Overheidsfinanciën, tweede kwartaal 2022

Over deze publicatie

In deze publicatie is naast de kerncijfers van de overheidsfinanciën ook aandacht voor de AOW-inkomsten en -uitgaven en voor de uitgaven aan kinderopvang.

1. Positief overheidssaldo in het tweede kwartaal van 2022

De uitgaven van de overheid bedroegen in het tweede kwartaal van 2022 bijna 104 miljard euro. In dezelfde periode had de overheid 107 miljard euro aan inkomsten, waardoor het overheidssaldo in het tweede kwartaal van 2022 uitkwam op ruim 3 miljard euro. Hiermee is het overheidssaldo voor het tweede kwartaal op rij positief.

Op jaarbasis, gemeten over de periode van het derde kwartaal 2021 tot en met het tweede kwartaal 2022, kwam het overschot uit op 0,1 procent bbp. In de Miljoenennota wordt voorlopig uitgegaan van een tekort van 0,9 procent bbp voor heel 2022. Daarbij is rekening gehouden met een aantal verwachte financiële tegenvallers voor de overheid.

1.1 Overheidsinkomsten en -uitgaven op jaarbasis*
   Inkomsten (% bbp)Uitgaven (% bbp)
'091e kwartaal43,544,4
'092e kwartaal43,345,2
'093e kwartaal43,246,8
'094e kwartaal42,747,9
'101e kwartaal42,748,2
'102e kwartaal43,048,7
'103e kwartaal42,648,5
'104e kwartaal42,848,2
'111e kwartaal43,147,8
'112e kwartaal42,847,5
'113e kwartaal43,247,3
'114e kwartaal42,747,1
'121e kwartaal42,747,0
'122e kwartaal43,047,0
'123e kwartaal42,847,1
'124e kwartaal43,147,0
'131e kwartaal43,647,2
'132e kwartaal43,847,1
'133e kwartaal44,147,0
'134e kwartaal43,946,8
'141e kwartaal43,646,6
'142e kwartaal43,746,6
'143e kwartaal43,746,3
'144e kwartaal43,846,1
'151e kwartaal44,046,0
'152e kwartaal43,645,6
'153e kwartaal43,245,2
'154e kwartaal42,944,8
'161e kwartaal42,844,5
'162e kwartaal43,344,3
'163e kwartaal43,844,2
'164e kwartaal43,843,6
'171e kwartaal44,143,2
'172e kwartaal43,842,8
'173e kwartaal43,742,5
'174e kwartaal43,842,5
'181e kwartaal44,042,3
'182e kwartaal44,042,1
'183e kwartaal44,142,1
'184e kwartaal43,842,3
'191e kwartaal44,042,4
'192e kwartaal43,942,3
'193e kwartaal43,842,3
'194e kwartaal43,942,1
'201e kwartaal43,742,3
'202e kwartaal43,744,8
'203e kwartaal43,845,9
'204e kwartaal44,147,8
'211e kwartaal44,049,3
'212e kwartaal44,047,9
'213e kwartaal43,847,4
'214e kwartaal44,046,6
'221e kwartaal43,745,1
'222e kwartaal44,344,2

Dat in het tweede kwartaal van 2022 een overschot is gerealiseerd komt mede doordat de inkomsten zijn gestegen met ruim 14 miljard euro ten opzichte van het hetzelfde kwartaal van vorig jaar. Onder andere de belastinginkomsten van de overheid stegen met als uitschieter de vennootschapsbelasting die bijna 4 miljard euro hoger was. Ook namen de aardgasbaten toe met 3 miljard euro ten opzichte van het tweede kwartaal van 2021.

De uitgaven stegen aanzienlijk minder in het tweede kwartaal van 2022 en waren 1 miljard euro hoger ten opzichte van hetzelfde kwartaal een jaar eerder. Dit kwam met name doordat de uitgaven aan subsidies daalden met bijna 5 miljard euro in vergelijking met het tweede kwartaal van 2021. Dit was vooral het gevolg van het aflopen van de subsidieregelingen die waren opgetuigd in het kader van de coronacrisis. Wel gaf de overheid in het tweede kwartaal van 2022 bijna 2 miljard euro meer uit aan sociale uitkeringen en ruim 1 miljard euro aan de beloning van haar werknemers dan in dezelfde periode in 2021.

