2. Productiviteit
Deze paragraaf begint met een uitleg van productiviteit, hoe het CBS productiviteit meet en welke soorten productiviteit het bureau publiceert 1. Verder wordt een overzicht gegeven van de verschillende groeicijfers van productiviteit die afkomstig zijn uit de nationale rekeningen.
2.1 Productiviteit: wat is het en hoe meet je het?
‘Productivity is not everything, but in the long run it is almost everything’, aldus Krugman (1994) in zijn boek “The age of diminishing expectations”. In de ogen van veel economen is productiviteitsgroei het belangrijkste instrument om de levensstandaard te verbeteren. In economische modellen is technologische vooruitgang onderdeel van de ontwikkeling van de (multifactor)productiviteit. Technologische vooruitgang maakt het mogelijk om dezelfde of meer output te produceren met minder input.
Productiviteit is hoeveel output met een eenheid input kan worden geproduceerd. Output staat meestal voor de totale productie of de toegevoegde waarde van een bedrijf, een sector of van de hele economie. De input is onderverdeeld in arbeid, kapitaal en het intermediair verbruik (gebruik van energie, materiaal en diensten). Samen worden deze inputs ook wel productiemiddelen of productiefactoren genoemd.
Doordat er verschillende soorten output en input zijn, zijn er ook verschillende soorten productiviteit: arbeidsproductiviteit, kapitaalproductiviteit, en multifactorproductiviteit (ook wel totale factorproductiviteit genoemd) 2. Arbeidsproductiviteit beschrijft de hoeveelheid output per eenheid arbeid en kapitaalproductiviteit de hoeveelheid output per eenheid kapitaal.
Multifactorproductiviteit (mfp) is het deel van de volumeontwikkeling van de output dat niet wordt veroorzaakt door de veranderingen in het gebruik van inputs. Enkele verklaringen hiervoor zijn technologische vooruitgang, schaalvoordelen, en incidentele factoren zoals veranderende weersomstandigheden (bijvoorbeeld in de landbouw). Ook veranderingen in bezettingsgraden rekenen we bij mfp, hoewel in het ideale geval deze aan de inzet van arbeid, kapitaal of beide toegerekend moeten worden.
Arbeidsproductiviteit is traditioneel gezien de meest gebruikte indicator. Dat komt doordat de inzet van arbeid over de tijd relatief makkelijk te meten is en er veel statistische bronnen beschikbaar zijn 3. Dat geldt min of meer ook voor het intermediaire verbruik 4. Het meten van de kapitaalinput is echter een ander verhaal.
Arbeid en intermediair verbruik zijn stromen in het productieproces die vrijwel direct te meten zijn. In economische termen wordt soms ook gesproken van diensten. Idealiter zijn productiviteitsberekeningen ook gebaseerd op kapitaaldiensten. De waarde en het volume van kapitaaldiensten kunnen echter niet direct afgeleid worden uit bronnen, maar vereisen een aantal aannames en berekeningen. Dat is ook de voornaamste reden dat de kapitaal- en multi-factorproductiviteit, en de kapitaalinput zelf, minder vaak gebruikt worden en hierover ook minder gepubliceerd wordt.
Bij onderzoek naar productiviteit wordt ook de keuze gemaakt voor de soort output. Het kiezen van de productie of de toegevoegde waarde als output bepaalt automatisch de inputfactoren. De toegevoegde waarde wordt geproduceerd met arbeid en kapitaal, de productie heeft daarbij ook nog het intermediaire verbruik als productiefactor. In de literatuur over productiviteitsmeting door middel van groeiboekhouding (zie bijvoorbeeld O’Mahony en Timmer, 2009) wordt naar het totaal aan productiefactoren verwezen als KLEMS, met K voor kapitaal, L voor arbeid en EMS voor het intermediair verbruik (energie, materiaal en diensten). De productie wordt weergegeven met Y, de toegevoegde waarde met VA. Het model voor productiviteitsberekening op basis van productie wordt dan soms wel aangeduid als KLEMS-Y en op basis van de toegevoegde waarde als KL-VA (zie Balk, 2018).
Productiviteit meten is alleen zinvol met volumecijfers. Bij het meten van productiviteit kan niet volstaan worden met alleen nominale termen. Binnen de nationale rekeningen zijn voor bijna alle variabelen volumecijfers beschikbaar dan wel kunnen ze berekend worden met data uit de nationale rekeningen. Hierbij wordt uitgegaan van het detailniveau dat beschikbaar is in de tabellen zelf, hoewel in sommige gevallen een meer gedetailleerd beeld een verbetering van de cijfers oplevert. Vaak wordt dan ook gekeken naar reële ontwikkelingen over de tijd, maar ook niveaus uitgedrukt in het prijsniveau van dezelfde periode kunnen worden bekeken.
2.2 Output en input
Om de productiviteit te berekenen zijn gegevens nodig over de output (productie of toegevoegde waarde) en de verschillende inputtypen. In deze paragraaf lichten we toe hoe output en input worden bepaald in de context van de CBS-groeirekeningen.
Productie, toegevoegde waarde en het intermediaire verbruik zijn direct af te leiden uit de aanbod- en gebruikstabellen van de nationale rekeningen. Die bevatten waarde-, prijs- en volumegegevens van de productie, het intermediaire verbruik en de toegevoegde waarde voor meer dan honderd branches.
