5. Duurzame mobiliteit
5.1 Autobezit van huishoudens
7 op de 10 huishoudens hebben een personenauto
Op 1 januari 2020 had 68 procent van de huishoudens minimaal één personenauto in bezit. Auto’s op naam van bedrijven zijn niet meegeteld. 16 procent van de huishoudens had meer dan één personenauto in bezit12). Het totaal aantal personenauto’s in bezit van particulieren is toegenomen van 5,6 miljoen in 2000 naar 7,6 miljoen in 2020 (CBS StatLine, 2020c).
Geen auto vanwege voldoende alternatieven, kosten of milieu
Mensen in een huishouden zonder auto hebben in het onderzoek Belevingen 2020 aangegeven wat daarvoor de redenen waren. De meest genoemde zijn: geen behoefte aan een auto (vanwege goede alternatieven zoals met name fiets en openbaar vervoer), de kosten (voor aanschaf, onderhoud en/of parkeren) en vanwege het milieu.
5.2 Gebruik auto, openbaar vervoer en fiets
Autobestuurders dagelijks 19 kilometer op de weg
Gemiddeld maakte een persoon van 18 jaar of ouder in 2019 2,7 verplaatsingen13) per dag waaronder 1,1 verplaatsingen als bestuurder van een personenauto en 0,2 als personenautopassagier (zie bijlagetabel 5a). Per dag legde een persoon gemiddeld 38,6 kilometer af in het verkeer in Nederland; daarvan werd 21,0 kilometer afgelegd als autobestuurder en 5,8 kilometer als autopassagier. Bestuurders gebruiken de auto voornamelijk om van en naar het werk te reizen (CBS StatLine, 2017). Per week maakt een persoon gemiddeld 7,7 verplaatsingen als autobestuurder. Niet elke automobilist zit dagelijks achter het stuur.
In het onderzoek Onderweg in Nederland (ODiN) zijn vragen gesteld over de frequentie waarmee bepaalde vervoermiddelen worden gebruikt. In 2019 hebben in totaal 53.380 personen van 6 jaar of ouder aan dit onderzoek deelgenomen; 45.939 van hen waren 18 jaar of ouder. In 2019 zei 37 procent van de personen van 18 jaar of ouder (vrijwel) dagelijks de auto te gebruiken als bestuurder; 22 procent daarentegen zei dit nooit of bijna nooit te doen (zie bijlagetabel 5a). Meer mannen dan vrouwen gaven aan (vrijwel) dagelijks achter het stuur te zitten, namelijk 44 tegen 30 procent (zie maatwerktabel). Van de mannen zei 16 procent (bijna) nooit de auto te besturen, van de vrouwen 28 procent. Wat leeftijd betreft gaf rond de helft van de 35- tot 55-jarige automobilisten aan (bijna) dagelijks de auto te gebruiken; in andere leeftijdsgroepen was dit percentage lager. Van de mensen van 75 jaar of ouder gaf bijna de helft aan (bijna) nooit achter het stuur te zitten, terwijl maar 13 procent zei (bijna) dagelijks de auto te gebruiken. Het percentage dat (bijna) dagelijks de auto gebruikt is onder hoog- en middelbaar opgeleiden groter dan onder laagopgeleiden, namelijk ruim 40 procent tegen 26 procent. In meer verstedelijkte gemeenten is het aandeel dat zegt (bijna) dagelijks tot enkele keren per week als bestuurder de auto te gebruiken kleiner dan in minder verstedelijkte gemeenten.
8 op de 10 automobilisten laten auto bewust weleens staan
In het onderzoek Belevingen 2020 is aan automobilisten gevraagd of zij de auto bewust weleens laten staan. 78 procent gaf aan dit weleens te doen (zie bijlagetabel 5b). Bijna de helft van hen (48 procent) zegt dat ze dit meestal doen om meer beweging te krijgen, 16 procent doet dit om bij te dragen aan een beter milieu of klimaat, en eveneens 16 procent zegt dat het makkelijker is om in bepaalde situaties niet met de auto te gaan. De andere voorgelegde redenen ‘geld besparen’, ‘drukte op de weg’ en ‘andere redenen’ worden alle door minder dan 10 procent van degenen die de auto weleens laten staan genoemd. Bij de laatste categorie wordt vaker geantwoord dat ze liever een ander vervoermiddel gebruiken of de auto laten staan als ze carpoolen of als ze alcohol willen drinken.
