4. Sterke stijging bbp zorgt voor daling schuldquote
De overheidsschuld liep in 2022 met 30,9 miljard euro op tot 480,5 miljard euro. Hiermee is de toename van de schuld veel groter dan het tekort van 1,4 miljard euro. Dit komt onder andere doordat een deel van de overheidsinkomsten is gestald op bankrekeningen en deposito’s. Daarnaast speelt mee dat in sommige gevallen de kasinkomsten- en uitgaven in een kalenderjaar volgens de Europese regels voor het berekenen van het overheidssaldo aan een ander boekjaar toegerekend worden. Hierdoor kunnen de ontwikkeling van de schuld en het saldo in een bepaald jaar uiteenlopen. Ten slotte was de toename van de schuld groter dan het tekort door het zogenoemde agio op de uitgifte van staatsleningen. Agio ontstaat wanneer obligaties worden uitgegeven tegen een hogere uitgiftekoers dan de nominale waarde van de obligatie. Alleen de hoofdsomwaarde telt mee bij het bepalen van de overheidsschuld, en niet het deel agio dat de Staat bij uitgifte ontving, terwijl daar wel uitgaven mee gefinancierd kunnen worden.
Om de omvang van de schuld te kunnen beoordelen wordt vaak gekeken naar de schuldquote, de schuld uitgedrukt als percentage van het bbp. De flinke toename van het bbp, als gevolg van de hoge inflatie en economische groei, compenseerde in 2022 ruim de toename van de schuld. Hierdoor daalde de schuldquote van 51,7 procent eind 2021 naar 50,1 procent eind 2022. Dit staat ook wel bekend als het noemereffect. Hiermee lag de schuld nog wel iets hoger dan vlak vóór de coronacrisis, maar was de toename tijdens de coronajaren minder groot dan in het begin van de coronacrisis werd gevreesd. Nederland voldeed hierdoor in 2022 dan ook ruim aan de Europese schuldnorm, die stelt dat de schuld niet meer dan 60 procent van het bbp mag bedragen. Het CPB gaat in zijn meest recente raming1) uit van een verdere daling van de schuld in 2023 naar 47,4 procent van het bbp.
Schuldquote (% bbp) | EMU-norm (% bbp) | |
---|---|---|
'00 | 52,2 | 60,0 |
'01 | 49,5 | 60,0 |
'02 | 48,9 | 60,0 |
'03 | 50,0 | 60,0 |
'04 | 50,3 | 60,0 |
'05 | 49,8 | 60,0 |
'06 | 45,2 | 60,0 |
'07 | 43,0 | 60,0 |
'08 | 54,7 | 60,0 |
'09 | 56,8 | 60,0 |
'10 | 59,3 | 60,0 |
'11 | 61,7 | 60,0 |
'12 | 66,2 | 60,0 |
'13 | 67,7 | 60,0 |
'14 | 67,9 | 60,0 |
'15 | 64,6 | 60,0 |
'16 | 61,9 | 60,0 |
'17 | 57,0 | 60,0 |
'18 | 52,4 | 60,0 |
'19 | 48,5 | 60,0 |
'20 | 54,7 | 60,0 |
'21 | 51,7 | 60,0 |
'22* | 50,1 | 60,0 |
* voorlopige cijfers |
De overheidsschuld heeft betrekking op de schuld met partijen buiten de overheid. De onderlinge schulden tussen de overheidslagen zijn geëlimineerd. Het merendeel van de schuld, bijna 90 procent, komt voor rekening van het Rijk, die zijn schuld met partijen van buiten de overheid met 33,3 miljard euro zag stijgen. Bij de gemeenten nam deze schuld daarentegen met 2,5 miljard euro af naar 36,6 miljard euro. Bij de andere overheidslagen was de ontwikkeling beperkt.