5. Bijstellingen per deelstelsel van de nationale rekeningen
Binnen de nationale rekeningen worden drie hoofdstelsels onderscheiden: de aanbod- en gebruiktabellen, de sectorrekeningen en de arbeidsrekeningen. In de aanbod- en gebruiktabellen worden productie, verbruik en toegevoegde waarde per bedrijfstak beschreven. Ook worden vanuit dit stelsel de verschillende bestedingscategorieën geraamd: de consumptie, de investeringen, de voorraadvorming, de uitvoer en de invoer. De sectorrekeningen geven een overzicht van alle geldstromen en van alle financiële bezittingen en schulden in de Nederlandse economie. Dit wordt uitgesplitst in de hoofdsectoren huishoudens, ondernemingen, overheid en het buitenland, en in verder subsectoren hiervan. Beide systemen beschrijven gezamenlijk de gehele economie en sluiten bij elkaar aan. De zogenaamde arbeidsrekeningen is het derde hoofdsysteem, waarin de factor arbeid wordt beschreven naar diverse kenmerken.
In dit hoofdstuk worden allereerst de betreffende bijstellingen op het niveau van bedrijfstakken besproken. Daarna komen achtereenvolgens de doorgevoerde veranderingen bij de finale bestedingen en de sectorrekeningen aan bod. Tot slot worden de wijzigingen in de arbeidsrekeningen besproken.
5.1 Toegevoegde waarde naar bedrijfstakken
Bij de revisie is het bruto binnenlands product (bbp) met 21,0 miljard euro opwaarts bijgesteld, zie Tabel 5.1.1. Een belangrijk deel van de bijstelling wordt verklaard door de opwaartse bijstelling van de toegevoegde waarde (bruto, basisprijzen) van alle bedrijfstakken tezamen met 17,2 miljard euro. De overige bijstellingen van het bbp hangen samen met de bijstelling van het saldo van de productgebonden belastingen en subsidies (+3,7 miljard euro). Deze wordt grotendeels verklaard door de in paragraaf 4.1 van deze publicatie beschreven gewijzigde registratie van de regeling vermindering energiebelasting.
2021 | ||
---|---|---|
Bruto binnenlands product (bbp), voor revisie | 870,6 | |
Bruto binnenlands product (bbp), na revisie | 891,6 | |
Bijstelling bruto binnenlands product (bbp) | 21 | |
Waarvan bijstelling toegevoegde waarde | 17,2 | |
Waarvan bijstelling productie | 66,1 | |
Waarvan bijstelling verbruik | 48,9 | |
Waarvan bijstelling saldo productgebonden belastingen en subsidies | 3,7 | |
Waarvan bijstelling productgebonden belastingen | 3,7 | |
Waarvan bijstelling productgebonden subsidies | 0 | |
De bijstelling in de toegevoegde waarde van 17,2 miljard euro van alle bedrijfstakken tezamen is het saldo van de totale bijstellingen in de productie (+66,1 miljard) en het intermediair verbruik (+48,9 miljard).
De bijstellingen van de productie en het intermediair verbruik van individuele bedrijfstakken zijn in het algemeen het gevolg van het opnieuw aansluiten op de niveaus uit de bronstatistieken, de inzet van nieuwe bronnen, of het gebruik van nieuwe methoden, zie hoofdstuk 3 van deze publicatie. Daarbij zijn er twee oorzaken van bijstellingen die in principe in alle bedrijfstakken spelen, maar nergens een dusdanig groot effect hebben dat ze in de beschrijving van individuele bedrijfstakken hieronder genoemd worden als oorzaak van de bijstelling van de toegevoegde waarde.
Ten eerste is er vergeleken met voor revisie beter inzicht in ontslagvergoedingen die door bedrijven worden toegekend. Waar die voorheen ten onrechte deels in het intermediair verbruik van bedrijven terechtkwamen, worden ze na revisie tot de lonen gerekend (zie paragraaf 5.4.1). Dit leidt tot een neerwaartse bijstelling van het totale verbruik van alle bedrijfstakken samen van 3,1 miljard euro en dus tot een even grote opwaartse bijstelling van de toegevoegde waarde.
Ten tweede is bij deze revisie de methode om een onderscheid te maken tussen investeringen in software en intermediair verbruik van software aangepast (zie paragraaf 5.2). De nieuwe methode leidt tot een neerwaartse bijstelling van de totale toegevoegde waarde van alle bedrijfstakken samen van 4,2 miljard euro.
De uiteindelijke bijstelling van de toegevoegde waarde is het resultaat van een groot aantal opwaartse en neerwaartse bijstellingen van de toegevoegde waarde van de onderliggende bedrijfstakken. De belangrijkste opwaartse bijstellingen komen voor rekening van de holdings en managementadviesbureaus (+8,4 miljard), de financiële dienstverlening (+6,7 miljard), de verhuur van roerende goederen (+6,6 miljard), de farmaceutische industrie (+4,5 miljard), en het openbaar bestuur en overheidsdiensten (+3,0 miljard). De grootste neerwaartse bijstellingen doen zich voor bij de verhuur van en handel in onroerend goed (-9,3 miljard), de gezondheidszorg (-3,2 miljard), en de chemische industrie (-2,8 miljard). Hieronder worden de wijzigingen in de toegevoegde waarde toegelicht voor alle bedrijfstakken waar de opwaartse of neerwaartse bijstelling groter dan 1,0 miljard euro is.
5.1.1 Landbouw
De toegevoegde waarde in de landbouw is met 1,5 miljard euro opwaarts bijgesteld. Daarvan is 1,2 miljard euro het gevolg van het opnieuw aansluiten op de landbouwstatistieken, zoals de landbouwtelling, de statistiek financiële gegevens landbouwbedrijven, de oogstramingen, de zuivel-en slachtingenstatistieken en de productiestatistiek van de agrarische dienstverlening.
De overige 0,3 miljard euro van de bijstelling kan worden verklaard doordat er ontbrekende eenheden zijn toegevoegd. Door de resultaten uit de landbouwstatistieken te vergelijken met de gegevens over de inkomens van zelfstandigen, die gebaseerd zijn op de aangifte inkomstenbelasting, en de statistiek financiën van ondernemingen, die grotendeels wordt gebaseerd op data uit de vennootschapsbelasting, werd bij de vorige revisie duidelijk dat in de landbouwtelling bedrijven ontbraken.
Het gaat daarbij om bedrijven die in het Algemeen Bedrijven Register (ABR) wel in de bedrijfstak landbouw geclassificeerd zijn, maar niet daadwerkelijk landbouwactiviteiten uitvoeren en daarom ontbreken in de landbouwtelling. Bij de vorige revisie werd de toegevoegde waarde van de landbouw door deze eenheden mee te nemen flink bijgesteld. Na het herhalen van de vergelijking bij deze revisie, blijkt dat de toegevoegde waarde nog eens met 0,3 miljard euro opwaarts bijgesteld moest worden. Door deze eenheden mee te nemen is ook de consistentie met de arbeidsrekeningen verbeterd.
5.1.2 Industrie
De toegevoegde waarde van de industrie is met 0,7 miljard euro neerwaarts bijgesteld naar 95,9 miljard euro. Onderliggend zijn er bedrijfstakken binnen de industrie die grotere positieve of negatieve bijstellingen vertonen. In het algemeen kunnen die bijstellingen verklaard worden door het opnieuw aansluiten op de niveaus uit de bronstatistieken, het verwerken van nieuwe inzichten uit nadere analyses van de brondata, en het herstellen van onvolkomenheden die in de jaren sinds de vorige revisie in de cijfers geslopen waren en om redenen van continuïteit tot deze revisie werden doorgetrokken.
De toegevoegde waarde van de tabaksindustrie is met 1,8 miljard euro neerwaarts bijgesteld. Dit is het gevolg van het neerwaarts bijstellen van de productie met 2,9 miljard euro en van het verbruik met 1,1 miljard euro. Deze bijstelling is nagenoeg volledig toe te schrijven aan de gewijzigde inzichten, bronnen en methoden met betrekking tot de illegale activiteiten op het gebied van de teelt van cannabis, zie paragraaf 4.3 van deze revisiepublicatie en een artikel over de raming van de illegale economie .
De toegevoegde waarde van de chemische industrie is met 2,8 miljard euro neerwaarts bijgesteld, vooral door een opwaartse bijstelling van het verbruik met 3,2 miljard euro. Deze bijstelling is voornamelijk het gevolg van het aansluiten op de actuele niveaus van de bronstatistieken. In de jaren tussen twee revisies ligt de focus op het ramen van de juiste ontwikkelingen van het volume van de het bruto binnenlands product en de onderdelen daarvan en minder op de waardeniveaus. In de chemische industrie zijn de prijsontwikkelingen van productie en verbruik vaak groot, waardoor kleine afwijkingen in de prijs of het volume uit de bronstatistieken tot grotere afwijkingen van het niveau van de waarde uit de bronstatistieken kunnen leiden.
In de farmaceutische industrie, waar de toegevoegde waarde met 4,5 miljard euro opwaarts is bijgesteld als resultaat van een bijstelling van de productie met +6,7 miljard euro en het verbruik van +2,2 miljard euro, spelen naast het opnieuw aansluiten op de niveaus uit de bronstatistieken twee andere oorzaken een rol. Ten eerste is een onderdeel van een grote multinationale onderneming geherclassificeerd van de groothandel naar de industrie. Ten tweede zorgt de herziene raming van de illegale economie, vooral de productie van synthetische drugs, voor een opwaartse bijstelling van de toegevoegde waarde met 1,5 miljard euro.