1.2 Overheidsschuld (EMU)
   Overheidsschuld (EMU) (mld euro)
'081e kwartaal275,1
'082e kwartaal278,2
'083e kwartaal283,8
'084e kwartaal354,0
'091e kwartaal370,3
'092e kwartaal360,8
'093e kwartaal360,4
'094e kwartaal354,7
'101e kwartaal359,3
'102e kwartaal372,3
'103e kwartaal374,1
'104e kwartaal378,7
'111e kwartaal382,8
'112e kwartaal390,9
'113e kwartaal396,6
'114e kwartaal401,3
'121e kwartaal407,0
'122e kwartaal417,0
'123e kwartaal423,0
'124e kwartaal432,4
'131e kwartaal435,4
'132e kwartaal447,2
'133e kwartaal446,4
'134e kwartaal447,0
'141e kwartaal445,4
'142e kwartaal456,0
'143e kwartaal454,5
'144e kwartaal455,8
'151e kwartaal464,4
'152e kwartaal453,3
'153e kwartaal451,5
'154e kwartaal446,1
'161e kwartaal446,6
'162e kwartaal442,3
'163e kwartaal433,5
'164e kwartaal438,5
'171e kwartaal427,1
'172e kwartaal426,3
'173e kwartaal417,8
'174e kwartaal420,4
'181e kwartaal413,0
'182e kwartaal409,2
'183e kwartaal405,9
'184e kwartaal405,8
'191e kwartaal398,3
'192e kwartaal403,8
'193e kwartaal395,1
'194e kwartaal394,7
'201e kwartaal403,4
'202e kwartaal441,9
'203e kwartaal441,6
'204e kwartaal435,5
'211e kwartaal440,0
'212e kwartaal447,9
'213e kwartaal442,9
'214e kwartaal449,0
'221e kwartaal446,4
'222e kwartaal457,6

Ondanks het positieve saldo nam de overheidsschuld in het tweede kwartaal van 2022 met ruim 11 miljard euro toe tot 458 miljard euro. De stijging kwam vooral voor rekening van het Rijk, dat bijna 12 miljard euro meer langlopend schuldpapier uitgaf dan het afloste. Dat de overheidsschuld toenam ondanks het overschot kwam met name doordat het Rijk het uitgegeven schuldpapier nog niet heeft aangewend om uitgaven mee te financieren. In plaats daarvan heeft het Rijk het geld op haar bankrekening gezet. De overheidsschuld uitgedrukt als percentage van het bbp steeg in het tweede kwartaal van 2022 van 50,7 procent naar 50,9 procent.

Kerncijfers Overheidsfinanciën
20212021202120222022
2e kwartaal3e kwartaal4e kwartaal1e kwartaal2e kwartaal
InkomstenMiljard euro92,887,6101,1102,7107,0
UitgavenMiljard euro103,195,2103,295,6103,7
SaldoMiljard euro-10,3-7,7-2,17,13,3
OverheidsschuldMiljard euro447,9442,9449,0446,4457,6
Saldo% bbp1)-3,9-3,6-2,6-1,50,1
Overheidsschuld% bbp1)54,552,852,450,750,9
StatLine: Overheidsfinanciën; kerncijfers
1) Op jaarbasis, gemeten als de som van vier kwartalen. 

2. Stijging schuldquote tijdens coronacrisis onder gemiddelde EU

Als reactie op de coronapandemie riep de overheid vanaf maart 2020 in rap tempo verschillende steunmaatregelen in het leven, met als doel om bedrijven en huishoudens financieel te ondersteunen. Ruim twee jaar later zijn de meeste regelingen beëindigd en lijkt de coronacrisis in economisch opzicht grotendeels achter ons te liggen. In de tussenliggende periode werden de overheidsfinanciën sterk gekleurd door de coronacrisis. Direct doordat de overheid de diverse steunmaatregelen moest financieren, indirect doordat de coronapandemie ook zijn weerslag had op de economie. Zo werd de economische bedrijvigheid geremd door hoger ziekteverzuim en diverse maatregelen om het coronavirus te bestrijden, zoals het sluiten van de horeca. Economische tegenspoed leidt onder andere tot lagere belastinginkomsten en dit laat ook zijn sporen na in het huishoudboekje van de Staat.

De algemene verwachting was dat de schuld van de overheid flink zou oplopen. Zo ging het Centraal Planbureau in september 20201) uit van een toename van de schuldquote, de schuld uitgedrukt als percentage van het bbp, tot boven de EU-norm van 60 procent. In de eerste maanden van de coronacrisis liep de schuldquote inderdaad snel op. Waar de schuldquote eind 2019 nog op 48,5 procent lag, was deze medio 2020 opgelopen tot 55,1 procent. In de daaropvolgende maanden zag de overheid zijn schuld echter nauwelijks oplopen. Sinds het tweede kwartaal van 2021 is de trend zelfs dalend. Aan het einde van het eerste kwartaal van 2022, wat we in dit artikel in economisch opzicht beschouwen als min of meer het einde van de coronacrisis, kwam de schuldquote uit op 50,7 procent. Hiermee lag deze nog wel hoger dan vlak vóór de coronacrisis, maar lager dan in de jaren daarvoor. Ter vergelijking, in nasleep van de krediet- en eurocrisis liep de schuldquote begin 2015 op tot richting de 70 procent.

