreden, niet ontevreden (% personen van 18 jaar en ouder) | Ontevreden (% personen van 18 jaar en ouder) |
---|---|---|---|
Nederlandse achtergrond | 87 | 11 | 3 |
Westerse migratieachtergrond | 83 | 11 | 6 |
Niet-westerse migratieachtergrond | 76 | 20 | 4 |
2016 Ook de huishoudens- en werksituatie en de frequentie van de sociale contacten met familie, vrienden en buren zijn van belang voor de tevredenheid. Personen met een vaste partner geven aanzienlijk vaker aan tevreden te zijn met het leven dan mensen zonder partner: 89 tegen 76 procent. Het al dan niet hebben van kinderen maakt echter niet uit voor de tevredenheid. Onder werkenden en vrijwilligers zijn voorts meer tevredenen te vinden dan onder mensen die geen betaald werk of vrijwilligerswerk verrichten. Verder neemt de tevredenheid met het leven toe naarmate er vaker sociaal contact is. Het contact met familie en vrienden is daarbij sterker gerelateerd aan tevredenheid dan het contact met buren. De huishoudens- en werksituatie en de frequentie van sociale contacten voegen allemaal verklaarde variantie toe aan het model met alleen persoonskenmerken (geslacht, leeftijd, onderwijsniveau, migratieachtergrond), gezondheid en inkomen. Dat wil zeggen dat deze aspecten van belang zijn voor de tevredenheid met het leven naast deze kenmerken (zie tabel B.5).
3.2 Zinvolheid van het eigen leven
Bijna 9 op de 10 volwassenen zeiden in 2016 dat zij de dingen die ze doen in het leven als zinvol of heel zinvol beschouwen, ruim 1 op de 10 ervaarde deze als niet (zo) zinvol (tabel B.2). Vrouwen vinden vaker dan mannen dat zij een zinvol leven leiden, het verschil is echter klein: 90 tegen 88 procent. Het onderscheid blijft bestaan als gecorrigeerd wordt voor de andere persoonskenmerken (leeftijd, onderwijsniveau en migratieachtergrond), gezondheid, inkomen, het hebben van een partner en/of kinderen, (vrijwilligers)werk en sociale contacten (zie tabel B.6).
Ouderen vinden vaker dan jongeren dat zij een zinvol leven leiden. Een uitzondering
hierop zijn 75-plussers, zij zeggen het minst vaak dat ze de dingen die zij doen in hun
leven als zinvol ervaren: 82 procent. Bij jongeren van 18 tot 25 jaar is dat aandeel met
85 procent iets hoger, maar lager dan bij 25- tot 75-jarigen. Het verschil tussen jongeren
en 75-plussers kan worden verklaard doordat 75-plussers gemiddeld een slechtere
gezondheid hebben, terwijl het verschil tussen jongeren en 25- tot 75-jarigen kan worden
toegeschreven aan het feit dat die laatsten vaker kinderen hebben. Mensen met kinderen
ervaren hun leven vaker als zinvol dan mensen zonder kinderen.
Leeftijd | Heel zinvol (% personen ) | Zinvol (% personen ) | Niet zo zinvol (% personen ) | Helemaal niet zinvol (% personen ) |
---|---|---|---|---|
18 tot 25 jaar | 16 | 69 | 12 | 2 |
25 tot 35 jaar | 16 | 73 | 9 | 1 |
35 tot 45 jaar | 16 | 73 | 9 | 1 |
45 tot 55 jaar | 15 | 75 | 9 | 1 |
55 tot 65 jaar | 15 | 75 | 8 | 1 |
65 tot 75 jaar | 11 | 81 | 8 | 1 |
75-plus | 8 | 74 | 16 | 2 |
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond zien hun leven minder dikwijls als zinvol (85 procent) dan degenen met een Nederlandse of westerse migratieachtergrond (89 procent). Dit kan worden verklaard doordat mensen met een niet-westerse achtergrond vaker laagopgeleid zijn en niet werken. Onder laagopgeleiden is het aandeel dat het leven als zinvol ervaart kleiner dan onder hoogopgeleiden: 87 versus 91 procent. Dit komt doordat dat laagopgeleiden vaker 75 jaar of ouder zijn. Als leeftijd, gezondheid en inkomen worden meegenomen, valt de relatie tussen onderwijsniveau en het ervaren van een zinvol leven weg.