% automobilisten die de auto weleens bewust laten staan | |
---|---|
Meer beweging | 48,4 |
Bijdragen aan een beter milieu of klimaat | 16,3 |
Makkelijker | 15,7 |
Geld besparen | 9,4 |
Drukte op de weg | 3,5 |
Andere reden | 6,7 |
Bron: CBS, Belevingen 2020 |
Dagelijkse automobilisten laten auto minder vaak staan
Automobilisten die dagelijks autorijden zeggen minder vaak de auto bewust weleens te laten staan dan degenen die niet dagelijks achter het stuur zitten, namelijk 66 tegen 88 procent (zie maatwerktabel). De frequente (dagelijkse) automobilisten zijn misschien minder bereid de auto te laten staan of simpelweg minder in staat dit te doen, maar dit kan op basis van het onderzoek niet worden vastgesteld. Degenen die klimaatverandering op dit moment een groot probleem vinden, zeggen ook vaker de auto weleens te laten staan (82 procent) dan degenen die klimaatverandering nu een klein probleem (72 procent) of geen probleem (67 procent) vinden.
Het bewust laten staan van de auto verschilt niet naar geslacht, opleidingsniveau, welvaart en stedelijkheid, maar wel naar leeftijd: 65- tot 75-jarigen zeggen dit vaker te doen dan jongere leeftijdsgroepen.
Acht procent 18-plussers reist dagelijks met openbaar vervoer
Gemiddeld maken personen van 18 jaar of ouder 1,1 keer per week een verplaatsing met het openbaar vervoer (trein of bus, tram en metro). In 2019 gaf 8 procent van de personen van 18 jaar of ouder aan (bijna) dagelijks met het openbaar vervoer te reizen; twee derde daarentegen zei enkele keren per jaar, bijna nooit of nooit met het openbaar vervoer te reizen (zie bijlagetabel 5a). Het percentage dat aangaf (bijna) dagelijks het openbaar vervoer te gebruiken was het hoogst onder de 18- tot 25-jarigen (26 procent) (zie maatwerktabel). Dat veel jongeren in bezit zijn van een studentenreisproduct speelt hierbij wellicht een rol. Verder gaven meer hoog- en middelbaar opgeleiden aan dagelijks met het openbaar vervoer te reizen (beide 9 procent) dan laagopgeleiden (4 procent). In steden reizen meer mensen frequent met het openbaar vervoer dan op het platteland. Zo bedraagt het percentage dat dagelijks het openbaar vervoer gebruikt in zeer sterk stedelijke gemeenten 14 procent, tegen 3 procent in niet stedelijke gemeenten. In steden is er over het algemeen een dichter OV-netwerk dan op het platteland.
Ruim een derde dagelijks op de fiets
Gemiddeld gebruiken mensen van 18 jaar of ouder de fiets 4,6 maal per week. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen elektrische en niet-elektrische fietsen. 35 procent van de mensen van 18 jaar of ouder gaf in 2019 aan (bijna) dagelijks te fietsen; 17 procent zei de fiets nooit of bijna nooit te gebruiken (zie bijlagetabel 5a). Meer vrouwen dan mannen gaven aan dagelijks te fietsen (37 tegen 33 procent) (zie maatwerktabel). Vrouwen gaven echter ook vaker aan de fiets (bijna) nooit te gebruiken (18 tegen 16 procent). Van de 18- tot 25-jarigen gaf 47 procent aan (bijna) dagelijks te fietsen; in andere leeftijdsgroepen was dit dagelijkse fietsgebruik lager. Hoogopgeleiden stappen vaker dagelijks op de fiets dan middelbaar- en laagopgeleiden. Ook onder stedelingen is het dagelijkse fietsgebruik hoger dan onder plattelandsbewoners. Daar staat tegenover dat in zeer sterk stedelijke gemeenten het aandeel dat zegt (bijna) nooit te fietsen groter is dan in minder verstedelijkte gemeenten.