Voor de elektrotechnische industrie is de toegevoegde waarde met 1,2 miljard euro opwaarts bijgesteld. Dit is deels het gevolg van het opnieuw aansluiten op de bronstatistieken en deels van het herstel van een fout in de cijfers voor revisie.
De toegevoegde waarde van de machine-industrie is met 1,1 miljard euro opwaarts bijgesteld door het opnieuw aansluiten op de niveaus van de bronstatistieken. De machine-industrie is de voorbije jaren snel gegroeid, waardoor kleine afwijkingen van de bron in de loop der jaren resulteren in een grotere afwijking.
In de bedrijfstak overige industrie is de toegevoegde waarde met 2,4 miljard euro neerwaarts bijgesteld. Dit wordt nagenoeg volledig verklaard door de herclassificatie van de sociale werkvoorziening naar de bedrijfstak openbaar bestuur en overheidsdiensten.
5.1.3 IT-dienstverlening
De neerwaartse bijstelling van 2,0 miljard euro in de toegevoegde waarde van de IT-dienstverlening is het gevolg van het opnieuw aansluiten op de niveaus van de bronstatistiek. De actuelere cijfers geven een beter beeld van productie en verbruik. In deze bedrijfstak is het niveau van de productie met 0,2 miljard euro verlaagd, terwijl het verbruik is verhoogd met 1,8 miljard euro. Dit is voornamelijk het gevolg van de inzet van nieuwe cijfers over een grote multinationale onderneming waarvan bij de vorige revisie nog geen goed beeld bestond. De afgelopen jaren is voor deze onderneming een zo goed mogelijke ontwikkeling ingezet en nu bij de revisie een zo goed mogelijk niveau.
5.1.4 Financiële dienstverlening
Herclassificaties van eenheden leiden tot bijstellingen in de verschillende bedrijfstakken in de financiële dienstverlening en de bedrijfstak niet-financiële holdings (onderdeel van de zakelijke dienstverlening, zie paragraaf 5.1.6). Grote financiële bedrijven zijn opgeknipt in losse eenheden en in verschillende bedrijfstakken gezet. Hierdoor kan er een nauwkeuriger beeld worden gegeven over de verschillende financiële deelgebieden. Dit heeft tot een verschuiving van de toegevoegde waarde van banken en van verzekeraars en pensioenfondsen naar financiële hulpbedrijven en niet-financiële holdings geleid.
Vanwege andere bijstellingen zijn de toegevoegde waardes van de bedrijfstak banken en de bedrijfstak verzekeraars en pensioenfondsen per saldo echter opwaarts bijgesteld.
De toegevoegde waarde van het bankwezen is met 2,5 miljard euro opwaarts bijgesteld. Deze bijstelling komt met name door de indirect gemeten diensten voor financiële intermediatie (IGDFI). Dit zijn toegerekende (vergoedingen voor) bankdiensten, die bepaald worden aan de hand van verschillen tussen betaalde en ontvangen rentestromen. In de nationale rekeningen moeten deze vergoedingen voor bankdiensten als productie worden geregistreerd.
Aangezien deze vergoedingen in de praktijk impliciet verrekend worden via rente-ontvangsten en -betalingen, kunnen die stromen niet direct waargenomen worden. Daarom wordt voor de vergoeding van bankdiensten de IGDFI ingezet. Bij deze revisie is onder meer aangesloten bij informatie vanuit de betalingsbalans van DNB over het type buitenlandse bedrijven en instellingen dat leningen heeft bij Nederlandse banken. Het bleek dat dit veel meer dan eerder gedacht bedrijven zijn die veel van deze diensten afnemen. Mede hierdoor is de waarde van deze geproduceerde bankdiensten met 2,7 miljard euro omhoog bijgesteld.
Andere oorzaken van bijstellingen van het bankwezen zijn de hierboven genoemde herclassificaties (1,0 miljard euro omlaag) en een bijstelling van de opbrengsten uit de verhuur van onroerend goed door beleggingsinstellingen (0,5 miljard euro omhoog). Dit laatste heeft geleid tot een even grote daling van de productie van de bedrijfstak verhuur van onroerend goed.
De toegevoegde waarde van de bedrijfstak verzekeraars en pensioenfondsen is met 1,8 miljard euro opwaarts bijgesteld, ondanks een neerwaartse bijstelling door de hierboven genoemde herclassificaties van 1,7 miljard euro. Het opnieuw aansluiten op de bron heeft voor verzekeringsinstellingen geleid tot een opwaartse bijstelling van 2,9 miljard euro van de toegevoegde waarde. Dit hangt voor een groot deel samen met de neerwaartse bijstelling van de financiële hulpbedrijven door de inzet van een nieuwe bron (zie hieronder) wiens diensten door verzekeraars worden afgenomen.
Bij de pensioenfondsen is de productie met 0,6 miljard euro omhoog bijgesteld door het opnemen van het niveau van de afschrijvingen op kapitaal uit de nationale rekeningen in plaats van uit de bedrijfsboekhouding in de berekening van de productiewaarde. De productiewaarde wordt berekend als som van de kosten, inclusief de afschrijvingen. De afschrijvingen volgens de nationale rekeningen zijn hoger, omdat de nationale rekeningen de afschrijvingen op immateriële activa meenemen en omdat deze op marktwaarde worden gebaseerd. In de bedrijfsboekhoudingen worden de afschrijvingen vaak op historische kostprijs gebaseerd.
Bij pensioenfondsen zijn productie en verbruik met 5,5 miljard euro omhoog bijgesteld door betere inzichten over de beleggingskosten van vooral buitenlandse beleggingsfondsen. Deze beheerskosten moeten worden doorgerekend aan de beleggers in deze fondsen en werden voorheen onderschat. Vooral in 2021 waren de beheerkosten relatief hoog ten opzichte van andere jaren door de goede beleggingsresultaten en de daarmee samenhangende prestatievergoedingen voor de beheerders van de beleggingsinstellingen. Omdat de productie van de pensioenfondsen als som van de kosten wordt bepaald, wordt de productie met hetzelfde bedrag opgehoogd. De toegevoegde waarde blijft hierdoor gelijk.
De toegevoegde waarde van financiële hulpbedrijven is met 2,3 miljard euro omhoog bijgesteld. De eerder genoemde herclassificaties zorgen voor een bijstelling omhoog van 2,4 miljard euro. Het bni-actiepunt over de handelsmarge op financiële activa (zie paragraaf 3.1.1) zorgt voor een positieve bijstelling van de toegevoegde waarde met 1,4 miljard euro. De inzet van een nieuwe bron voor financiële intermediairs en financiële hulpbedrijven bij DNB (zie paragraaf 3.2) zorgt ten slotte voor een neerwaartse bijstelling van de toegevoegde waarde met 1,6 miljard euro. Voor revisie werd de toegevoegde waarde van deze bedrijfstak modelmatig geschat op basis van de beloning van werknemers.
5.1.5 Verhuur van en handel in onroerend goed
De toegevoegde waarde van de bedrijfstak verhuur van en handel in onroerend goed is naar beneden bijgesteld met 9,3 miljard euro. Hiervan zit 3,2 miljard euro bij het eigenwoningbezit. Dit is vrijwel geheel terug te voeren op een bijstelling van de huurwaarde van het eigenwoningbezit (woondiensten). De rest van de bijstelling van de bedrijfstak verhuur van en handel in onroerend goed komt voor rekening van de exploitatie van onroerend goed.
Voor de berekening van het bruto binnenlands product produceert een eigenwoningbezitter een woondienst voor zichzelf. Deze productie van woondiensten wordt berekend door middel van een zogenoemde toegerekende huur. Het gaat hier om een modelmatige schatting van de huur die eigenwoningbezitters zouden betalen als de woning gehuurd zou worden in plaats van in eigen bezit zou zijn. Dit wordt gedaan op basis van variabelen als woonoppervlakte en regio.
Bij deze revisie is de methode om de toegerekende huren te berekenen aangepast. Het huidige model is gebaseerd op een grotere hoeveelheid variabelen dan het model voor revisie. Er zijn onder andere meer variabelen uit de BAG (Basisregistratie Adressen en Gebouwen) gebruikt om ontbrekende huurwaardes te schatten. De inzet van de nieuwe methode verklaart vrijwel de gehele neerwaartse bijstelling van de toegevoegde waarde van het eigen woningbezit van 3,2 miljard euro.
Daarnaast is de raming van de particuliere verhuur van woningen, onderdeel van de bedrijfstak exploitatie van onroerend goed, neerwaarts bijgesteld. Slechts een beperkt deel van de particuliere verhuur wordt via de bronstatistieken waargenomen. Daarom is hier bij de revisie dezelfde nieuwe methode toegepast om de toegevoegde waarde te ramen als bij de raming voor het eigenwoningbezit. Dit verklaart zo’n 1 miljard van de neerwaartse bijstelling met 6,1 miljard euro van de toegevoegde waarde van deze bedrijfstak.
De resterende bijstelling van de bedrijfstak exploitatie van onroerend goed komt hoofdzakelijk door het gebruik van nieuwe gegevens over de exploitatie van bedrijfsgebouwen. Ook voor de raming van deze cijfers zijn er weinig directe gegevens vanuit de productiestatistieken beschikbaar. Daarom is de raming vooral gebaseerd op de door andere bedrijfstakken betaalde huur van bedrijfsgebouwen.
