2. Stijging schuldquote tijdens coronacrisis onder gemiddelde EU
Als reactie op de coronapandemie riep de overheid vanaf maart 2020 in rap tempo verschillende steunmaatregelen in het leven, met als doel om bedrijven en huishoudens financieel te ondersteunen. Ruim twee jaar later zijn de meeste regelingen beëindigd en lijkt de coronacrisis in economisch opzicht grotendeels achter ons te liggen. In de tussenliggende periode werden de overheidsfinanciën sterk gekleurd door de coronacrisis. Direct doordat de overheid de diverse steunmaatregelen moest financieren, indirect doordat de coronapandemie ook zijn weerslag had op de economie. Zo werd de economische bedrijvigheid geremd door hoger ziekteverzuim en diverse maatregelen om het coronavirus te bestrijden, zoals het sluiten van de horeca. Economische tegenspoed leidt onder andere tot lagere belastinginkomsten en dit laat ook zijn sporen na in het huishoudboekje van de Staat.
De algemene verwachting was dat de schuld van de overheid flink zou oplopen. Zo ging het Centraal Planbureau in september 20201) uit van een toename van de schuldquote, de schuld uitgedrukt als percentage van het bbp, tot boven de EU-norm van 60 procent. In de eerste maanden van de coronacrisis liep de schuldquote inderdaad snel op. Waar de schuldquote eind 2019 nog op 48,5 procent lag, was deze medio 2020 opgelopen tot 55,1 procent. In de daaropvolgende maanden zag de overheid zijn schuld echter nauwelijks oplopen. Sinds het tweede kwartaal van 2021 is de trend zelfs dalend. Aan het einde van het eerste kwartaal van 2022, wat we in dit artikel in economisch opzicht beschouwen als min of meer het einde van de coronacrisis, kwam de schuldquote uit op 50,7 procent. Hiermee lag deze nog wel hoger dan vlak vóór de coronacrisis, maar lager dan in de jaren daarvoor. Ter vergelijking, in nasleep van de krediet- en eurocrisis liep de schuldquote begin 2015 op tot richting de 70 procent.
EMU-norm (% bbp) | Overheidsschuld (EMU) (% bbp) | ||
---|---|---|---|
'10 | 1e kwartaal | 60 | 57,6 |
'10 | 2e kwartaal | 60 | 59,2 |
'10 | 3e kwartaal | 60 | 59 |
'10 | 4e kwartaal | 60 | 59,3 |
'11 | 1e kwartaal | 60 | 59,4 |
'11 | 2e kwartaal | 60 | 60,4 |
'11 | 3e kwartaal | 60 | 61,1 |
'11 | 4e kwartaal | 60 | 61,7 |
'12 | 1e kwartaal | 60 | 62,5 |
'12 | 2e kwartaal | 60 | 63,9 |
'12 | 3e kwartaal | 60 | 64,9 |
'12 | 4e kwartaal | 60 | 66,2 |
'13 | 1e kwartaal | 60 | 66,6 |
'13 | 2e kwartaal | 60 | 68,3 |
'13 | 3e kwartaal | 60 | 67,8 |
'13 | 4e kwartaal | 60 | 67,7 |
'14 | 1e kwartaal | 60 | 67,1 |
'14 | 2e kwartaal | 60 | 68,5 |
'14 | 3e kwartaal | 60 | 68,1 |
'14 | 4e kwartaal | 60 | 67,9 |
'15 | 1e kwartaal | 60 | 68,9 |
'15 | 2e kwartaal | 60 | 66,7 |
'15 | 3e kwartaal | 60 | 65,8 |
'15 | 4e kwartaal | 60 | 64,6 |
'16 | 1e kwartaal | 60 | 64,3 |