5.3 Elektrisch rijden: gedrag en intenties
Begin 2020 was 2,3 procent van de personenauto’s in Nederland een stekkerauto (dat wil zeggen een volledig elektrische auto of een plug-in hybride). Begin 2014 was dit nog 0,4 procent (CBS, 2021f). De meeste auto’s reden in 2020 op benzine, namelijk zo’n 8 op de 10. Van de particuliere huishoudens had 0,6 procent een stekkerauto14). De meeste stekkerauto’s staan op naam van een bedrijf of eenmanszaak.
Twee procent huishoudens heeft concrete plannen tot aanschaf elektrische auto
Uit het onderzoek Belevingen blijkt dat in het voorjaar van 2020 17 procent van de huishoudens concrete plannen had om in de komende twee jaar een (andere) auto aan te schaffen of te leasen; 65 procent heeft geen plannen en de overige 18 procent weet het nog niet (zie bijlagetabel 5c). 11 procent van de huishoudens met concrete plannen wil dan een volledig elektrische auto aanschaffen of leasen, 45 procent daarvan wil dat niet, 33 procent wil dat misschien en 10 procent weet het nog niet15). Dit betekent dat 2 procent van alle huishoudens aangeeft concrete plannen te hebben om de komende twee jaar een elektrische auto aan te schaffen.
Vooral een elektrische auto vanwege het klimaat of milieu
De meest genoemde reden om in de komende twee jaar (misschien) een volledig elektrische auto aan te schaffen of te leasen, is het klimaat of het milieu: 77 procent van de huishoudens met aankoop- of leaseplannen geeft dit als één van de redenen aan. 34 procent noemt geld besparen als reden en 29 procent zegt niet afhankelijk te willen zijn van fossiele brandstoffen. Een reden die genoemd wordt door personen die (misschien) een elektrische auto willen leasen, is dat dit door de werkgever verplicht wordt gesteld.
Het bijdragen aan milieu of klimaat wordt niet alleen het vaakst als één van de redenen genoemd om (misschien) een volledig elektrische auto aan te schaffen, maar het is ook het vaakst de belangrijkste reden: voor 54 procent van de huishoudens is het bijdragen aan een beter milieu of klimaat de belangrijkste reden, voor 22 procent is dat geldbesparing.
Belangrijkste (of enige) reden (% huishoudens die binnen 2 jaar (misschien) een elektrische auto willen aanschaffen of leasen) | Een reden maar niet de belangrijkste (% huishoudens die binnen 2 jaar (misschien) een elektrische auto willen aanschaffen of leasen) | |
---|---|---|
Bijdragen aan een beter milieu of klimaat | 54,5 | 22,1 |
Geld besparen | 22,2 | 12,1 |
Niet afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen, zoals aardolie en aardgas | 7,7 | 21,5 |
Geen bpm of lage bijtelling | 8,4 | 14,5 |
Rijdt prettig | 1,3 | 9,2 |
Een andere reden | 3,0 | 0,3 |
Geen (belangrijkste) reden | 3,0 | |
Bron: CBS, Belevingen 2020 |
Hoge kosten meest genoemde reden om geen elektrische auto aan te schaffen
Huishoudens die plannen hebben om binnen twee jaar een nieuwe of andere auto aan te schaffen maar dan niet voor een volledig elektrische auto kiezen, noemen hiervoor meestal de hoge kosten als reden (63 procent) (zie bijlagetabel 5c). Met 41 procent geeft ook een relatief groot deel als reden op dat ze geen lange afstanden kunnen rijden op een volle accu. Minder genoemde redenen om geen elektrische auto aan te schaffen zijn het ontbreken van voldoende laadpalen (17 procent), onvoldoende het nut inzien van een elektrische auto (16 procent), opladen duurt te lang (15 procent), en te weinig kennis over elektrische auto’s (7 procent). Andere redenen zijn nog: de accu’s zijn vervuilend, een elektrische auto kan de caravan niet trekken, geen mogelijkheid voor een laadpaal voor de deur en zorgen over de brandveiligheid als de auto en laadpaal in een parkeergarage staan.