Op basis van nieuw onderzoek is duidelijk geworden dat bedrijfsgebouwen vaker worden verhuurd vanuit andere bedrijfstakken dan de bedrijfstak exploitatie van onroerend goed dan eerder werd aangenomen. Dit onderzoek is gebaseerd op een nieuwe koppeling van verschillende registers: de BAG, het Algemeen Bedrijven Register (ABR) en de landelijke voorziening Waardering Onroerende Zaken (LV-WOZ), waarin onder andere de WOZ-waarde van gebouwen in Nederland is opgenomen.
Een groter aandeel van de verhuur van bedrijfsgebouwen door andere bedrijfstakken betekent een verlaging van de toegevoegde waarde van de bedrijfstak exploitatie van onroerend goed. De toegevoegde waarde van banken en niet-financiële holdings (onderdeel van de zakelijke dienstverlening) is als gevolg van dit onderzoek juist opwaarts bijgesteld.
5.1.6 Zakelijke dienstverlening
De toegevoegde waarde van een aantal bedrijfstakken in de zakelijke dienstverlening is naar boven bijgesteld, te weten: holdings en managementadviesbureaus (8,4 miljard euro), research (1,2 miljard euro), verhuur van roerende goederen (6,6 miljard euro) en uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling (1,1 miljard euro).
De opwaartse bijstelling met 8,4 miljard euro van de holdings en managementadviesbureaus kan voor een groot deel verklaard worden door het gebruik van nieuwe gegevens om de productie van holdings van directeuren-grootaandeelhouders te berekenen. Tot nu toe werd aangenomen dat deze holdings een beperkt netto-exploitatieoverschot hebben, aangezien de meeste winsten aan hun eigenaren worden uitbetaald als loon. Met de huidige revisie zijn vennootschapsbelastinggegevens van deze ondernemingen gebruikt om de werkelijke productie, de toegevoegde waarde en het exploitatieoverschot te schatten. Dit leidt tot een opwaartse bijstelling van de toegevoegde waarde met 4,9 miljard euro. Opgemerkt moet worden dat een deel van deze opwaartse herziening samenhangt met een neerwaartse herziening van de bedrijfstak verhuur en handel in onroerend goed (zie hierboven), aangezien een deel van de extra output bestaat uit de verhuur van onroerend goed. Deze werd eerder toegerekend aan de bedrijfstak verhuur en handel in onroerend goed.
De resterende opwaartse bijstelling van de holdings en managementadviesbureaus van 3,6 miljard euro is voor een groot deel toe te schrijven aan het opnieuw aansluiten op de bron (de productiestatistiek) en herclassificaties van bedrijven uit onder andere de financiële instellingen naar deze bedrijfstak.
De opwaartse bijstelling van 1,2 miljard euro van de toegevoegde waarde van de bedrijfstak research (speur- en ontwikkelingswerk) komt voor het grootste deel door het opnieuw aansluiten op de niveaus uit de productiestatistiek. Dit zorgt voor een opwaartse bijstelling van de productie met 1,4 miljard euro, waarvan 0,4 miljard euro kan worden verklaard door betere informatie over de verdeling van R&D-subsidies over bedrijfstakken.
De toegevoegde waarde van de verhuur van roerende goederen is met 6,6 miljard euro opwaarts bijgesteld. Binnen deze bedrijfstak worden voornamelijk licenties en royalty’s verbruikt en geproduceerd. De bijstelling wordt voor ongeveer 5 miljard euro verklaard door het beter in beeld hebben van de geldstromen van enkele Nederlandse dochters van grote multinationale ondernemingen. Deze waren voorheen niet of op een andere manier in de cijfers opgenomen. De rest van de bijstelling is toe te schrijven aan het opnieuw aansluiten op het niveau van de bron.
De toegevoegde waarde van de uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling is opwaarts bijgesteld met 1,1 miljard euro. Een groot deel van de bijstelling wordt verklaard door het opnieuw aansluiten op de bron en een betere analyse van de brongegevens, bijvoorbeeld waar het gaat om nieuwe vormen van detachering of bemiddeling voor zelfstandigen. Ook werd er geen goed onderscheid gemaakt tussen de beloning van uitzendkrachten op de eigen loonlijst van het uitzendbureau en de beloning van uitgezonden zelfstandigen. De beloning van uitzendkrachten dient namelijk wel tot de toegevoegde waarde van uitzendbureaus te worden gerekend en de beloning van zelfstandigen niet. Dit wordt nu beter geregistreerd in de gebruikte bronnen.
5.1.7 Openbaar bestuur en onderwijs
De toegevoegde waarde van het openbaar bestuur is bij de revisie met 3,0 miljard euro opwaarts bijgesteld. Van deze bijstelling komt 2,4 miljard euro door het overhevelen van de sociale werkvoorziening naar het openbaar bestuur. De sociale werkplaatsen waren bij de vorige revisie nog onderdeel van de industrie. Verder is de beloning van werknemers bij deze bedrijfstak met 0,8 miljard euro omhoog bijgesteld. Dit komt vooral door herclassificaties van eenheden uit andere bedrijfstakken naar openbaar bestuur en onderwijs en door een verbeterde raming van de pensioenpremies, zie voor dit laatste ook paragraaf 5.4.1.
Bij het onderwijs is de toegevoegde waarde met 1,5 miljard euro opwaarts bijgesteld. Deze bijstelling is ongeveer gelijk verdeeld over het gesubsidieerd onderwijs en het particulier onderwijs. Bij het gesubsidieerd onderwijs komt de bijstelling bijna volledig door een opwaartse bijstelling van de beloning van werknemers. Die bijgestelde beloning kan deels verklaard worden door bijgestelde pensioenpremies en deels door herclassificaties van eenheden, die voor revisie niet tot het onderwijs werden gerekend.
Bij het particulier onderwijs zijn per verslagjaar 2021 als gevolg van nieuwe Europese verplichtingen nieuwe bronstatistieken beschikbaar gekomen in de vorm van productiestatistieken, zie paragraaf 3.2 van deze publicatie. Voorheen werden de ramingen voor deze bedrijfstak voornamelijk gebaseerd op arbeidscijfers. De inzet van deze nieuwe bron verklaart een groot deel van de bijstelling. Een ander deel wordt verklaard door enkele eenheden die voorheen tot andere bedrijfstakken werden gerekend, maar nu zijn geherclassificeerd tot het particulier onderwijs.
5.1.8 Gezondheidszorg
Bij de gezondheidszorg is de toegevoegde waarde met 3,2 miljard euro neerwaarts bijgesteld als gevolg van een lagere productie (-1,9 miljard euro) en een hoger intermediair verbruik (+1,3 miljard euro). Het merendeel van deze bijstellingen is te verklaren door het opnieuw aansluiten op de niveaus van de bronstatistieken. Voor zowel productie als toegevoegde waarde heeft dit ook geleid tot verschuivingen tussen de onderliggende bedrijfstakken binnen de zorg, namelijk van de gezondheidszorg naar de verzorging en welzijn.
De neerwaartse productiebijstelling is voor 0,8 miljard euro gerelateerd aan subsidies. Voor revisie werd 0,4 miljard euro subsidie ten onrechte niet op de productie in mindering gebracht en nog eens 0,4 miljard euro werd ten onrechte aan de bedrijfstak R&D toegerekend in plaats van aan de gezondheidszorg. Het hogere intermediair verbruik is vrijwel geheel te verklaren door een fout bij de vorige revisie (zie paragraaf 3.1.1 van deze publicatie). De kosten van (indirect toegerekende) bankdiensten waren toen niet bij het intermediair verbruik opgeteld. Dat is met deze revisie rechtgezet.
5.1.9 Cultuur, sport en recreatie
Voor de bedrijfstakken binnen de bedrijfstak cultuur, sport en recreatie zijn voor het verslagjaar 2021 als gevolg van nieuwe Europese verplichtingen nieuwe bronstatistieken in de vorm van de productiestatistieken als bron in gebruik genomen, zie paragraaf 3.2 van deze publicatie. Voorheen werden de ramingen voor deze bedrijfstakken voornamelijk op jaarverslagen, arbeidscijfers en btw-aangiften gebaseerd. Mede door de inzet van deze nieuwe bron is de toegevoegde waarde van de cultuur, sport en recreatie met 1,5 miljard euro opwaarts bijgesteld. Het grootste deel daarvan (1,1 miljard euro) komt voor rekening van de bedrijfstak creatieve diensten, kunst en amusement.
5.2 Bijstellingen finale bestedingen
Ook de cijfers voor de verschillende finale bestedingencomponenten zijn deze revisie bijgesteld. In Tabel 5.2.1 wordt de bijstelling van het bruto binnenlands product uitgesplitst naar de verschillende componenten van de finale bestedingen.
2021 | |
---|---|
Bruto binnenlands product (bbp), voor revisie | 870,6 |
Bruto binnenlands product (bbp), na revisie | 891,6 |
Bijstelling bruto binnenlands product (bbp) | 21 |
Waarvan bijstelling consumptie huishoudens incl. IZWH | 19,5 |
Waarvan bijstelling consumptie overheid | 2,1 |
Waarvan bijstelling investeringen in vaste activa | 0 |
Waarvan bijstelling verandering in voorraden | 10,4 |
Waarvan bijstelling uitvoer goederen en diensten | 38,5 |
Waarvan bijstelling invoer goederen en diensten | 49,6 |
Hieronder wordt per finale bestedingscomponent de bijstelling toegelicht.
