4. Samenvatting en conclusies
Op verzoek van OCW is in dit rapport onderzocht of de po-indicator voor onderwijsachterstanden op een zinvolle manier herijkt kan worden zodat de resulterende vo-indicator toepasbaar is voor het schatten van het risico op onderwijsachterstanden in het vo. In het bijzonder was hierbij de vraag of het effect van herkomstgroepering op onderwijsachterstanden in het vo voldoende betrouwbaar kan worden geschat. Er is in dit onderzoek expliciet niet opnieuw gezocht naar de beste combinatie van omgevingskenmerken als verklaring voor onderwijsachterstanden in het vo: de kenmerken uit de bestaande po-indicator zijn als uitgangspunt genomen.
4.1 Conclusies met betrekking tot de herijking
Op basis van de resultaten in hoofdstuk 3 is onze belangrijkste conclusie dat een zinvolle herijking inderdaad mogelijk is. Dit door gebruik te maken van een model voor schoolprestaties in het vo, waarbij schoolprestaties worden gemeten door een combinatie van het onderwijsniveau waarop een leerling voor de eerste keer examen doet en zijn/haar gemiddelde schoolexamencijfer. Het meenemen van individuele informatie over examencijfers leidt tot een verfijning ten opzichte van de verkennende herijking uit het eerdere leerplus-rapport, waarbij alleen naar onderwijsniveau werd gekeken. Deze verfijning is nodig om te kijken of een beter model geschat kan worden én om het effect van herkomstgroepering op onderwijsachterstanden in het vo goed in beeld te brengen.
In hoofdstuk 3 is een aantal modelvarianten besproken. Vanuit methodologisch perspectief is het model dat in paragraaf 3.2.1 als basismodel is gepresenteerd te verkiezen. De verklaarde variantie in schoolprestaties in het vo is hierbij 50,2%. In dit model zijn de volgende keuzes gemaakt:
- De examencijfers zijn ingedeeld in vijf kwantielen.
- De examencijfers worden alleen gebruikt om de onderwijsniveaus nader te detailleren; er vindt geen herordening van categorieën plaats.
- Het model bevat een correctie voor vertraging gedurende het vo.
- Het kenmerk gemiddeld opleidingsniveau moeders per vo-school is niet opgenomen in het model.
De gevonden vo-indicator wordt nauwelijks beïnvloed door de eerste twee keuzes. Het aantal gebruikte kwantielen en de keuze om wel of niet te herordenen tussen onderwijsniveaus hebben weinig effect op de modeluitkomsten. Het gebruik van een indeling in meer kwantielen heeft in principe als voordeel dat gedetailleerdere informatie over individuele leerlingen wordt meegenomen. Hier zit wel een grens aan, omdat de behaalde examencijfers ook door toevallige factoren worden beïnvloed (heeft iemand bijvoorbeeld “een slechte dag” gehad?). Vanaf een zeker punt heeft het gebruik van een nog meer gedetailleerde indeling in examencijfers daarom geen meerwaarde, omdat bij verdere detaillering vooral extra ruis (meetonnauwkeurigheid) wordt toegevoegd die niet kan worden verklaard door de kenmerken uit het model. Gezien het feit dat de verklaarde variantie bij drie, vier en vijf kwantielen vergelijkbaar is, lijken alle indelingen die hier zijn bekeken voldoende gedetailleerd te zijn om de effecten van de omgevingskenmerken goed te kunnen schatten. Hoewel de keuze nauwelijks invloed heeft, is het dan aantrekkelijk om de meest gedetailleerde indeling te gebruiken, dat wil zeggen een indeling in vijf kwantielen.
De gevonden indicator wordt ook nauwelijks beïnvloed door de keuze om wel of niet te corrigeren voor vertraging gedurende het vo. In dit geval lijkt deze correctie niet per se noodzakelijk. Ons argument om de correctie toch op te nemen in het model is zodat deze mogelijkheid is ingebouwd in de aanpak, voor het geval deze later – bijvoorbeeld bij een toekomstige herziening van de indicator – wel nodig mocht blijken. Merk op: het feit dat een leerling langer of korter dan de nominale looptijd doet over een vo-opleiding is in dit onderzoek op zichzelf niet beschouwd als een lagere of hogere schoolprestatie.