Te hoge kosten wordt door het grootste deel (54 procent) als belangrijkste reden genoemd om geen elektrische auto te willen, op afstand gevolgd door het niet kunnen rijden van lange afstanden op een volle accu (19 procent).
5.4 Opvattingen over maximumsnelheid op Nederlandse snelwegen
Om de CO2-uitstoot en de stikstofuitstoot en -neerslag in de natuur te verminderen werd medio maart 2020 een beperking van de maximumsnelheid op de Nederlandse snelwegen tot 100 kilometer per uur ingesteld overdag (tussen 6 en 19 uur). ’s Avonds en ’s nachts (tussen 19 en 6 uur) bleef de snelheid van 120 of 130 kilometer per uur (Rijksoverheid, 2021). De vragen in het onderzoek Belevingen (dat liep van begin februari tot eind juni 2020) over dit onderwerp zijn dus gesteld kort nadat in december 2019 de beslissing werd genomen om de maximumsnelheid op autosnelwegen overdag te verlagen, en kort vóór en grotendeels tijdens de periode waarin de snelheidsbeperking van kracht was.
4 op de 10 vinden 100 kilometer per uur op snelwegen prima voor overdag
41 procent van de bevolking van 18 jaar en ouder is het eens met deze nieuwe maximumsnelheid op Nederlandse snelwegen overdag. Drie procent wil graag naar 90 kilometer per uur of minder, terwijl 52 procent eigenlijk harder zou willen rijden. De meesten willen overdag naar 120 kilometer per uur (24 procent) of 130 kilometer per uur (15 procent). Daarmee lijken zij graag terug te willen naar de situatie van vóór maart 2020. Drie procent wil een maximumsnelheid hoger dan 130 kilometer per uur of helemaal geen maximumsnelheid. Voor 9 procent is 110 kilometer per uur overdag de gewenste maximumsnelheid.
90 kilometer per uur of minder (% personen van 18 jaar of ouder) | 100 kilometer per uur (% personen van 18 jaar of ouder) | 110 kilometer per uur (% personen van 18 jaar of ouder) | 120 kilometer per uur (% personen van 18 jaar of ouder) | 130 kilometer per uur (% personen van 18 jaar of ouder) | Meer dan 130 kilometer per uur (% personen van 18 jaar of ouder) | Geen maximum snelheid (% personen van 18 jaar of ouder) | Weet niet (% personen van 18 jaar of ouder) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Overdag | 2,8 | 40,6 | 9,4 | 24,3 | 15,3 | 1,4 | 1,2 | 5,2 |
's Avonds en 's nachts | 2,3 | 18,1 | 4,2 | 26,7 | 34,7 | 5,8 | 2,9 | 5,2 |
Bron: CBS, Belevingen 2020 |
Ruim de helft is voor handhaving maximumsnelheid van 120 of 130 km/u in avond en nacht
Een meerderheid van de volwassenen is het eens met de vanaf 19 uur geldende maximumsnelheid van 120 of 130 kilometer per uur op snelwegen: 27 procent geeft aan dat 120 kilometer per uur voor hen de gewenste maximale snelheid is, 35 procent kiest voor 130 kilometer per uur. Negen procent zou eigenlijk harder willen rijden. 18 procent daarentegen ziet liever dat er ’s avonds en ‘s nachts net als overdag maximaal 100 kilometer per uur wordt gereden. Personen die dagelijks autorijden wensen vaker harder te rijden dan de maximale snelheid (zowel overdag als ’s nachts) dan personen die niet dagelijks rijden (zie maatwerktabel).
Personen die klimaatverandering probleem vinden vaker voorstander van nieuwe maximumsnelheid
De aangepaste maximumsnelheid van 100 kilometer per uur overdag heeft een groter draagvlak onder de mensen die klimaatverandering nu een groot probleem vinden dan onder degenen die dat niet vinden: van de eerste groep is 49 procent voorstander van de nieuwe maximumsnelheid, van de laatste groep is 28 procent voorstander. Degenen die de klimaatverandering geen groot probleem vinden zijn naar verhouding vaak voorstander van een hogere maximumsnelheid op autosnelwegen.