5.2.1 Consumptie huishoudens incl. IZWH
De consumptie door huishoudens incl. instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (IZWH) is opwaarts bijgesteld met 19,5 miljard euro. Voor de raming van de consumptie door huishoudens wordt een groot aantal bronnen gebruikt. De belangrijkste zijn de jaarlijkse productiestatistiek detailhandel en het vijfjaarlijkse Budgetonderzoek, dat in 2020 voor het laatst is gehouden. De productiestatistiek detailhandel wordt samen met een aantal andere productiestatistieken gebruikt om het voor consumptie beschikbare aanbod te bepalen. Het Budgetonderzoek wordt vooral gebruikt om de verdeling van de consumptie over de diverse goederen- en dienstensoorten te bepalen. Het opnieuw aansluiten op de bronnen is in algemene zin de belangrijkste verklaring voor de bijstelling van de consumptie door huishoudens, waarbij de bron per onderdeel van de consumptie kan verschillen.
De grootste opwaartse bijstelling, namelijk 6,9 miljard euro, binnen de consumptie huishoudens heeft betrekking op de bestedingen aan verzekerings- en financiële diensten. Deze bijstelling is het gevolg van het aansluiten op de bijgestelde productie van bank- en pensioendiensten (zie paragraaf 5.1.4).
De bestedingen aan energie zijn opwaarts bijgesteld met 3,4 miljard euro. Dit komt voornamelijk door de aangepaste registratie van de vermindering energiebelasting, waardoor deze niet meer wordt gesaldeerd met de consumptie. Zie ook paragraaf 4.1 van deze revisiepublicatie.
De bestedingen aan vervoermiddelen en -diensten zijn met 4,6 miljard euro opwaarts bijgesteld. Dat komt onder andere doordat de invoer van tweedehands voertuigen eerder was onderschat. Ook is er een verbeterde raming gemaakt van de consumptiewaarde van het privégebruik van leaseauto’s. Verder zijn onder meer de uitgaven aan woninginrichting en huishouding (met 3,2 miljard euro), en informatie en communicatie (met 1,3 miljard euro) opwaarts bijgesteld. Deze bijstellingen hebben vooral te maken met het opnieuw aansluiten op het Budgetonderzoek en de productiestatistiek detailhandel.
De opwaartse bijstelling van de uitgaven aan recreatie en cultuur (met 1,8 miljard euro) is het gevolg van het aansluiten op de nieuwe productiestatistieken voor de bedrijfstak cultuur, sport en recreatie (zie paragraaf 5.1.9).
Ook de opwaartse bijstelling van de onderwijsdiensten (met 1,3 miljard euro) is grotendeels het gevolg van de aansluiting op nieuwe productiestatistieken (zie paragraaf 5.1.7).
De consumptie van eigen productie door instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (onderdeel van de overige diensten niet eerder genoemd) is met 1,1 miljard euro omhoog bijgesteld. Dit hangt vooral samen met de herclassificatie van eenheden tussen marktproducenten en niet-marktproducenten (zie paragraaf 3.4).
Neerwaarts bijgesteld werden onder meer de uitgaven aan de particuliere verhuur en de toegerekende huur van eigenwoningdiensten (met -4,1 miljard). Dit komt door een verandering van de methode om de (toegerekende) huur te berekenen, zie de beschrijving van de bijstellingen in paragraaf 5.1.5.
De neerwaartse bijstelling van de consumptie van sociale bescherming (met -1,3 miljard euro) wordt veroorzaakt door het opnieuw aansluiten op de statistieken van overheid en zorg.
5.2.2 Overheidsconsumptie
De overheidsconsumptie is met 2,1 miljard euro opwaarts bijgesteld. De consumptie van de overheid is te verdelen in consumptie in natura (de consumptie ingekocht bij marktpartijen) en de consumptie van niet-marktproductie (de consumptie van door de overheid zelfgeproduceerde goederen en diensten, bijvoorbeeld bij gemeenten, ministeries en andere overheidsinstellingen). Van de bijstelling bij de overheidsconsumptie is 1,0 miljard euro toe te rekenen aan de consumptie in natura; de resterende 1,1 miljard euro heeft betrekking op de consumptie van niet-marktproductie.
De bijstelling van de consumptie in natura komt grotendeels doordat het studentenreisproduct voortaan wordt geregistreerd als een sociale uitkering in natura. Voorheen werd het studentenreisproduct geregistreerd als een sociale uitkering in geld en maakte dit deel uit van de consumptie van huishoudens.
De bijstelling van de consumptie van niet-marktproductie komt doordat er met deze revisie honderden instellingen additioneel zijn geherclassificeerd als overheid. Bij de revisie is namelijk vastgesteld dat de overheid de zeggenschap over deze instellingen heeft. Deze eenheden houden zich vooral bezig met de productie van niet-marktgoederen en niet-marktdiensten die grotendeels door de overheid zelf worden geconsumeerd. Deze instellingen waren bij de vorige revisie van de nationale rekeningen nog onderdeel van de niet-financiële vennootschappen of de instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens, zie ook paragraaf 3.4.
5.2.3 Investeringen in vaste activa
Het totaal van de investeringen in vaste activa is met slechts 20 miljoen euro opwaarts bijgesteld. Onderliggend zijn er wel een aantal grote bijstellingen binnen de verschillende soorten van vaste activa, maar die vallen in het totaal bijna geheel tegen elkaar weg. De meeste bijstellingen worden veroorzaakt door het opnieuw aansluiten op de niveaus uit de bronstatistieken, door de inzet van nieuwe methoden en door de inzet van nieuwe broninformatie, doordat de investeringsenquête is uitgebreid met enkele nieuwe bedrijfstakken.
De grootste bijstelling vindt plaats bij de investeringen in software. Deze zijn als gevolg van een verbeterde ramingsmethode met bijna 6 miljard euro neerwaarts bijgesteld. Dit heeft te maken met de inzet van nieuwe broninformatie uit de investeringsenquête, aangevuld met informatie uit de productiestatistieken. Bij de vorige revisie was de broninformatie uit de investeringsenquête voor het eerst beschikbaar, maar deze werd toen nog niet geschikt bevonden om mee te nemen in de raming.
De investeringen in woningen zijn met 2,5 miljard euro opwaarts bijgesteld, voornamelijk in navolging van een opwaartse bijstelling van de productie in de bouwsector, waarop de raming van de investeringen in woonruimten gebaseerd wordt.
Ook zijn de investeringen in R&D met 2,1 miljard euro omhoog bijgesteld als gevolg van het opnieuw aansluiten op de bronnen en de toepassing van een verbeterde ramingsmethode. Het opnieuw aansluiten op de bronnen betreft het aansluiten op het opwaarts bijgestelde aanbod van R&D-diensten (+2,7 miljard euro), onder andere uit de statistiek voor de bedrijfstak research (+1,2 miljard euro, zie paragraaf 5.1.6), uit de invoer (+1,1 miljard euro) en uit andere bedrijfstakken. Het grootste deel van dit hogere aanbod landt in de investeringen; de rest gaat naar de uitvoer en naar het verbruik van de bedrijfstak research. De verbeterde ramingsmethode betreft die van de investeringen in eigen beheer van marktproducenten. Daar wordt nu een winstopslag gehanteerd van 8 procent van de kosten, waar voor revisie zonder een winstopslag werd gerekend. Het effect hiervan is circa +0,2 miljard euro.
Een andere significante bijstelling vindt plaats bij de investeringen in computers die met 1,1 miljard euro omhoog zijn bijgesteld. Dit heeft voor een belangrijk gedeelte te maken met investeringen in datacenters, die voorheen door een aantal berichtgevers onder investeringen in machines en installaties werden opgegeven. Dat is tevens de belangrijkste verklaring voor de neerwaartse bijstelling bij de investeringen in machines en installaties. Verder zijn de investeringen in overige vaste activa met 1,3 miljard euro opwaarts bijgesteld. Dit komt deels door een verbeterde raming voor investeringen in zonnepanelen en deels door het gebruik van nieuwe broninformatie uit de investeringsenquête. Sinds 2021 is deze enquête uitgebreid met de bedrijfstakken gezondheidszorg, particulier onderwijs en cultuur, sport en recreatie.
5.2.4 Veranderingen in voorraden
De veranderingen in de voorraden zijn met 10,4 miljard euro opwaarts bijgesteld als gevolg van de inzet van nieuwe brondata. Bij de revisie is voor verslagjaar 2021 een correct bronbestand ingezet ter vervanging van een bestand met foutieve data dat bij de oorspronkelijke raming werd gebruikt. Deze correctie verklaart nagenoeg volledig de bijstelling van de veranderingen in voorraden. Voor andere verslagjaren is deze fout niet gemaakt.
5.2.5 In- en uitvoer
Het handelssaldo is met 11 miljard euro neerwaarts bijgesteld, van 98 miljard naar 87 miljard euro. Het handelssaldo van goederen is met 8,2 miljard euro en dat van diensten met 2,9 miljard euro neerwaarts bijgesteld.
Voor de internationale handel in diensten zijn zowel de in- als de uitvoer opwaarts bijgesteld. Dit komt door het aansluiten van de handelsstromen op de niveaus van de statistiek internationale handel in diensten, waardoor de invoer van diensten met 42,7 miljard euro en de uitvoer van diensten met 39,8 miljard euro is bijgesteld. Dit is voor een groot deel het gevolg van bijstellingen in de in- en uitvoer van royalty’s en licenties en bij de invoer ook van een bijstelling van de invoer van diensten van buitenlandse beleggingsfondsen door pensioenfondsen (zie paragraaf 5.1.4).