'16 | 2e kwartaal | 60 | 63,2 |
'16 | 3e kwartaal | 60 | 61,7 |
'16 | 4e kwartaal | 60 | 61,9 |
'17 | 1e kwartaal | 60 | 59,7 |
'17 | 2e kwartaal | 60 | 59 |
'17 | 3e kwartaal | 60 | 57,2 |
'17 | 4e kwartaal | 60 | 57 |
'18 | 1e kwartaal | 60 | 55,2 |
'18 | 2e kwartaal | 60 | 54,1 |
'18 | 3e kwartaal | 60 | 53 |
'18 | 4e kwartaal | 60 | 52,4 |
'19 | 1e kwartaal | 60 | 50,8 |
'19 | 2e kwartaal | 60 | 50,9 |
'19 | 3e kwartaal | 60 | 49,2 |
'19 | 4e kwartaal | 60 | 48,5 |
'20 | 1e kwartaal | 60 | 49,4 |
'20 | 2e kwartaal | 60 | 55,1 |
'20 | 3e kwartaal | 60 | 55,3 |
'20 | 4e kwartaal | 60 | 54,7 |
'21 | 1e kwartaal | 60 | 55,2 |
'21 | 2e kwartaal | 60 | 54,5 |
'21 | 3e kwartaal | 60 | 52,8 |
'21 | 4e kwartaal | 60 | 52,4 |
'22 | 1e kwartaal | 60 | 50,7 |
'22 | 2e kwartaal | 60 | 50,9 |
In vergelijking met de andere landen van de EU is de toename van de Nederlandse overheidsschuld tijdens de coronacrisis relatief klein. In de EU als geheel nam de schuldquote met 10,3 procentpunt toe, tegenover 2,2 procentpunt in Nederland. Alleen in Ierland, Denemarken, Zweden en Luxemburg was de toename kleiner of was er zelfs sprake van een afname. Bij deze vergelijking moet worden opgemerkt dat ontwikkeling van de schuld uiteraard niet alleen het gevolg is van de coronacrisis, maar dat ook andere economische ontwikkelingen en de stand van de overheidsfinanciën vóór de coronacrisis van invloed zijn. Zo kregen landen met een relatief hoge schuld, zoals Italië, Spanje en Frankrijk, vaak te maken met de sterkste stijgingen. Een uitzondering hierop is Griekenland, dat ondanks de hoogste schuldquote van de EU, de schuld minder dan gemiddeld zag toenemen.
Land | Verschil tussen 2019 Q4 en 2022 Q1 (% bbp) |
---|---|
Spanje | 19,4 |
Italië | 18,5 |
Frankrijk | 17,0 |
Malta | 16,9 |
Slowakije | 14,3 |
Cyprus | 13,8 |
Oostenrijk | 13,5 |
Roemenië | 13,1 |
Tsjechië | 12,8 |
Hongarije | 11,9 |
Portugal | 10,4 |
Europese Unie | 10,3 |
België | 10,2 |
Slovenië | 9,5 |
Duitsland | 9,3 |
Estland | 9,0 |
Griekenland | 8,6 |
Finland | 7,0 |
Polen | 6,5 |
Kroatië | 6,2 |
Letland | 6,1 |
Litouwen | 4,4 |
Bulgarije | 2,9 |
Nederland | 2,2 |
Luxemburg | 0,0 |
Zweden | -0,3 |
Denemarken | -0,8 |
Ierland | -4,1 |
In zo goed als alle EU-landen werd de stijging van de schuldquote beperkt door de groei van het nominale bbp, het zogenoemde noemereffect. Zo dempte in Nederland de toename van het bbp de schuldquote met 4 procentpunt, gelijk aan het cijfer voor de gehele EU. In de meeste EU-landen herstelde de economie in 2021 namelijk krachtig, na een flinke economische krimp in 2020. Alleen in Spanje droeg het noemereffect negatief bij aan de ontwikkeling van de schuldquote. Mede door de grote toerismesector werd de Spaanse economie bovengemiddeld hard geraakt door de coronacrisis en daalde per saldo het nominale bbp.