Vooral mannen en jongeren rijden graag hard op autosnelwegen
Vrouwen en ouderen zijn het vaker met de nieuwe maximumsnelheid eens dan mannen en jongeren (zie maatwerktabel). Mannen en 18- tot 35-jarigen zijn vaker voorstander van een maximumsnelheid van 130 kilometer per uur overdag en meer dan 130 kilometer per uur ’s nachts. Uit eerder onderzoek bleek dat mannen vaker dan vrouwen te hard rijden en dat jongeren dat vaker doen dan ouderen. Ook kwam naar voren dat bestuurders die dagelijks rijden zich minder vaak aan de maximumsnelheid houden (Kloosterman en De Witt, 2017).
5.5 Reizen met het vliegtuig: gedrag en intenties
Vliegverkeer in Nederland nam toe tot 2020
In 2019 waren er in totaal iets meer dan 566 duizend vluchten van en naar de vijf Nederlandse luchthavens van nationaal belang (Amsterdam Schiphol, Eindhoven Airport, Rotterdam The Hague Airport, Groningen Airport Eelde en Maastricht Aachen Airport) (CBS StatLine, 2020e). Dit omvat zowel passagiers-, vracht- als postvluchten. Een recordaantal van ruim 81 miljoen passagiers reisde via een van de Nederlandse nationale luchthavens. In 2019 ging 38 procent van de totale Nederlandse bevolking op vakantie met het vliegtuig, 67 procent ging (ook) met de auto (CBS StatLine, 2020f). Alle vervoer van personen en goederen via de lucht stootte in 2019 881 miljoen kilogram CO2 uit op of boven Nederlands grondgebied (CBS StatLine, 2021d). Het vliegverkeer in Nederland groeide gestaag tot er maatregelen getroffen werden om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. In 2020 nam het vliegverkeer als gevolg van de coronacrisis drastisch af naar 258 duizend vluchten en 23,6 miljoen passagiers (CBS StatLine, 2021e).
Bijna de helft heeft in het afgelopen jaar gevlogen
46 procent van de personen van 18 jaar of ouder zegt in de 12 maanden voorafgaand aan het Belevingenonderzoek (gehouden van februari-juni 2020) minimaal een keer met het vliegtuig te hebben gereisd. 8 procent heeft nog nooit gevlogen (zie bijlagetabel 5e).
Van degenen die in de voorgaande 12 maanden hebben gevlogen gaf 88 procent aan dat dit om vakantie of een citytrip ging. Voor 16 procent was een zakenreis een reden om te vliegen en 8 procent had andere redenen16). Van de mensen die met het vliegtuig op vakantie gingen in de afgelopen 12 maanden, deed 56 procent dat één keer en 44 procent twee keer of vaker.
Twee op de tien 18-plussers met het vliegtuig buiten Europa op vakantie geweest
Uit het onderzoek Belevingen blijkt verder dat voor 40 procent van de personen die in de voorgaande 12 maanden één keer voor vakantie of een citytrip gevlogen hebben de bestemming buiten Europa lag (zie bijlagetabel 5e). Van degenen die in die periode vaker voor vakantie of een citytrip hebben gevlogen, gaf 60 procent aan (een keer of vaker) naar een bestemming buiten Europa te zijn gereisd. De helft van de mensen die met het vliegtuig op vakantie gingen of een citytrip maakten, gingen minimaal 1 keer buiten Europa op vakantie in de 12 maanden voorafgaand aan het onderzoek. Omgerekend gaat het om 19 procent van de totale volwassen (18-plus) bevolking van Nederland (ruim 2,6 miljoen mensen).
Helft vliegreizigers heeft geen schuldgevoelens vanwege klimaat
1 op de 5 personen die weleens hebben gevlogen voelt zich schuldig vanwege het klimaat als zij met het vliegtuig reizen. De helft van hen heeft deze schuldgevoelens niet (zie bijlagetabel 5e).
Twee derde vliegreizigers wil vliegvakanties niet opgeven
Aan de mensen die weleens met het vliegtuig reisden voor vakantie is gevraagd of ze bereid zouden zijn om minder vaak met het vliegtuig op vakantie te gaan om klimaatverandering tegen te gaan. 27 procent is hiertoe zeker bereid en 38 procent misschien. 66 procent van de mensen die weleens op vakantie gaan met het vliegtuig wil vliegvakanties niet geheel opgeven.