Voor de internationale handel in goederen wordt gebruikgemaakt van bronstatistieken die zijn gebaseerd op de grensoverschrijding van goederen. Bij deze revisie is deze bronstatistiek voor het eerst bij de bronafdeling omgezet naar in- en uitvoer op basis van overdracht van economisch eigendom, het concept waarop de in- en uitvoer in de nationale rekeningen gebaseerd moeten worden. Hierdoor sluiten de bronstatistieken beter aan op het stelsel van nationale rekeningen, waardoor minder correcties op de totalen van de in- en uitvoer van de handel in de bronstatistieken nodig zijn om aan te sluiten op de concepten van de nationale rekeningen.
De bijstelling van het handelssaldo van goederen met 8,2 miljard euro is het resultaat van een neerwaartse bijstelling van de uitvoer met 1,3 miljard euro en een opwaartse bijstelling van de invoer met 6,9 miljard euro. De opwaartse bijstelling van de invoer kan deels worden verklaard door de in de vorige paragraaf beschreven bijstelling van de verandering van de voorraden. Door het gebruik van verkeerde brondata over de voorraden bij de oorspronkelijke raming van 2021 voor revisie is de raming van de invoer van goederen ten onrechte verlaagd om aan te sluiten op de foutieve data over de voorraden. Deze correctie is bij de revisie ongedaan gemaakt, resulterend in een opwaartse bijstelling van de invoer van goederen. Een ander deel van de opwaartse bijstelling wordt verklaard door de invoer van tweedehands auto’s (zie paragraaf 5.2.1).
De neerwaartse bijstelling van de uitvoer is het saldo van een opwaartse bijstelling van de uitvoer van Nederlandse productie met 23,6 miljard euro en een neerwaartse bijstelling van de wederuitvoer met 24,9 miljard euro. Onder de bijstelling van de invoer liggen een bijstelling van de invoer voor binnenlands gebruik van 32,3 miljard euro en de neerwaartse bijstelling van 25,3 miljard euro van de invoer die hoort bij de wederuitvoer. Bij deze revisie zijn de in- en uitvoerstromen die horen bij Nederlandse productie die in het buitenland plaatsvindt beter in kaart gebracht. Dit leidt tot een hogere in- en uitvoer gerelateerd aan Nederlandse productie in het buitenland, maar op het totale handelssaldo heeft dit per saldo niet tot een grote bijstelling geleid.
5.3 Bijstellingen in de sectorrekeningen
De sectorrekeningen beschrijven de samenhangende deelprocessen in de economie uitgesplitst naar sectoren. De hoofdsectoren zijn niet-financiële vennootschappen, financiële instellingen, overheid en huishoudens5). Zowel de beschrijving van de afzonderlijke sectoren als het totaal van de sectoren bevat een aantal beleidsrelevante kerncijfers. Het bruto nationaal inkomen (bni) wordt gebruikt als grondslag voor de afdrachten van lidstaten aan de EU. Daarnaast worden kerncijfers over het saldo op de lopende rekening, de kredieten aan de private sector en het extern vermogen binnen de EU gebruikt voor het opsporen van macro-economische onevenwichtigheden. Het overheidssaldo en de overheidsschuld zijn relevant in het kader van de Europese begrotingsnormen.
In deze paragraaf worden eerst bijstellingen toegelicht voor kerncijfers van het totaal van de binnenlandse sectoren en de relatie van Nederland met het buitenland. Het gaat om het bruto nationaal inkomen (bni), het beschikbaar nationaal inkomen, de nationale besparingen, het nationaal vorderingensaldo, het saldo op de lopende rekening, de kredieten aan de private sector en het extern vermogen. Vervolgens worden enkele sectorspecifieke kerncijfers voor de sector overheid en de sector huishoudens toegelicht.
5.3.1 Bijstellingen kerncijfers totaal binnenlandse sectoren
5.3.1.1 Bruto nationaal inkomen
Het bruto nationaal inkomen (bni) is gelijk aan de som van het bbp en het primaire inkomenssaldo met het buitenland. Het primaire inkomenssaldo van Nederland met het buitenland bestaat uit transacties die tot de primaire inkomens worden gerekend. Dit zijn beloning van werknemers, belastingen en subsidies gerelateerd aan productie, en inkomen uit vermogen.
Het bni van verslagjaar 2021 is opwaarts bijgesteld met 17,9 miljard euro. De bijstelling wordt enerzijds veroorzaakt door de opwaartse bijstelling van het bbp (toegelicht in paragraaf 5.1 en 5.2) en anderzijds door een neerwaartse bijstelling van het primaire inkomenssaldo met 3,1 miljard euro.
2021 | |
---|---|
Bruto nationaal inkomen (bni), voor revisie | 884,5 |
Bruto nationaal inkomen (bni), na revisie | 902,4 |
Bijstelling bruto nationaal inkomen (bni) | 17,9 |
waarvan bijstelling bbp | 21,0 |
waarvan bijstelling saldo primaire inkomens Nederland met het buitenland | -3,1 |
waarvan beloning van werknemers | 1,8 |
waarvan belasting op productie en invoer | 0,3 |
waarvan inkomen uit vermogen | -5,2 |
De volgende revisiewijzigingen hebben geleid tot aanpassingen van het primaire inkomenssaldo met het buitenland:
Saldo beloning van werknemers met het buitenland (+1,8 miljard euro)
De bijstelling van het saldo van de beloning van werknemers bestaat uit een opwaartse bijstelling van 1,4 miljard euro van de beloning die ingezeten werknemers ontvangen uit het buitenland en een neerwaartse bijstelling van 0,4 miljard euro van de beloning die Nederland betaalt aan niet-ingezeten werknemers. De uit het buitenland ontvangen beloning wordt allereerst bijgesteld doordat beloning ontvangen van in Nederland gevestigde internationale organisaties, bijvoorbeeld het internationaal gerechtshof, ten onrechte niet werd meegeteld in de ontvangsten. Binnen de nationale rekeningen worden in Nederland gevestigde internationale organisaties als onderdeel van het buitenland gezien. Deze omissie is in de bni-verificatie geconstateerd, zie paragraaf 3.1.1. Opname hiervan bij de revisie levert een bijstelling op van 0,5 miljard euro.
Het restant van de bijstelling van de uit het buitenland ontvangen beloning komt door het opnieuw aansluiten op de bron (die is gebaseerd op belastingaangiften). Een belangrijk deel van deze bijstelling komt doordat voor revisie ten onrechte werd aangenomen dat de ingezette bron de beloning inclusief sociale premies was. Dit bleek niet juist te zijn. Bij deze revisie is daarom een schatting van de ontbrekende sociale premies toegevoegd.
Saldo van inkomen uit vermogen met het buitenland (-5,2 miljard euro)
Het saldo van inkomen uit vermogen is omlaag bijgesteld met 5,2 miljard euro. Onderliggend zijn er een aantal bijstellingen die op macroniveau voor een groot deel tegen elkaar wegvallen. De belangrijkste bijstellingen worden hieronder besproken.
Het saldo van de rente betaald aan en ontvangen uit het buitenland is neerwaarts bijgesteld met 4,5 miljard euro. Hiervan wordt 2,9 miljard euro veroorzaakt door een bijstelling van de toegerekende bankdiensten. Rente bevat een impliciete vergoeding voor financiële dienstverlening. Deze vergoeding is in de bronnen opgenomen als rente, maar wordt in de nationale rekeningen als productie en gebruik van een dienst geboekt. Een bijstelling in de bankdienst leidt daarom tevens tot een tegengestelde bijstelling in de rente. Het deel van de rentestromen dat wordt geregistreerd als invoer en uitvoer van een dienst is met 2,9 miljard euro bijgesteld. Deze bijstelling is nader toegelicht in paragraaf 5.1.4. Doordat de invoer en uitvoer van bankdiensten wordt tegen geboekt op het saldo van de rente, is het effect van de bijstelling van de bankdiensten op het bni veel kleiner dan het effect op het bbp.
De resterende bijstellingen op het saldo van de betaalde en ontvangen rente zijn voornamelijk het gevolg van een mix van de inzet van actuele broninformatie en nieuwe bronnen. Een groot deel van deze bijstellingen (-2,4 miljard euro) komt voor rekening van de sector financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband. Deze bijstelling kent een tegenboeking in de winsten op buitenlandse directe investeringen en heeft daarom geen effect op het bni.
Het saldo van ontvangen en betaalde winsten uit het buitenland van de sector financiële instellingen binnen concernverband is neerwaarts bijgesteld met 1,4 miljard euro. Exclusief de tegenboeking voor de rente genoemd in de voorgaande alinea, is er sprake van een neerwaartse bijstelling van 3,8 miljard euro. Het gaat grotendeels (-3,6 miljard euro) om bijstellingen bij financiële holdings met Nederlandse dochtermaatschappijen. Uit een uitgebreide analyse is namelijk gebleken dat een deel van de opwaartse bijstelling van de toegevoegde waarde van niet-financiële vennootschappen (zie paragraaf 5.1) voor rekening komt van bedrijven die via een dergelijke financiële holding in buitenlandse handen zijn. Deze winsten worden via de financiële holdings toegerekend aan de buitenlandse aandeelhouders, waardoor het saldo van ontvangen en betaalde winsten uit het buitenland neerwaarts wordt bijgesteld.