Kinderen, een vaste partner, betaald werk en vrijwilligerswerk zijn allemaal positief gerelateerd aan het ervaren van een zinvol leven. Ook geven mensen met veelvuldige sociale contacten met familie, vrienden en buren vaker aan hun leven zinvol te vinden dan degenen met weinig of geen contact. Het hebben van kinderen hangt sterker samen met een zinvol leven dan de aanwezigheid van een partner of het verrichten van vrijwilligerswerk. Het sterkst gerelateerd aan zinvolheid is echter de ervaren gezondheid. Dit komt mogelijk doordat gezonde mensen beter in staat zijn activiteiten te ondernemen die voor hen zin geven aan het leven. Ook hier verklaart het model met zowel de huishoudens- als werksituatie als de frequentie van de sociale contacten meer variantie in zinvolheid dan een model met alleen persoonskenmerken, gezondheid en inkomen.
Categorie | Aandeel (% personen van 18 jaar en ouder) | |
---|---|---|
Kinderen | Wel | 91 |
Kinderen | Niet | 85 |
Partner | Wel | 91 |
Partner | Niet | 84 |
Betaald werk | Wel | 92 |
Betaald werk | Niet | 84 |
Vrijwilligerswerk | Wel | 92 |
Vrijwilligerswerk | Niet | 86 |
3.3 Positieve en negatieve affecten
Van de volwassenen ervaart, naar eigen zeggen, meer dan de helft (53 procent) regelmatig positieve emoties, 22 procent ervaart deze vaak en 4 procent zelden. Negatieve emoties worden veel minder dikwijls ervaren. Veruit het grootste deel van de mensen, namelijk 72 procent, ervaart deze zelden, terwijl slechts 2 procent vaak negatieve emoties heeft. Bijna 9 op de 10 voelden zich kalm de dag voorafgaand aan het onderzoek, ruim 8 op de 10 waren vrolijk en bijna de helft had gelachen. Aan de andere kant voelde 36 procent zich moe, 20 procent bezorgd en 13 procent gestrest. Ook was 10 procent somber, 9 procent droevig en 5 procent boos.
Categorie | Vaak (% personen van 18 jaar en ouder) | Regelmatig (% personen van 18 jaar en ouder) | Soms (% personen van 18 jaar en ouder) | Zelden (% personen van 18 jaar en ouder) |
---|---|---|---|---|
Positieve emoties | 22 | 53 | 20 | 4 |
Negatieve emoties | 2 | 8 | 18 | 72 |
Vrouwen ervaren iets minder vaak positieve en vaker negatieve emoties dan mannen. Van de vrouwen heeft 21 procent dikwijls een positieve gemoedstoestand, van de mannen is dat 24 procent (zie tabel B.3). Dit verschil verdwijnt als gecorrigeerd wordt voor gezondheidsverschillen; vrouwen hebben gemiddeld een slechtere gezondheid dan mannen. De meeste vrouwen (68 procent) en mannen (77 procent) ervaren zelden negatieve emoties. Mannen voelen zich vaker kalm, vrolijk en gelukkig dan vrouwen. Vrouwen zijn vooral vaker moe dan mannen: 41 tegen 31 procent (zie tabel B.4). Maar ook voelen ze zich vaker gestrest, droevig, somber en bezorgd. Mannen en vrouwen lachen evenveel.