Gegevens over arbeid komen uit de Arbeidsrekeningen. Om arbeidsproductiviteit te bepalen is informatie nodig over de hoeveelheid arbeidsinput; om mfp te bepalen is daarnaast het aandeel van arbeidskosten in de totale productiekosten van belang (zie box). Dit bestaat uit drie delen. Ten eerste is er de beloning van werknemers, inclusief sociale premies. Omdat zelfstandigen geen loon ontvangen, wordt daarnaast voor deze groep een arbeidsinkomen toegerekend. Dit gebeurt op basis van het totale inkomen van zelfstandigen, hun gewerkte uren en een schatting van de geldende loonvoet en kapitaalkosten. Tot slot wordt nog rekening gehouden met loonsubsidies.
De belangrijkste bron om het gebruik van kapitaal, meestal aangeduid als kapitaaldiensten, te berekenen is de kapitaalgoederenvoorraad. Bij het CBS omvat de kapitaalinput ook voorraden, grond, minerale- en energiereserves en vee. Conceptueel gezien zijn kapitaaldiensten het best te vergelijken met een huurprijs van een kapitaalgoed voor een jaar. Het uitgangspunt hierbij is om een zo volledig mogelijk beeld te geven van kosten die samenhangen met het gebruik van een kapitaalgoed. Het perspectief dat het CBS hierbij aanneemt is van de bezitter van kapitaal, dus het bedrijf of de ondernemer. Daarom houdt het CBS bij de berekening ervan rekening met de volgende elementen.
Ten eerste wordt de verandering in de kapitaalgoederenvoorraad bepaald, waarbij investeringen en afschrijvingen belangrijke componenten zijn. “Opportunity costs” zijn de opbrengsten die een alternatief gebruik van middelen zou hebben kunnen opleveren. Dit zijn dus een soort gederfde inkomsten, die als kosten moeten worden gezien. Ook worden belastingen en subsidies op kapitaal meegeteld. Tot slot wordt ook rekening gehouden met waarderingswinsten – en verliezen, specifiek de reële prijsstijgingen en -dalingen van kapitaalgoederen. De waardedaling of stijging van een kapitaalgoed gedurende het jaar wordt ook bij de kapitaaldiensten gerekend. Bovennormale rendementen rekenen we toe aan de multi-factorproductiviteit.
Net als bij arbeidsinput, is voor productiviteit de ontwikkeling van de hoeveelheid kapitaaldiensten van belang. Voor de berekening van deze volumeontwikkeling van kapitaal wordt de geïnteresseerde lezer verwezen naar het methodedocument “Productivity measurement at Statistics Netherlands” (Van den Bergen e.a., 2008).
De mfp zelf is uiteraard geen input. Een ondernemer kan doorgaans zelf bepalen hoeveel arbeid, kapitaal of intermediair verbruik hij gebruikt, maar hij of zij kan niet de productiviteitsgroei ‘kiezen’. Een bedrijf kan alleen indirect de mfp beïnvloeden door de verschillende inputtypen zo optimaal mogelijk in te zetten en door het maken van strategische en organisatorische beslissingen over zaken als lonen, prijzen, locatie en innovatie. Uiteindelijk is de mfp het resultaat van de beslissingen van een ondernemer in combinatie met de marktomstandigheden en andere externe factoren als weersomstandigheden, pandemieën, handelsconflicten en dergelijke.
[1] Zie voor meer informatie ook Van den Bergen e.a.(2008) en De Haan e.a.(2014).
[2] Hoewel het minder gangbaar is om te kijken naar de productiviteit van het intermediair verbruik, is de hoeveelheid output per eenheid energie of materialen bijvoorbeeld wel een interessante maatstaf vanuit het oogpunt van duurzaamheid.
[3] Dit betekent niet dat de arbeidsinput geheel onomstreden is. Zo is het arbeidsinkomen van natuurlijke rechtspersonen/eenmanszaken niet als aparte post opgenomen in de nationale rekeningen, maar onderdeel van het gemengd inkomen, en moet dat voor macro-economische productiviteitsberekeningen worden geschat. Daarnaast is het ook een uitdaging om rekening te houden met veranderingen in de samenstelling van de arbeidsinput naar kenmerken van werkzame personen.
[4] Alhoewel hier de beschikbaarheid van goede en gedetailleerde prijsinformatie om de reële ontwikkeling te bepalen een heikel punt is.
[5] 'Geconsolideerd” wil zeggen dat er binnen een totaalcijfer gecorrigeerd is voor onderlinge leveringen, zodat dit deel niet dubbel wordt meegeteld.
[6] “Reëel” wil zeggen gecorrigeerd voor prijsontwikkelingen. Dit worden ook wel volume- of hoeveelheidsontwikkelingen genoemd, vandaar de notatie met Q voor het Engelse “quantity”.
[7] Omdat het gaat om een ontwikkeling tussen twee perioden, bestaat er overigens een keuze op basis van welke periode die aandelen worden berekend. In de Nationale Rekeningen is het gangbaar om uit te gaan van aandelen op basis van de beginperiode (zogeheten Laspeyres-gewichten).