2.1 Overheidsschuld (EMU)
   EMU-norm (% bbp)Overheidsschuld (EMU) (% bbp)
'101e kwartaal6057,6
'102e kwartaal6059,2
'103e kwartaal6059
'104e kwartaal6059,3
'111e kwartaal6059,4
'112e kwartaal6060,4
'113e kwartaal6061,1
'114e kwartaal6061,7
'121e kwartaal6062,5
'122e kwartaal6063,9
'123e kwartaal6064,9
'124e kwartaal6066,2
'131e kwartaal6066,6
'132e kwartaal6068,3
'133e kwartaal6067,8
'134e kwartaal6067,7
'141e kwartaal6067,1
'142e kwartaal6068,5
'143e kwartaal6068,1
'144e kwartaal6067,9
'151e kwartaal6068,9
'152e kwartaal6066,7
'153e kwartaal6065,8
'154e kwartaal6064,6
'161e kwartaal6064,3
'162e kwartaal6063,2
'163e kwartaal6061,7
'164e kwartaal6061,9
'171e kwartaal6059,7
'172e kwartaal6059
'173e kwartaal6057,2
'174e kwartaal6057
'181e kwartaal6055,2
'182e kwartaal6054,1
'183e kwartaal6053
'184e kwartaal6052,4
'191e kwartaal6050,8
'192e kwartaal6050,9
'193e kwartaal6049,2
'194e kwartaal6048,5
'201e kwartaal6049,4
'202e kwartaal6055,1
'203e kwartaal6055,3
'204e kwartaal6054,7
'211e kwartaal6055,2
'212e kwartaal6054,5
'213e kwartaal6052,8
'214e kwartaal6052,4
'221e kwartaal6050,7
'222e kwartaal6050,9


In vergelijking met de andere landen van de EU is de toename van de Nederlandse overheidsschuld tijdens de coronacrisis relatief klein. In de EU als geheel nam de schuldquote met 10,3 procentpunt toe, tegenover 2,2 procentpunt in Nederland. Alleen in Ierland, Denemarken, Zweden en Luxemburg was de toename kleiner of was er zelfs sprake van een afname. Bij deze vergelijking moet worden opgemerkt dat ontwikkeling van de schuld uiteraard niet alleen het gevolg is van de coronacrisis, maar dat ook andere economische ontwikkelingen en de stand van de overheidsfinanciën vóór de coronacrisis van invloed zijn. Zo kregen landen met een relatief hoge schuld, zoals Italië, Spanje en Frankrijk, vaak te maken met de sterkste stijgingen. Een uitzondering hierop is Griekenland, dat ondanks de hoogste schuldquote van de EU, de schuld minder dan gemiddeld zag toenemen.

2.2 Ontwikkeling overheidsschuld tijdens coronacrisis
LandVerschil tussen 2019 Q4 en 2022 Q1 (% bbp)
Spanje19,4
Italië18,5
Frankrijk17,0
Malta16,9
Slowakije14,3
Cyprus13,8
Oostenrijk13,5
Roemenië13,1
Tsjechië 12,8
Hongarije11,9
Portugal10,4
Europese Unie10,3
België10,2
Slovenië9,5
Duitsland9,3
Estland9,0
Griekenland8,6
Finland7,0
Polen6,5
Kroatië6,2
Letland6,1
Litouwen4,4
Bulgarije2,9
Nederland2,2
Luxemburg0,0
Zweden-0,3
Denemarken-0,8
Ierland-4,1


In zo goed als alle EU-landen werd de stijging van de schuldquote beperkt door de groei van het nominale bbp, het zogenoemde noemereffect. Zo dempte in Nederland de toename van het bbp de schuldquote met 4 procentpunt, gelijk aan het cijfer voor de gehele EU. In de meeste EU-landen herstelde de economie in 2021 namelijk krachtig, na een flinke economische krimp in 2020. Alleen in Spanje droeg het noemereffect negatief bij aan de ontwikkeling van de schuldquote. Mede door de grote toerismesector werd de Spaanse economie bovengemiddeld hard geraakt door de coronacrisis en daalde per saldo het nominale bbp.