Het inzetten van de nieuwe bronnen van DNB voor de sectoren overige financiële intermediairs en financiële hulpbedrijven zorgt voor een neerwaartse bijstelling het saldo van inkomen uit vermogen met het buitenland. Het saldo van uit het buitenland ontvangen winsten en aan het buitenland uitgekeerde winsten is voor deze sectoren samen omlaag bijgesteld met 1,1 miljard euro.
Het inkomen dat Nederland betaalt aan het buitenland voor Nederlands onroerend goed in buitenlandse handen is neerwaarts bijgesteld met 1,8 miljard euro. Het rendement op buitenlands onroerend goed is geschat op basis van rendementspercentages op binnenlands onroerend goed. Er is hierbij aangesloten bij de lagere opbrengsten van de bedrijfstak verhuur van en handel in onroerend goed die uit deze revisie volgen. Dit staat beschreven in paragraaf 5.1.5. Ook is de raming van de omvang van het onroerend goed in buitenlands bezit omlaag bijgesteld op basis van data van het kadaster over aan- en verkopen van onroerend goed door buitenlandse bedrijven.
Het inkomen dat ingezetenen ontvangen uit vakantiehuizen in het buitenland is neerwaarts bijgesteld met 0,9 miljard euro. Dit inkomen wordt bepaald op basis van informatie van de belastingdienst over buitenlandse objecten in Nederlands bezit. De neerwaartse bijstelling van het inkomen komt onder andere doordat de kosten die worden gemaakt voor het onderhoud van deze vakantiehuizen hoger worden geraamd op basis van betere informatie over de waarde van deze vakantiehuizen.
Het ontvangen dividend van beleggingsfondsen uit het buitenland is opwaarts bijgesteld met 0,7 miljard euro vanwege een verbeterde rapportage over het uitgekeerde bruto dividend door beleggingsfondsen aan DNB. Voorheen werden betaalde belastingen in de rapportages ten onrechte al gesaldeerd met de ontvangen dividenden. Omdat het ontvangen dividend wel en de betaalde belasting geen onderdeel is van het primaire inkomen, zorgt deze brutering voor een opwaartse bijstelling van het saldo van inkomen uit vermogen.
5.3.1.2 Beschikbaar nationaal inkomen (bruto)
Het beschikbaar nationaal inkomen is de som van het bruto nationaal inkomen (primaire inkomens) en inkomens uit herverdelingstransacties (secundaire inkomens). Bij deze laatste categorie gaat het om belastingen op inkomen en vermogen, sociale premies en uitkeringen en overige inkomensoverdrachten.
2021 | |
---|---|
Beschikbaar nationaal inkomen (bruto), voor revisie | 877,8 |
Beschikbaar nationaal inkomen (bruto), na revisie | 893,7 |
Bijstelling beschikbaar nationaal inkomen (bruto) | 15,9 |
waarvan bijstelling bni | 17,9 |
waarvan bijstellingen herverdelingstransacties Nederland met het buitenland | -1,9 |
waarvan belastingen op inkomen en vermogen | -0,6 |
waarvan sociale premies en uitkeringen | -0,2 |
waarvan overige inkomensoverdrachten | -1,2 |
Het bruto beschikbaar nationaal inkomen is met 15,9 miljard opwaarts bijgesteld. Naast de bijstelling van het bni met 17,9 miljard euro, wordt dit veroorzaakt door een neerwaartse bijstelling van 1,9 miljard euro op herverdelingstransacties van Nederland met het buitenland. De bijstelling wordt voornamelijk veroorzaakt door de wijziging van gratis zendingen in de invoer en uitvoer van goederen.
In de statistiek internationale handel in goederen registreren bedrijven of er sprake is van betaalde zendingen of gratis zendingen. Gratis zendingen vinden bijvoorbeeld plaats bij het sturen van medicijnen en hulpgoederen naar landen waar een humanitaire ramp heeft plaatsgevonden, of bij gratis testzendingen van goederen. Dergelijke gratis zendingen worden in de nationale rekeningen geregistreerd als inkomensoverdracht aan de ontvangende sector waarmee door deze sector de invoer of uitvoer wordt betaald. Op deze manier kost het de ontvangende partij per saldo niets, maar is de zending toch geregistreerd in de nationale rekeningen.
Onderzoek heeft echter uitgewezen dat de gerapporteerde bedragen geen daadwerkelijke gratis zendingen zijn, maar invoer en uitvoer waar gewoon voor wordt betaald. Zowel de betaalde als ontvangen inkomensoverdrachten behorende bij deze zendingen zijn daarom verwijderd. De impact hiervan op het nationaal beschikbaar inkomen is per saldo -1,5 miljard euro.
5.3.1.3 Nationale besparingen (bruto)
Het deel van het nationaal beschikbaar inkomen dat niet gebruikt wordt voor consumptie, wordt gerekend tot de nationale besparingen. De nationale besparingen zijn neerwaarts bijgesteld met 5,7 miljard euro. Dit is aanzienlijk lager dan de bijstelling van het beschikbaar inkomen (+15,9 miljard euro). Dit komt hoofdzakelijk door een opwaartse bijstelling van de consumptie door huishoudens met 19,3 miljard euro. Wanneer er meer wordt geconsumeerd blijft er minder over voor besparingen. Hiernaast werd ook de overheidsconsumptie opwaarts bijgesteld met 2,1 miljard euro. De bijstellingen van de consumptie door huishoudens en door de overheid worden nader toegelicht in paragraaf 5.2.1 en 5.2.2.
2021 | |
---|---|
Nationale besparingen (bruto), voor revisie | 292,9 |
Nationale besparingen (bruto), na revisie | 287,2 |
Bijstelling nationale besparingen (bruto) | -5,7 |
waarvan bijstelling beschikbaar nationaal inkomen (bruto) | 15,9 |
waarvan bijstellingen transacties inkomensbesteding | -21,7 |
waarvan consumptie huishoudens (inclusief IZWH) | -19,3 |
waarvan consumptie overheid | -2,1 |
5.3.1.4 Nationaal vorderingensaldo
Het nationaal vorderingensaldo is het saldo van middelen en bestedingen op de lopende rekening en de kapitaalrekening. Het nationaal vorderingensaldo is neerwaarts bijgesteld met 16,4 miljard euro. Naast de neerwaartse bijstelling van de nationale besparingen met 5,7 miljard euro, wordt dit veroorzaakt door een neerwaartse bijstelling van de voorraadmutaties met 10,4 miljard euro, zie paragraaf 5.2.4.
2021 | |
---|---|
Nationaal vorderingensaldo, voor revisie | 106,1 |
Nationaal vorderingensaldo, na revisie | 89,7 |
Bijstelling nationaal vorderingensaldo | -16,4 |
waarvan bijstelling nationale besparingen (bruto) | -5,7 |
waarvan bijstellingen transacties kapitaalrekening | -10,7 |
waarvan bijstelling voorraadmutaties | -10,4 |
5.3.1.5 Saldo op de lopende rekening
Het saldo op de lopende rekening is een indicator voor macro-economische onevenwichtigheden in de macro-economische onevenwichtigheden procedure (MIP). De MIP-verificatie die is beschreven in paragraaf 3.1.3 is voor een belangrijk deel gericht op deze variabele. Het saldo op de lopende rekening is met 16,2 miljard euro neerwaarts bijgesteld tot 89,3 miljard euro. De bijstelling is voornamelijk het gevolg van een neerwaartse bijstelling van het uitvoeroverschot met 11,1 miljard euro. Deze bijstelling is nader toegelicht in paragraaf 5.2.5. Hiernaast zorgden de (in eerdere items toegelichte) bijstellingen van de primaire inkomens en herverdelingstransacties tezamen voor een neerwaartse bijstelling van 5,0 miljard euro.
5.3.1.6 Kredieten aan de private sector
Het krediet aan de private sector is met 22,8 procentpunt (250 miljard euro) opwaarts bijgesteld tot 246,6 procent van het bbp (2 198 miljard euro). De schulden van eenheden in de sector niet-financiële vennootschappen werden met 149 miljard euro opwaarts bijgesteld en die van de sector huishoudens met 101 miljard euro.
De bijstelling van de schulden van de niet-financiële vennootschappen ging voor ruim 83 miljard euro om leningen van buitenlandse eenheden met een directe investeringsrelatie, oftewel leningen van moeder, dochter of zusterbedrijven. Deels is dit het gevolg van herclassificaties, waardoor er eenheden zijn verschoven (zowel van als naar) de sector financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband. Omdat financiële instellingen niet meegenomen worden bij het bepalen van het krediet aan de private sector, loopt dit direct door in dit kerncijfer. Een ander deel komt door de herijking op de vernieuwde Statistiek Financiën van Ondernemingen (zie paragraaf 3.2).
Hiernaast betrof de bijstelling van de schuld van de sector niet-financiële vennootschappen voor 73 miljard euro aan binnenlandse leningen van financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband. Het gaat hierbij om leningen tussen een werkmaatschappij en de holding van een bedrijf. Volgens de internationale richtlijnen wordt de holding geclassificeerd als financiële instelling, terwijl de werkmaatschappij(en) worden meegeteld bij de niet-financiële vennootschappen. Op deze manier tellen interne bedrijfsleningen mee in de schulden van de private sector. Deze bijstelling zelf is het gevolg van onderzoek naar het afsplitsen van deze holdings van de werkmaatschappij. Dit staat verder beschreven in paragraaf 3.4.