Jongeren ervaren in het algemeen vaker positieve emoties dan ouderen. Waar 33 procent van de 18- tot 25-jarigen vaak positieve emoties ervaart, is dit onder 75-plussers 13 procent. Daarnaast hebben jongeren ook frequenter negatieve emoties dan ouderen. Het aandeel dat de dag voorafgaand aan het onderzoek gelachen heeft, is lager naarmate men ouder is. Van de jongeren van 18 tot 25 jaar had 69 procent gelachen, van de 75-plussers 29 procent. De 75-plussers voelden zich ook minder dikwijls vrolijk dan de andere leeftijdsgroepen, van hen was 72 procent vrolijk. Dit verschil is te wijten aan de slechtere gezondheid van deze ouderen. 75-plussers hebben wel minder vaak stress en zijn minder dikwijls vermoeid dan 18- tot 25-jarigen. In het algemeen zijn mensen tot 45 jaar vaker vermoeid dan personen die ouder zijn. 75-plussers zijn wel vaker vermoeid dan 65- tot 75-jarigen.
Van de volwassenen met een niet-westerse migratieachtergrond heeft 26 procent vaak een positieve gemoedstoestand. Dat aandeel is hoger dan bij mensen met een Nederlandse achtergrond (22 procent). Dit wordt verklaard doordat mensen met een niet-westerse achtergrond gemiddeld jonger zijn. Het aandeel dat zelden negatieve emoties ervaart is echter kleiner onder personen met niet-westerse achtergrond dan onder degenen met een Nederlandse achtergrond: 59 versus 74 procent. Mensen met een niet-westerse achtergrond geven minder dikwijls aan zich vrolijk, kalm en gelukkig te voelen, maar lachen vaker. Deze groep voelt zich ook vaker gestrest, moe, bezorgd, somber of droevig. Tussen laag- en hoogopgeleiden zijn er geen verschillen in het aandeel dat vaak positieve dan wel negatieve emoties ervaart.
Het blijkt dat vrijwilligerswerk en vrienden- en burencontacten gerelateerd zijn aan het vaak hebben van positieve emoties, maar betaald werk, kinderen, een vaste partner en familiecontacten niet (zie tabel B.7). Voor het zelden ervaren van negatieve emoties doen alleen het hebben van een partner en de burencontacten er toe (zie tabel B.8). Dit zou ermee te maken kunnen hebben dat positieve dan wel negatieve emoties vooral het gevolg zijn van levensgebeurtenissen of ervaringen die niet worden meegenomen in dit onderzoek.
3.4 Relaties tevredenheid met het leven, zinvolheid en affecten
Mensen die hun leven als zinvol ervaren, zijn veel vaker tevreden met hun leven dan mensen die hun leven niet zinvol vinden: 89 tegen 53 procent. Het aandeel ontevredenen
is respectievelijk 1 en 16 procent.
Categorie | Tevreden (% personen van 18 jaar en ouder) | Niet ontevreden, niet tevreden (% personen van 18 jaar en ouder) | Ontevreden (% personen van 18 jaar en ouder) |
---|---|---|---|
(Zeer) zinvol | 89 | 9 | 1 |
Niet (zo) zinvol | 53 | 31 | 16 |
Positieve en negatieve emoties zijn gerelateerd aan de tevredenheid met het leven. Ook hangen positieve en negatieve emoties samen met de ervaren zinvolheid. Negatieve emoties zijn sterker (negatief) gerelateerd aan tevredenheid met het leven dan positieve(positief) hieraan gerelateerd zijn. Voor zinvolheid geldt het tegenovergestelde: daar zijn positieve emoties sterker (positief) gerelateerd dan negatieve (negatief).
Positieve en negatieve affecten hangen ook met elkaar samen, maar deze relatie is niet sterk genoeg om te spreken van inwisselbare concepten. Het ervaren van positieve emoties is niet hetzelfde als de afwezigheid van negatieve emoties. Positieve en negatieve emoties zijn dus twee verschillende zaken. Dit is in lijn met resultaten uit eerder onderzoek (Deci en Ryan, 2008; Ryff, 1989).