1) Macro Economische Verkenning 2021

3. Verschil tussen AOW-inkomsten en uitgaven stijgt naar 19 miljard in 2021

In 2021 is de bijdrage uit algemene middelen van het Rijk aan de AOW (Algemene Ouderdomswet) gestegen tot ruim 19 miljard euro. Het Rijk vult het verschil aan tussen de afgedragen premies en de AOW-uitkeringen. De uitkeringen stegen in 2021 met 1,7 miljard euro terwijl de afgedragen premies met 0,9 miljard toenamen.

3.1 AOW-uitgaven en afgedragen premies
jaarAOW-premie inkomsten (mld euro)AOW-uitgaven (mld euro)
200118,620,3
200218,121,4
200317,922,4
200419,022,9
200517,923,4
200617,424,2
200717,625,2
200820,326,4
200917,927,6
201018,428,6
201120,830,0
201222,631,4
201324,232,7
201423,434,1
201524,435,8
201625,636,9
201723,937,4
201825,138,1
201923,639,5
202022,741,2
202123,643,0


De AOW-uitkeringen worden voornamelijk betaald door werkenden onder de pensioenleeftijd, die een deel van hun loon verplicht afstaan in de vorm van een wettelijke premie. Sinds 2001 zijn deze premie-inkomsten niet genoeg om alle AOW-uitkeringen te betalen. Daarom betaalt de overheid zelf ook mee uit algemene middelen, de zogenaamde rijksbijdrage. In Nederland zijn er door de vergrijzing steeds minder werkenden in verhouding tot de mensen die een AOW-uitkering ontvangen. Dit betekent dat de verhouding tussen de kosten om alle AOW-uitkeringen uit te betalen en de inkomsten uit wettelijke premies verandert. Tot 2001 bleven de AOW-premies en uitkeringen ongeveer gelijk. Vanaf dat jaar groeiden de uitgaven sneller dan de inkomsten. In 2021 is het gat tussen premie-inkomsten en AOW-uitkeringen groter dan ooit, namelijk 19,3 miljard euro. Dit wordt veroorzaakt door een toename in de uitgaven aan AOW-uitkeringen en vrijwel gelijkblijvende premie-inkomsten sinds 2013.

3.2 Rijksbijdrage aan AOW als percentage van de overheidsuitgaven
jaarRijksbijdrage aan AOW (%)
20010,8
20021,5
20032,0
20041,7
20052,3
20062,7
20072,9
20082,2
20093,2
20103,3
20113,0
20122,9
20132,8
20143,5
20153,7
20163,7
20174,3
20184,0
20194,6
20204,9
20214,8


Het verschil tussen de inkomsten aan AOW-premies en de AOW-uitkeringen (de rijksbijdrage) uitgedrukt als percentage van de totale overheidsuitgaven loopt sinds 2000 op. Een steeds groter gedeelte van de uitgaven van de overheid bestaat uit AOW-uitkeringen. In 2020 en 2021 nam de rijksbijdrage absoluut gezien nog steeds toe, maar doordat de overheidsuitgaven door de coronacrisis sterker toenamen bleef de rijksbijdrage net onder de 5 procent van de totale overheidsuitgaven.

Om te zorgen dat de AOW-uitkeringen minder hard stijgen is de AOW-gerechtigde leeftijd sinds 2013 stapsgewijs verhoogd, van 65 jaar naar 66 jaar en 4 maanden in 2019. In 2020 en 2021 bleef de pensioenleeftijd staan op 66 jaar en 4 maanden, terwijl in 2022 de pensioenleeftijd weer omhoog gaat om in stappen de leeftijd van 67 te bereiken in 2024. Deze maatregel heeft zowel een effect op de afgedragen premies als de totale uitkeringen. Bij een hogere pensioenleeftijd zijn er meer werkenden die een wettelijke premie voor de AOW betalen. Tegelijkertijd zorgt de hogere pensioenleeftijd voor een afname in de AOW-uitkeringen die worden betaald, doordat minder mensen gepensioneerd zijn. Naast het aantal mensen dat premie afdraagt en uitkeringen ontvangt speelt ook de hoogte van de uitkeringen mee. Elke 6 maanden worden de AOW-uitkeringen geïndexeerd op basis van het officiële minimumloon waaraan de AOW-uitkering is gekoppeld.

4. Uitgaven aan kinderopvang stijgen sterk in 2021

In 2021 zijn de uitkeringen van de overheid aan de kinderopvang verder gestegen naar 3,5 miljard euro, een stijging van ruim een half miljard euro ten opzichte van een jaar eerder. De stijging kwam zowel door een toename van het aantal kinderen en het gemiddeld aantal uren per kind waarvoor kinderopvangtoeslag werd uitgekeerd, als door een stijging van het maximale uurtarief dat vergoed wordt.