(Helemaal) eens (% 18-plussers dat weleens met het vliegtuig op vakantie gaat) | Niet mee eens, niet mee oneens (% 18-plussers dat weleens met het vliegtuig op vakantie gaat) | (Helemaal) oneens (% 18-plussers dat weleens met het vliegtuig op vakantie gaat) | |
---|---|---|---|
Bereid om minder vaak met het vliegtuig op vakantie te gaan voor een beter klimaat | 26,7 | 37,7 | 35,6 |
Bereid om niet meer met het vliegtuig op vakantie te gaan voor een beter klimaat | 10,2 | 23,5 | 66,3 |
Bron: CBS, Belevingen 2020 |
5.6 Beschouwingen bij duurzame mobiliteit
De mate waarin het verkeer zich op de korte termijn (gedurende de coronacrisis) en op de langere termijn ontwikkelt zal natuurlijk gevolgen hebben voor milieu en klimaat. Vervuilende vervoermiddelen zoals wegverkeer en luchtvaart zullen daarbij eerder een ongunstige bijdrage leveren, duurzame vervoersmiddelen zoals openbaar vervoer en de fiets eerder een gunstige. Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) heeft in haar publicatie Kerncijfers Mobiliteit 2020 (november 2020) voor onder andere deze vier vervoermiddelen het volgende (toekomst-)beeld voor de periode 2020-2025 geschetst. Het betreft een samenvatting. Voor de volledige tekst zie KiM (2020).
Wegverkeer
Als gevolg van de coronacrisis en de daarmee samenhangende maatregelen is het verkeersvolume op het hoofdwegennet in de eerste drie kwartalen van 2020 circa 17 procent lager dan over dezelfde kwartalen van 2019. Het KiM verwacht dat het wegverkeersvolume op het hoofdwegennet na de flinke dip in 2020 in 2021 weer groeit. In 2022 dan wel 2023 (afhankelijk van het toegepaste scenario) kan het verkeersvolume weer op het niveau van 2019 uitkomen. Voor het totale wegverkeer op Nederlands grondgebied is de verwachting dat in 2025 het volume hoger is dan in 2019. De toename na de initiële coronadip in 2020 wordt vooral veroorzaakt door de economische groei en het groeiend aantal inwoners. De verwachting dat er als uitvloeisel van de coronacrisis ook op langere termijn meer digitaal gewerkt, vergaderd en geleerd wordt, de groei van het verkeersvolume remt.
Openbaar vervoer
Als gevolg van de coronacrisis en de daarmee samenhangende maatregelen, is in de eerste helft van 2020 het treingebruik (in reizigerskilometers) bij NS gehalveerd in vergelijking met dezelfde periode vorig jaar. Het KiM verwacht dat de afgelegde afstand door reizigers op het spoor in het tweede halfjaar van 2020 ook duidelijk onder het niveau van het tweede halfjaar van 2019 zal blijven vanwege de coronacrisis. Verder verwacht het KiM dat de afgelegde afstand door reizigers met bus, tram en metro in 2020 eveneens afneemt. Zodra de coronamaatregelen van de baan zijn, zal het ov-gebruik weer groeien. Het KiM verwacht dat het tot minimaal 2025 duurt voordat het niveau van 2019 weer bereikt wordt. Op middellange termijn is de verwachting dat sommige mensen een ander mobiliteitsgedrag gaan vertonen dan in het recente verleden door ervaringen tijdens de coronacrisis.