De schuld van huishoudens aan financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband en aan niet-financiële vennootschappen werd met 90 miljard euro omhoog bijgesteld. Het gaat hier om entiteiten zoals holdings waarin huishoudens een aanmerkelijk belang hebben (onder andere als directeur-grootaandeelhouder). Om fiscale redenen lenen de huishoudens geld van deze bedrijven in plaats van dat ze dit als dividend laten uitkeren.
De schuld bij dit type bedrijven, waarvan de bezittingen en schulden voorheen ontbraken in de nationale rekeningen, is voor het eerst geraamd op basis van de aangiften voor de vennootschapsbelasting van deze bedrijven, zie ook paragraaf 3.2. Als er geen productie plaatsvindt wordt dit type bedrijven met relatief grote balansomvang tot de sector financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband gerekend. Als er wel productie plaatsvindt worden deze bedrijven tot de sector niet-financiële vennootschappen gerekend.
Tegenover de toegenomen schulden van huishoudens staat een toename van de bezittingen van huishoudens, in de vorm van de deelnemingen in deze bedrijven.
5.3.1.7 Extern vermogen
Het extern vermogen, oftewel de netto vorderingen van Nederland op het buitenland, is met 181 miljard euro neerwaarts bijgesteld, tot 632 miljard euro. Het saldo wordt opgebouwd uit enerzijds Nederlandse vorderingen (activa) op het buitenland die met 146 miljard euro opwaarts zijn bijgesteld tot 9 809 miljard euro. Anderzijds zijn de schulden (passiva) van Nederland aan het buitenland opwaarts bijgesteld met 326 miljard euro naar 9 177 miljard euro. De voornaamste bijstellingen worden hieronder toegelicht.
Uit nieuwe en verbeterde DNB-bronnen over de uitgifte en het houderschap van effecten (de MER en CSDB, zie paragraaf 3.2) blijkt dat Nederlandse entiteiten meer schuldpapier hebben uitgegeven dan eerder geraamd, en dat een groot deel van dit schuldpapier in buitenlandse handen is. Het schuldpapier in buitenlandse handen is met 251 miljard euro omhoog bijgesteld. Voor een groot deel (108 miljard euro) komt dit door financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband die eerder niet in de nationale rekeningen waren opgenomen. Tegenover deze schulden staan even grote vorderingen op het buitenland, veelal intra-concernleningen. Voor deze nieuw opgenomen bedrijven is er dus geen effect op het extern vermogen. Er resteert daarmee een neerwaartse bijstelling op het extern vermogen voor het schuldpapier van 143 miljard euro.
Het saldo van vorderingen en schulden van andersoortige effecten is ook opnieuw vastgesteld, wat leidt tot kleinere, juist opwaartse, bijstellingen van het extern vermogen. Het betreft beursgenoteerde aandelen (10 miljard euro opwaarts), participaties in beleggingsinstellingen (27 miljard euro opwaarts) en overige deelnemingen (25 miljard euro opwaarts). Samen levert dit een opwaartse bijstelling op van 62 miljard euro.
Het saldo van leningen die niet-financiële vennootschappen intra-concern hebben verstrekt aan het buitenland en de leningen die zij hebben opgenomen bij het buitenland is neerwaarts bijgesteld met 67 miljard euro. Dit komt vooral door een toename van de opgenomen leningen van niet-financiële vennootschappen bij het buitenland, zoals is beschreven in paragraaf 5.3.1.6. Door het opnieuw aansluiten op de deels nieuwe bronnen volgt voor de overige sectoren een neerwaartse bijstelling van het saldo van intra-concern verstrekte en opgenomen leningen van 49 miljard euro. Hierin zit echter de eerder genoemde bijstelling voor uitgegeven leningen van financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband van 108 miljard euro. Dit valt (zoals in de voorgaande alinea beschreven) weg tegen het uitgegeven schuldpapier en moet dus buiten beschouwing worden gelaten. Er rest voor de overige sectoren daarom een neerwaartse bijstelling op het extern vermogen van 158 miljard euro.
Bij leningen buiten concernverband is een tegenovergesteld effect te zien. Door het opnieuw aansluiten op deels nieuwe bronnen blijkt dat Nederlandse entiteiten meer leningen buiten concernverband aan het buitenland hebben verstrekt dan eerder geraamd, en juist minder dergelijke schulden hebben opgenomen bij het buitenland. Dit zorgt voor een opwaartse bijstelling van het extern vermogen van 105 miljard euro.
De nieuwe bronnen laten daarmee zien dat het saldo van verstrekte en opgenomen leningen met het buitenland intra-concern omhoog is bijgesteld en extra-concern juist omlaag is bijgesteld. Het saldo van de verstrekte en opgenomen leningen met het buitenland in totaal (exclusief de bijstelling voor nieuw opgenomen financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband) is met 120 miljard euro opwaarts bijgesteld. Dit veroorzaakt een neerwaartse bijstelling van het extern vermogen met hetzelfde bedrag.
DNB staat in haar publicaties van mei en juni 2024 over de resultaten van de benchmarkrevisie voor de internationale investeringspositie uitgebreider stil bij deze wijzigingen van het extern vermogen.
5.3.2 Sectorspecifieke kerncijfers
5.3.2.1 Sector overheid
Het overheidssaldo is nauwelijks bijgesteld en blijft -2,2 procent van het bbp. Onderliggend zijn er wel wijzigingen geweest in de inkomsten en uitgaven van de sector overheid. Deze vallen grotendeels tegen elkaar weg. De overheidsinkomsten en overheidsuitgaven als percentage van het bbp zijn ongeveer 0,1 procentpunt6) neerwaarts bijgesteld en komen uit op respectievelijk 43,7 en 45,9 procent van het bbp. In absolute termen zijn zowel de overheidsinkomsten als de overheidsuitgaven opwaarts bijgesteld met ongeveer 8 miljard euro. Het bbp is echter sterker opwaarts bijgesteld, waardoor de inkomsten en uitgaven van de overheid uitgedrukt als percentage van het bbp neerwaarts zijn bijgesteld.
Een grote bijdrage aan de bijstelling van zowel de overheidsinkomsten als de overheidsuitgaven komt door de gewijzigde registratie van de vermindering energiebelasting. Zowel de inkomsten als de uitgaven zijn hierdoor opwaarts bijgesteld met 3,8 miljard euro. Bij de inkomsten zijn de belastingen opwaarts bijgesteld, en bij de uitgaven vooral de inkomensoverdrachten aan huishoudens. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 4.1.
Een andere grote bijstelling van de overheidsinkomsten en -uitgaven zit bij de registratie van de sociale premies. De wettelijke sociale premies die socialezekerheidsfondsen inhouden op de uitkeringen werden voorheen gesaldeerd met de uitkeringen. Vanaf deze revisie worden de uitkeringen en de bijbehorende wettelijk sociale premies apart van elkaar geregistreerd. Deze wijziging leidt tot een opwaartse bijstelling van zowel de premies als de uitkeringen met 2,9 miljard euro.
De overheidsschuld in euro’s is nauwelijks bijgesteld. De overheidsschuld als percentage van het bbp is vanwege de opwaartse bijstelling van het bbp met 1,3 procentpunt neerwaarts bijgesteld tot 50,4 procent van het bbp.
5.3.2.2 Sector huishoudens (inclusief instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens)
Het bruto beschikbaar inkomen van huishoudens is met 1,3 miljard euro opwaarts bijgesteld tot 446,7 miljard euro. Onderliggend zijn er diverse bijstellingen die grotendeels tegen elkaar wegvallen. De belangrijkste bijstellingen worden hieronder toegelicht.
Het bruto-exploitatieoverschot/gemengd inkomen van huishoudens is met 5,4 miljard euro neerwaarts bijgesteld. Dit komt voor een belangrijk deel doordat de huurwaarde van het eigen woningbezit neerwaarts is bijgesteld met 3,3 miljard euro, door een herziening van de berekeningsmethode. Deze herziening is nader toegelicht in paragraaf 5.1.5. Verder zijn er onder andere neerwaartse bijstellingen bij de illegale activiteiten (zie paragraaf 4.3) en bij de productie van zonnestroom in eigen beheer (zie paragraaf 4.2).
De ontvangen beloning van werknemers is met 6,3 miljard euro opwaarts bijgesteld. Dit komt door een opwaartse bijstelling van 4,4 miljard euro van de in Nederland betaalde beloning van werknemers (beschreven in paragraaf 5.4.1) en een opwaartse bijstelling van 1,8 miljard euro van het saldo van ontvangen en betaalde beloning van werknemers met het buitenland (beschreven in paragraaf 5.3.1.1). Van deze bijstelling van 6,3 miljard euro komt 2,8 miljard euro als wettelijke sociale premie bij voornamelijk verzekeraars en pensioenfondsen terecht. Deze 2,8 miljard euro heeft daardoor geen effect op het beschikbaar inkomen van huishoudens. Er resteert daarom een effect van 3,4 miljard euro op het beschikbaar inkomen.
Door huishoudens ontvangen winstuitkeringen zijn neerwaarts bijgesteld met 4,5 miljard euro. Het opnieuw aansluiten op de bron (gebaseerd op belastingdata) zorgde voor een neerwaartse bijstelling van de ontvangen dividenden (-3,5 miljard euro). Hiernaast is het inkomen ontvangen uit het bezit van buitenlandse vakantiehuisjes met 0,9 miljard euro neerwaarts bijgesteld, zie paragraaf 5.3.1.1.