Naast vertraging komt het ook voor dat leerlingen uitvallen uit het vo zonder diploma. Een beperking van dit onderzoek is dat leerlingen (buiten het praktijkonderwijs) die uitvallen zonder examen te doen niet zijn meegenomen bij het schatten van het model. Het is niet objectief duidelijk waar iemand die uitvalt zou moeten worden ingedeeld op de schaal voor schoolprestaties die hier is gebruikt. Verder is uitval in de praktijk lastig te meten: op basis van de beschikbare gegevens is vast te stellen dat iemand zonder diploma op een gegeven moment niet meer is ingeschreven in het vo, maar dat kan ook een andere reden hebben dan uitval (bijvoorbeeld emigreren, of onderwijs volgen in een buurland). En het kan ook zijn dat iemand tijdelijk stopt met het volgen van onderwijs maar later alsnog examen doet: dan lijkt het in eerste instantie uitval, maar is het uiteindelijk alleen vertraging.
Het gemiddelde opleidingsniveau van moeders per vo-school heeft, als dit kenmerk wordt opgenomen in het model, een sterk direct effect op schoolprestaties. Zoals besproken in paragraaf 3.2.4 lijkt dit echter vooral een artefact te zijn van de manier waarop schoolprestaties in dit onderzoek zijn gemeten, geen inhoudelijke verklaring voor werkelijke verschillen in onderwijsachterstanden tussen scholen. Omdat het opnemen van dit kenmerk in het model ook invloed heeft op de gevonden effecten van opleidingsniveau en herkomst, lijkt het vanuit methodologisch oogpunt beter om dit kenmerk weg te laten om vertekening in de geschatte effecten bij de andere kenmerken te voorkomen. Ook zonder dit kenmerk lijkt de verklaarde variantie door het model voldoende groot om een goede onderbouwing te geven voor een indicator voor onderwijsachterstanden.
Ten opzichte van de oorspronkelijke po-indicator zien we bij de gevonden vo-indicator enkele verschuivingen tussen de relatieve belangen van de omgevingskenmerken. Ook is het effect van sommige herkomstgroeperingen op onderwijsachterstanden volgens het model anders in het vo dan in het po. Het lijkt daarom inderdaad zinvol om de po-indicator te herijken voor gebruik als indicator voor onderwijsachterstanden in het vo.
4.2 Richting een vo-indicator voor het leerplusarrangement
Het schema in Figuur 4.2.1 laat zien hoe per leerling een onderwijsscore zou worden berekend volgens de herijkte vo-indicator, gegeven de omgevingskenmerken van de leerling. Deze score ligt rond 0 en kan zowel negatief als positief zijn. Bij leerlingen met een lagere (d.w.z. meer negatieve) onderwijsscore worden – gemiddeld over de populatie – meer onderwijsachterstanden verwacht.
Door deze onderwijsscores te aggregeren naar schoolniveau kan een indicator worden verkregen die als basis dient voor het verdelen van middelen om onderwijsachterstanden tegen te gaan; zie ook het kader “Hoe werkt de po-indicator” in hoofdstuk 1 van dit rapport. Uiteindelijk is het aan OCW om een definitieve keuze te maken voor een vo-indicator. Nadat de formule voor onderwijsscores per leerling definitief is gekozen moeten door OCW verdere keuzes worden gemaakt over de manier waarop die indicator in de toekomst wordt ingezet om de beschikbare middelen te verdelen over scholen in het vo. Bij dat laatste spelen keuzes als: hoe worden de onderwijsscores per leerling geaggregeerd naar scores per school, en is het wenselijk om een drempel in te bouwen op de score per school om versnippering van het beschikbare budget te voorkomen? In een vervolgonderzoek zullen diverse opties voor de aggregatie naar schoolniveau met elkaar worden vergeleken, als input voor het beslisproces van OCW.