De uitkeringen aan kinderopvang bestaan uit de kinderopvangtoeslag betaald door het Rijk in het kader van de Wet kinderopvang (WKO) en financiële tegemoetkomingen van gemeenten voor kinderopvangkosten. De WKO is in 2005 ingevoerd en de uitgaven hieraan namen in de jaren erna gestaag toe. Na 2009 namen de kosten voor kinderopvang af door enerzijds een versobering van de regeling en anderzijds een lagere vraag naar kinderopvang door stijgende werkloosheid. Het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag nam af van 836 duizend in 2011 naar 755 duizend in 2014. Vanaf 2015 neemt het aantal kinderen waarvoor kinderopvangtoeslag werd uitgekeerd juist weer toe naar ruim 1 miljoen in 2021. Het gemiddeld aantal uren per kind waar kinderopvangtoeslag voor is ontvangen volgt een vergelijkbaar patroon als het aantal kinderen waarvoor toeslag is ontvangen. Het maximale uitgekeerde uurtarief is ook toegenomen de laatste jaren. Voor 2021 bedroeg de stijging hiervan ruim 3 procent.

4.1 Uitkeringen kinderopvang
JaarUitkeringen kinderopvang (mld euro)
20072,03
20082,80
20093,05
20103,00
20112,92
20122,46
20132,06
20141,84
20151,74
20162,10
20172,37
20182,61
20193,10
20202,93
20213,49


De daling van de uitkeringen aan de kinderopvang in 2020 zoals weergegeven in de bovenstaande grafiek komt door de tijdelijke sluiting van kinderopvangcentra in 2020 en 2021 vanwege de coronacrisismaatregelen. De kinderopvangcentra konden in deze periode dus minder diensten leveren. Een deel van de kinderopvangtoeslag die is doorbetaald aan ouders gedurende de periode van sluiting wordt niet gezien als uitkering maar als overige inkomensoverdracht en is niet weergegeven in de grafiek. Ook is er in dezelfde periode een vergoeding verstrekt aan ouders die kinderopvangtoeslag ontvangen en hun eigen bijdrage hebben doorbetaald. Deze kosten zijn niet in de grafiek weergegeven. Voor 2020 gaat het om ruim 800 miljoen en voor 2021 om ruim 300 miljoen euro.

4.2 Aantal kinderen in kinderopvang
JaarAantal kinderen
2007573150
2008708860
2009782760
2010804580
2011836010
2012821450
2013774780
2014754600
2015764330
2016818190
2017878400
2018946470
2019982710
2020996630
20211007540

Recente publicaties en cijfers

Op het gebied van de overheidsfinanciën zijn in de afgelopen kwartalen de onderstaande publicaties uitgebracht. Cijfers zijn te vinden in de CBS databank StatLine. Meer informatie is benaderbaar via de themapagina Overheid en politiek

Publicaties

Overheidsfinanciën, eerste kwartaal 2022

Gemeenten begroten 11,5 miljard euro aan heffingen in 2022

Bijna 6 miljard euro aan wegenbelasting in 2022

Overheidsfinanciën, derde kwartaal 2021 

StatLine

Overheid; schuldgaranties, buiten balans PPS, niet-renderende leningen

Overheidsfinanciën; kerncijfers

Overheid; financiële balans, marktwaarde, overheidssectoren

Overheidsinkomsten; transacties en overheidssectoren

Overheid; ontvangen belastingen en wettelijke premies

Overheidsschuld; schuldtitel, geldgever, waarderingsgrondslag, sectoren

Overheidsuitgaven; transacties en overheidssectoren

Saldo en schuld; overheidssectoren

Overheidsproductie en -consumptie; transacties en overheidssectoren

Centrale overheid; inkomsten en uitgaven per maand op kasbasis 

Socialezekerheidsfondsen: inkomsten en uitgaven 

Overheidsbalans; activa en passiva

Overheid; sociale uitkeringen

Waterschappen; tarieven heffingen

Opbrengsten waterschapsheffingen; begrotingen en realisatie


Decentrale overheden; EMU-saldo, begroting 2020-2022   

Kerncijfers gemeentebegrotingen, heffingen per gemeente

Kerncijfers gemeentebegrotingen, heffingen naar regio en grootteklasse

Gemeentebegrotingen; heffingen naar regio en grootteklasse

Gemeentebegrotingen; heffingen per gemeente

Decentrale overheden; EMU-saldo, begroting 2019-2021