Van de bijstelling van het beschikbaar inkomen wordt 5,8 miljard euro verklaard door een opwaartse bijstelling van de consumptie van pensioendiensten met dit bedrag (zie paragraaf 5.1.4 en 5.2.1). De totale betalingen aan pensioenfondsen wordt opgesplitst in een vergoeding voor de kosten die pensioenfondsen maken (consumptie) en de inleg in de pensioenregelingen (sociale premies). Doordat de consumptie opwaarts is bijgesteld, worden de betaalde sociale premies met dit bedrag neerwaarts bijgesteld. Omdat betaalde premies in mindering worden gebracht op het beschikbaar inkomen, zorgt dit voor een opwaartse bijstelling van het beschikbaar inkomen.
De door huishoudens ontvangen overige inkomensoverdrachten zijn opwaarts bijgesteld met 3,2 miljard euro, vrijwel geheel als gevolg van de gewijzigde registratie van de vermindering energiebelasting met 3,4 miljard euro. Deze wijziging is nader toegelicht in paragraaf 4.1.
De wijziging van de registratie van het studentenreisproduct zorgde voor een neerwaartse bijstelling van het beschikbaar inkomen van huishoudens van 1 miljard euro. Het studentenreisproduct werd voorheen geregistreerd als uitkering van de overheid aan huishoudens, die zij vervolgens gebruiken voor de consumptie van het studentenreisproduct. Vanaf nu wordt dit geregistreerd als een directe aanschaf van het product door de overheid, waardoor het beschikbaar inkomen van (en consumptie door) huishoudens neerwaarts worden bijgesteld.
De consumptieve bestedingen worden opwaarts bijgesteld met 19,5 miljard euro tot 380 miljard euro. Deze bijstelling is toegelicht in paragraaf 5.2.1. Een deel van de bijstellingen van de consumptieve bestedingen zijn direct gerelateerd aan bijstellingen van het beschikbaar inkomen. Het gaat hierbij onder andere om de huurwaarde van het eigen woningbezit, de registratie van het studentenreisproduct, de toegerekende inkomens ontvangen van pensioenfondsen en de wijzigingen in de registratie van de energiebelasting.
Als gevolg van de opwaartse bijstelling van de consumptieve bestedingen zijn de vrije besparingen van huishoudens met 18,2 miljard euro neerwaarts bijgesteld tot 66,2 miljard euro. De spaarquote wordt hierdoor met 4,2 procentpunt omlaag bijgesteld tot 19,1 procent van het beschikbaar inkomen.
De woninghypotheken zijn met 21,3 miljard euro opwaarts bijgesteld tot 807 miljard euro. Het ging voor ongeveer 16 miljard om hypotheekleningen van entiteiten waarin de betreffende huishoudens een aanmerkelijk belang hebben, zie ook paragraaf 5.3.1.6. Voor dit type eenheden, die voorheen ontbraken in de nationale rekeningen, is de schuld geraamd op basis van informatie uit de aangifte vennootschapsbelasting van deze eenheden. Hypotheekschulden van huishoudens aan banken zijn met 12,2 miljard euro bijgesteld, als gevolg van het herstel van een foutief gerapporteerd bedrag aan DNB.
5.4 Bijstellingen in de arbeidsrekeningen
Het totaal aantal banen van werkzame personen (werknemers en zelfstandigen) is voor het verslagjaar 2021 met 49 duizend neerwaarts bijgesteld tot bijna 10,9 miljoen. Het aantal gewerkte uren van werkzame personen is met 223 miljoen opwaarts bijgesteld tot 14,0 miljard en het aantal arbeidsjaren van werkzame personen is met 16 duizend opwaarts bijgesteld tot 7,9 miljoen arbeidsjaren.
5.4.1 Werknemers
De cijfers uit de arbeidsrekeningen zijn voor het werknemersdeel grotendeels gebaseerd op gegevens uit de Polisadministratie van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De Polisadministratie bevat onder andere alle loonaangiften van werkgevers in Nederland.
De beloning van werknemers is met 4,5 miljard euro opwaarts bijgesteld. De beloning bestaat uit de lonen van werknemers en sociale lasten ten laste van werkgevers. Op macroniveau zijn de lonen van werknemers nauwelijks bijgesteld (-10 miljoen euro), dit betreft echter wel een samengesteld effect van onderliggende positieve en negatieve bijstellingen. De sociale lasten zijn met 4,5 miljard euro omhoog bijgesteld. De belangrijkste oorzaken van de bijstellingen in de beloning van werknemers worden hieronder toegelicht.
Vanaf deze revisie worden de bedragen die gemoeid zijn met ontslag- en transitievergoedingen voor de arbeidsrekeningen direct waargenomen in de Polisadministratie. Voorheen moest hiervoor een raming worden gemaakt. Het deel van de transitievergoedingen dat voor werkgevers wettelijk verplicht is om te betalen wordt tot de sociale lasten gerekend en is omhoog bijgesteld met 1,5 miljard euro. Bovenwettelijke uitkeringen met betrekking tot ontslag- en transitievergoedingen worden tot de lonen gerekend; dit bedrag is omhoog bijgesteld met 1,6 miljard euro.
In de nationale rekeningen zijn verschillende posten met betrekking tot loon in natura opnieuw aangesloten op de niveaus van de bronstatistieken. Het gaat om bijstellingen van de consumptiewaarde van het privégebruik van leaseauto’s, van maaltijdverstrekkingen aan de werknemer en van gratis of met korting reizen voor werknemers van vervoersbedrijven, zoals in het openbaar vervoer of bij luchtvaartbedrijven. Tevens zijn door de werkgever ter beschikking gestelde ov-kaarten als nieuwe post onder loon in natura opgenomen in de nationale rekeningen. Deze nieuwe en bijgestelde bedragen leiden tot een opwaartse bijstelling van het loon van 1,0 miljard euro.
De integratie van cijfers van de arbeidsrekeningen met de statistieken van DNB over de pensioenpremies is herzien. De pensioenpremies bestaan uit werknemerspremies die tot de lonen van werknemers worden gerekend en werkgeverspremies die tot de sociale lasten ten laste van werkgevers worden gerekend. Net zoals voor de revisie wordt het macrototaal van DNB gevolgd en wordt deze met behulp van een modelraming in de arbeidsrekeningen verdeeld over de verschillende bedrijfstakken in Nederland. Voor de totale beloning van werknemers in Nederland zijn er dan ook geen bijstellingen als gevolg van de herziene integratiemethode. Voor afzonderlijke bedrijfstakken kan dat wel het geval zijn.
Door de herziene integratie is de verhouding tussen werknemers- en werkgeverspremies, en daarmee tussen lonen en sociale lasten, wel aangepast ten opzichte van voor de revisie: er is 2,7 miljard euro van de lonen naar de sociale lasten overgeheveld. Voorheen werd het totaal van de werknemerspremies uit de arbeidsrekeningen als leidend beschouwd en werden de werkgeverspremies uit de arbeidsrekeningen opgehoogd om aan te sluiten op het macrototaal van de werknemers- en werkgeverspremies van DNB samen. Vanaf de revisie worden de totalen van zowel de werknemers- als de werkgeverspremies van DNB als leidend beschouwd.
De arbeidsvolumes van werknemers zijn in beperkte mate bijgesteld. Vanwege het vervallen van de raming van illegale uitzendbanen is de werknemerspopulatie met 23 duizend banen omlaag bijgesteld. Het aantal arbeidsjaren is met 15 duizend omlaag bijgesteld en het aantal gewerkte uren is met 27 miljoen omlaag bijgesteld.
5.4.2 Zelfstandigen
De gegevens uit de arbeidsrekeningen over zelfstandigen zijn grotendeels ontleend aan de Enquête Beroepsbevolking (EBB) en de winstaangiften van zelfstandige ondernemers. De banen van zelfstandigen zijn met 26 duizend neerwaarts bijgesteld en de arbeidsjaren met 31 duizend opwaarts. Het totaal aantal gewerkte uren is 251 miljoen opwaarts bijgesteld.
De EBB kende in 2021 een herontwerp waarbij de vraagstelling rondom de tijdsduur van werkzaamheden van respondenten is herzien. Als gevolg van dit herontwerp is voor zelfstandigen het aantal gewerkte uren omhoog bijgesteld. Het aantal banen en het aantal arbeidsjaren van zelfstandigen zijn door dit herontwerp nauwelijks bijgesteld.
De eerder genoemde nieuwe raming voor de zwarte en illegale economie heeft voor de zelfstandigen geleid tot neerwaartse bijstellingen van 42 duizend banen, 24 duizend arbeidsjaren en 47 miljoen gewerkte uren.
De rest van de bijstelling in de arbeidsvolumes van zelfstandigen is veroorzaakt door het gebruik van actuelere brondata. De brongegevens voor zelfstandigen komen deels later ter beschikking dan die voor werknemers, wat tot additionele bijstellingen leidt. Deze additionele bijstellingen zijn de afgelopen jaren iets groter dan gebruikelijk geweest, omdat het vanwege de corona-pandemie moeilijker was om voorlopige cijfers te ramen voor de zelfstandigenpopulatie.
6) In de data voor revisie sluiten de cijfers gepubliceerd vanuit de nationale rekeningen en de cijfers gepubliceerd vanuit de overheidsstatistieken niet volledig aan. De precieze bijstelling hangt af van met welke cijfers er wordt vergeleken.