Fiets
De coronacrisis en de daarmee samenhangende maatregelen hebben ook invloed op het fietsgebruik in Nederland. In 2020 heeft een groot deel van de inwoners een lange periode thuis gewerkt, vergaderd en onderwijs gevolgd. Daar waren dan ook geen (fiets-)verplaatsingen voor nodig. Ook de sociale activiteiten stonden lang op een laag pitje. Daar staat tegenover dat er relatief meer korte en lange uitstapjes en vakanties in eigen land waren dan andere jaren, waarbij de fiets een belangrijke rol speelde. Verondersteld wordt dat het totale fietsgebruik in 2020 vergelijkbaar is met 2019. Voor 2025 is de verwachting dat het fietsgebruik hoger is dan in 2019. Een belangrijke drijfveer voor de groei in de afgelegde afstand met de fiets is de toename van het aantal e-fietsen. Het KiM verwacht dat het aandeel van de e-fiets in het totale fietsgebruik toeneemt van 23 procent in 2019 tot 37 procent in 2025. De trend van een dalend gebruik van de gewone fiets gaat door: de afgelegde afstand met de gewone fiets daalt met circa 15 procent tussen 2019 en 2025.
Luchtvaart
De luchtvaart is één van de zwaarst getroffen sectoren door de coronacrisis in 2020. In de maanden januari tot en met augustus 2020 waren er 18,5 miljoen passagiers op de Nederlandse luchthavens tegen 54,5 miljoen in 2019, een daling van 66 procent. De vooruitzichten zijn zeer onzeker. In het ene scenario treedt het totale herstel ten opzichte van 2019 op in 2023. In een ander scenario is de Europese vervoervraag in 2024 hersteld en is aangenomen dat in 2025 de totale vervoervraag (ook intercontinentaal) weer hersteld is. In de basisverkenning verwacht het KiM een totaal van 86 miljoen luchtvaartreizigers voor 2025, 6 procent meer dan in 2019. In een ‘dieperdal’-scenario wordt in 2025 hetzelfde niveau als in 2019 bereikt: 81 miljoen luchtvaartreizigers.
Het CBS heeft cijfers gepubliceerd over de ontwikkeling van onder andere het wegverkeer, het openbaar vervoer en de luchtvaart voor heel 2020 (CBS, 2021g). Hieruit komt in grote lijnen naar voren dat de niveaus sinds het uitbreken van de coronacrisis in alle maanden van 2020 beneden die van dezelfde maanden in 2019 lagen, zowel wanneer het gaat om de intensiteit van het wegverkeer, het aantal instappers in het openbaar vervoer, als het aantal vliegtuigpassagiers op luchthavens van nationaal belang. Wel is het zo dat het wegverkeer er na de eerste lockdown van maart/april 2020 minder op achteruit ging dan het openbaar vervoer en vooral de luchtvaart.
In 2020 namen de emissies door mobiliteit voornamelijk door de lockdown met 11 procent af ten opzichte van 2019 (CBS, 2021a).
De meest recente CBS-cijfers over de ontwikkeling van de luchtvaart laten zien dat van maart 2020 tot en met februari 2021 14,1 miljoen reizigers minder van en naar de vijf nationale luchthavens in Nederland vlogen. Dat is een afname van 82,6 procent ten opzichte van een jaar eerder. De hoeveelheid vervoerde goederen nam veel minder af, namelijk met 3,7 procent (CBS, 2021h).
12) Deze cijfers zijn maatwerk en berekend op basis van kentekenregisters van de RWD bij de afdeling verkeer en vervoer van het CBS.
13) Een verplaatsing is een reis of een gedeelte van een reis die is afgelegd met één motief. Bijvoorbeeld de afgelegde afstand van huis naar werk is één verplaatsing, ongeacht of hierbij één of meerdere vervoermiddelen worden gebruikt. Gemeten is de dagelijkse mobiliteit op Nederlands grondgebied. Daaronder valt ook binnenlandse vakantiemobiliteit.
14) Dit cijfer is maatwerk en berekend op basis van kentekenregisters van de RWD bij de afdeling verkeer en vervoer van het CBS.
15) Er kunnen met betrekking tot de aanschaf van een elektrische auto geen uitsplitsingen naar bevolkingsgroepen gemaakt worden. De reden hiervoor is dat er te weinig waarnemingen voor alle groepen zijn om betrouwbare cijfers te kunnen rapporteren.
16) In de vragenlijst van het onderzoek Belevingen kon de respondent uit de drie antwoordmogelijkheden (vakantie of citytrip, voor het werk/zakenreis, andere reden) ook meerdere antwoorden kiezen. Vandaar dat de percentages niet optellen tot 100.