1. Inleiding
Een meerderheid van de bevolking is zich ervan bewust dat het klimaat en het energieverbruik problemen zijn. Uit de Eurobarometer van 2017 blijkt dat 70 procent van de Nederlandse bevolking klimaatverandering als één van de vier belangrijksteproblemen ervaart. Ook is het milieubesef in de periode 2012–2017 sterk toegenomen(CBS, 14 september 2018). In 2012 vond nog 40 procent dat lucht, bodem en water sterk verontreinigd zijn, in 2017 is dat toegenomen tot 55 procent. Was in 2012 nog 59 procent van mening dat er veel schade is toegebracht aan de natuur, in 2017 is dit met 75 procent fors hoger. Tevens is een grotere groep bereid om meer belasting te betalen voor een beter milieu. Tot slot maakt bijna de helft zich zorgen over de uitputting van fossiele bronnen(Van der Lelij, De Graaf en Visscher, 2016).
Dit toenemende milieubewustzijn vertaalt zich in opvattingen over duurzame energie.Zo staat driekwart van de Nederlanders positief tegenover het stimuleren van duurzame energie, slechts 2 procent is daarover negatief (Van der Lelij, Graaf en Visscher, 2016).Voorts denkt een meerderheid van de bevolking dat Nederland door de ontwikkeling van duurzame energie onafhankelijker wordt van andere landen en zijn concurrentiepositie verbetert (Van der Lelij, De Graaf en Visscher, 2016). Uit de Nationale Energieverkenning blijkt dat Nederlanders het feitelijke aandeel van het land aan duurzame energie overschatten (Schoots, Hekkenberg en Hammingh, 2017).
Hoe energiebewust gedragen Nederlanders zich? Wat is de reden voor hun energiebewust gedrag? En hoe denkt de Nederlandse bevolking over duurzame energie? Op deze vragen wordt in dit artikel ingegaan. Meer specifiek wordt vastgesteld in welke mate het milieu voor de bevolking belangrijk is, hoe milieubewustzijn zich manifesteert in daadwerkelijk gedrag en hoe noodzakelijk men duurzame energie acht. Daarbij wordt ook onderzocht in welke mate bevolkingsgroepen zich hierin onderscheiden. Bekend is dat hoger opgeleiden het milieu belangrijker vinden dan lager opgeleiden (Van der Lelij, De Graaf en Visscher, 2016). Ook inkomen is onderscheidend. Mensen met een laaginkomen zullen vaker uit kostenoverwegingen energiebesparend gedrag afwijzen dan mensen met een hoger inkomen. Tevens wordt verwacht dat de huishoudenssamenstelling een relevante factor is voor zowel de opvattingen als het gedrag over duurzame energie.
Maar ook omstandigheden, zoals de mogelijkheid om het gft-afval gescheiden in te zamelen, en de sociale omgeving spelen een rol (Ajzen en Fishbein, 1980). Zowel een partner als kinderen in een huishouden zullen energiebesparend gedrag stimuleren. Leeftijd zal naar verwachting ook een rol spelen: jongeren zijn meer milieubewust dan ouderen. Ook vragen jongeren meer aandacht voor het milieu dan ouderen (Schmeets en Van Hoof, 2016; Schmeets en Gielen, 2015). Vrouwen stemmen beduidend vaker op milieubewuste partijen als GroenLinks en de Partij voor de Dieren dan mannen (CBS, 2017) en het ligt voor de hand dat dit ook tot uiting zal komen in hun opvattingen over duurzame energie. Tevens is de verwachting dat de migratieachtergrond onderscheidend zal zijn. De gedachte is dat niet-westerse migranten meer prioriteit geven aan materiële doelen, zoals financiële zekerheid en veiligheid, dan aan milieudoelen dan mensen met een westerse of Nederlandse achtergrond (Buijs, Custers en Lagers, 2007). Ten slotte wordt verwacht dat de milieuproblematiek sterker zal wegen in grote steden dan op het platteland. In steden is immers de milieuproblematiek, zoals luchtvervuiling, groter dan op het platteland (Voerknecht en Van Bokhorst, 2018). Met gegevens uit het onderzoek Belevingen 2017 is het bovenstaande verder onderzocht (zie toelichting).