1. Inleiding
Eerder heeft het CBS in opdracht van OCW een indicator ontwikkeld voor onderwijsachterstanden in het primair onderwijs (po). Uit dat onderzoek bleek dat achterstanden bij leerlingen in het po het best verklaard konden worden door een combinatie van: het opleidingsniveau van beide ouders, de herkomstgroepering van het kind, de verblijfsduur van de moeder in Nederland, of de ouders een schuldsaneringstraject doorlopen en het gemiddeld opleidingsniveau van alle moeders op de school. Middelen ter bestrijding van onderwijsachterstanden in het po worden inmiddels door OCW verdeeld op basis van de door het CBS ontwikkelde indicator (zie het kader “Hoe werkt de po-indicator”).
Op verzoek van OCW heeft het CBS eerder verkend in hoeverre de po-indicator ook toepasbaar is als indicator voor onderwijsachterstanden in het vo. Uit die verkenning bleek dat de po-indicator een betere verklaring geeft voor achterstanden van leerlingen in het vo dan het apc-gebied waarin zij wonen; zie het eerdere leerplus-rapport. In de verkenning zijn twee varianten van de po-indicator onderzocht: een niet-herijkte indicator, waarin de bijdrage van alle kenmerken uit de po-indicator hetzelfde blijft, en een indicator waarin de bijdragen van deze kenmerken zijn herijkt voor het vo. Bij deze herijking werd het gevolgde onderwijsniveau gebruikt als maat voor schoolprestaties in het vo. In dit onderzoek had de herijkte indicator de grootste verklaringskracht voor onderwijsachterstanden in het vo.
Er waren echter twijfels of deze herijkte indicator geschikt was voor het bepalen van onderwijsachterstanden bij leerlingen van ouders met een niet-Nederlandse herkomst. De reden voor deze twijfels waren onverwacht grote afwijkingen ten opzichte van de po-indicator, welke – na vervolganalyses – konden worden teruggevoerd op beperkingen van de data die waren gebruikt bij het herijken van de indicator. Bij de herijking kon destijds namelijk alleen gebruik worden gemaakt van een tamelijk grove maat voor onderwijsprestaties in het vo (alleen de onderwijssoort waarop een leerling onderwijs volgt) waardoor er geen onderscheid kon worden gemaakt tussen kinderen die beter of slechter presteren binnen een onderwijssoort. In het po was daarentegen een veel fijnere maat voor onderwijsprestaties beschikbaar: de Cito-eindtoetsscore (zie het eerdere leerplus-rapport voor een uitgebreidere beschrijving).
Om een beter beargumenteerde keuze te kunnen maken voor de toekomstige indicator voor onderwijsachterstanden in het vo, heeft OCW het CBS gevraagd om in een vervolgonderzoek antwoord te geven op de vraag: kan het effect van herkomstgroepering op onderwijsachterstanden in het vo voldoende betrouwbaar worden geschat met een voor het vo herijkte indicator? Het idee bij dit vervolgonderzoek is om te kijken naar een meer gedetailleerde maat voor schoolprestaties in het vo, door naast het gevolgde onderwijsniveau ook de behaalde examencijfers mee te nemen. Op deze manier kunnen individuele verschillen in schoolprestaties binnen een onderwijsniveau worden gemeten die bij de oorspronkelijke herijking niet in beeld waren. Dit zou moeten leiden tot een betrouwbaardere herijkte indicator. Net als bij de eerdere herijking zijn de kenmerken uit de bestaande po-indicator als uitgangspunt genomen: door OCW is expliciet gevraagd om niet opnieuw te onderzoeken welke combinatie van omgevingskenmerken die op het CBS beschikbaar zijn de beste verklaring geeft voor onderwijsachterstanden in het vo.
Door OCW is een begeleidingscommissie ingesteld die gedurende en na afloop van het onderzoek meedenkt over de analyses, uitkomsten en beleidsimplicaties. Zie hier voor de samenstelling van deze begeleidingscommissie.
De rest van dit rapport is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft de data die in dit onderzoek gebruikt worden. Hoofdstuk 3 gaat in op de gebruikte methode voor herijking en bevat de belangrijkste resultaten. Het rapport wordt afgesloten met een conclusie in hoofdstuk 4.