Tevredenheid met het leven | Zinvolheid | Positief affect | Negatief affect | Vrolijk | Kalmte | Gelukkig | Lachen | Bezorgd | Droevig | Somber | Boos | Stress | Moe | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Tevredenheid met het leven (1 ontevreden - 3 tevreden) | 1,00 | |||||||||||||
Zinvolheid (1 helemaal niet - 4 zeer) | 0,25* | 1,00 | ||||||||||||
Positief affect (1 zelden - 4 vaak) | 0,29* | 0,27* | 1,00 | |||||||||||
Negatief affect (1 zelden - 4 vaak) | -0,33* | -0,16* | -0,45* | 1,00 | ||||||||||
Vrolijk (1 helemaal niet - 4 heel) | 0,28* | 0,24* | 0,77* | -0,48* | 1,00 | |||||||||
Kalmte (1 helemaal niet - 4 heel) | 0,17* | 0,18* | 0,58* | -0,36* | 0,42* | 1,00 | ||||||||
Gelukkig (1 helemaal niet - 4 heel) | 0,34* | 0,28* | 0,74* | -0,48* | 0,68* | 0,42* | 1,00 | |||||||
Lachen (1 helemaal niet - 4 heel veel) | 0,19* | 0,22* | 0,64* | -0,22* | 0,45* | 0,23* | 0,43* | 1,00 | ||||||
Bezorgd (1 helemaal niet - 4 heel) | -0,26* | -0,14* | -0,42* | 0,56* | -0,41* | -0,36* | -0,41* | -0,25* | 1,00 | |||||
Droevig (1 helemaal niet - 4 heel) | -0,31* | -0,17* | -0,44* | 0,68* | -0,47* | -0,31* | -0,47* | -0,24* | 0,51* | 1,00 | ||||
Somber (1 helemaal niet - 4 heel) | -0,34* | -0,22* | -0,52* | 0,70* | -0,52* | -0,35* | -0,54* | -0,30* | 0,52* | 0,70* | 1,00 | |||
Boos (1 helemaal niet - 4 heel) | -0,19* | -0,11* | -0,27* | 0,55* | -0,29* | -0,26* | -0,30* | -0,12* | 0,34* | 0,43* | 0,46* | 1,00 | ||
Stress (1 helemaal niet - 4 heel) | -0,23* | -0,13* | -0,36* | 0,58* | -0,34* | -0,42* | -0,36* | -0,15* | 0,45* | 0,42* | 0,48* | 0,43* | 1,00 | |
Moe (1 helemaal niet - 4 heel) | -0,20* | -0,11* | -0,27* | 0,55* | -0,30* | -0,26* | -0,28* | -0,11* | 0,32* | 0,32* | 0,37* | 0,26* | 0,42* | 1,00 |
1) Spearman's rho is gerapporteerd, omdat het gaat om categoriale variabelen. * = p < 0,01. |
3.5 Wie scoort hoog op subjectief welzijn?
Van de volwassenen is 18 procent niet alleen tevreden met het leven, maar vindt het eigen leven ook zinvol en ervaart dikwijls positieve en zelden negatieve emoties. Mannen,jongeren en hoogopgeleiden zijn relatief vaak positief op alle onderscheiden aspecten van welzijn. Het onderscheid tussen mannen en vrouwen en hoog- en laagopgeleiden kan worden verklaard door verschillen in gezondheid. Vrouwen en laagopgeleiden ervaren vaker een minder goede gezondheid dan mannen en hoogopgeleiden. Er is geen verschil naar migratieachtergrond. Mensen die positief scoren op alle welzijnsaspecten hebben frequenter sociale contacten en doen vaker vrijwilligerswerk dan degenen die laag scoren.De groep die èn ontevreden is met het leven èn het leven niet zinvol vindt èn bovendien zelden positieve en vaak negatieve emoties ervaart, is te klein om uitspraken over te doen.