2. De bouw in de Nederlandse economie
De toegevoegde waarde van de bouw is gelijk aan de waarde van de bouwproductie minus die van de verbruikte materialen, energie en ingehuurd personeel. Ontwikkelingen in de toegevoegde waarde van de bouw (zowel opwaarts als neerwaarts) zijn meestal groter dan die van de totale economie (RaboResearch, 2022). Dit komt mede doordat veranderingen in het economisch klimaat versterkt doorwerken op het vertrouwen van investeerders, waar de bouw afhankelijk van is. Door de lange doorlooptijden van bouwprojecten is de impact op de bouwnijverheid wel enigszins vertraagd (EIB, 2020).
Tijdens de krediet- en eurocrisis na 2008 werd de bouw harder geraakt dan de gehele economie, waardoor de toegevoegde waarde van de bouw in 2013 op een dieptepunt terechtkwam. Het herstel van de bouw was in de jaren na de crisis ook sterker dan die van de gehele Nederlandse economie. De toegevoegde waarde van de bouw groeide tussen 2013 en 2019 met ruim 42 procent. In dezelfde periode groeide het bruto binnenlands product (bbp) met 13,5 procent.
Nadat de Nederlandse economie in 2020 en 2021 werd geraakt door de coronapandemie en de bijbehorende maatregelen, volgden in 2022 verstoringen door de energiecrisis en de hoge inflatie. Ook voor de bouw vertaalden deze verstoringen zich in een groeivertraging. In de jaren voor de pandemie (2017 tot en met 2019) groeide de toegevoegde waarde van de bouw met gemiddeld 6 procent per jaar; in de jaren van 2020 tot en met 2022 was er sprake van een groei van gemiddeld 1,7 procent.
Perioden | Toegevoegde waarde bouwnijverheid (2008=100) | Bruto binnenlands product (2008=100) |
---|---|---|
2008 | 100,0 | 100,0 |
2009 | 95,4 | 96,3 |
2010 | 84,3 | 97,6 |
2011 | 85,2 | 99,1 |
2012 | 78,3 | 98,1 |
2013 | 73,7 | 98,0 |
2014 | 76,1 | 99,4 |
2015 | 81,3 | 101,3 |
2016 | 88,3 | 103,6 |
2017 | 95,0 | 106,6 |
2018 | 99,5 | 109,1 |
2019 | 105,1 | 111,2 |
2020 | 103,8 | 106,9 |
2021 | 107,5 | 113,5 |
2022* | 110,6 | 118,4 |
* voorlopige cijfers |
Ook in vergelijking met de ons omringende landen was de ontwikkeling van de Nederlandse bouw tussen 2008 en 2022 veel grilliger: er waren diepere dalen in 2010 en 2013, gevolgd door een veel sterker herstel daarna.
De relatieve conjunctuurgevoeligheid van de Nederlandse bouw komt deels doordat renteschommelingen in Nederland relatief sterk doorwerken in de bouwproductie. De rente is namelijk een bepalende factor voor de vraag naar woningen en investeringen: hoe goedkoper geld kan worden geleend, hoe makkelijker een bouwproject kan worden gefinancierd. De beleidsrente van de Europese Centrale Bank (ECB-rente) daalde tijdens de eurocrisis zeer sterk en lag tussen juli 2012 en juli 2022 op of onder de 0 procent. Deze beleidsrente werkte door op de gemiddelde hypotheekrente die huishoudens betaalden (DNB, 2023). Doordat Nederlandse huishoudens relatief hoge hypotheekschulden hebben (AFM, 2021), hebben renteschommelingen in Nederland een grotere impact op de bouw dan in andere landen.
Het is opvallend dat deze grotere conjunctuurgevoeligheid van de Nederlandse bouw niet te zien was tijdens en na de coronacrisis: tussen 2019 en 2022 nam de toegevoegde waarde van de bouw in Nederland met ruim 5 procent toe, terwijl er in Duitsland, Frankrijk en België sprake was van een krimp. Voor een deel komt dit doordat landen verschillend om zijn gegaan met corona. In België werden bouwplaatsen vaak gesloten, terwijl in Nederland al in maart 2020 het “samen veilig doorwerken” protocol werd afgesloten tussen bouworganisaties en de overheid. Mede hierdoor konden de meeste bouwplaatsen open blijven (CBS, 2020). In de volgende paragrafen wordt nader ingezoomd op de ontwikkeling van de Nederlandse bouw na de coronacrisis.
Jaren | Nederland (2008=100) | Frankrijk (2008=100) | België (2008=100) | Duitsland (2008=100) |
---|---|---|---|---|
2008 | 100 | 100 | 100 | 100 |
2009 | 95,4 | 94,2 | 98,3 | 96,8 |
2010 | 84,3 | 91,9 | 98,7 | 104,2 |
2011 | 85,2 | 90,1 | 104 | 107,8 |
2012 | 78,3 | 85,5 | 104,7 | 106,5 |
2013 | 73,7 | 85,9 | 103,2 | 103,8 |
2014 | 76,1 | 83,7 | 105,5 | 108 |
2015 | 81,3 | 83,2 | 109,5 | 107,9 |
2016 | 88,3 | 82,4 | 109,6 | 109,9 |
2017 | 95 | 84,2 | 111,2 | 109,9 |
2018 | 99,5 | 85,1 | 117,8 | 112 |
2019* | 105,1 | 87,3 | 119,1 | 108,2 |
2020* | 103,8 | 77,1 | 113,2 | 110,9 |
2021* | 107,5 | 82,2 | 115 | 105 |
2022* | 110,6 | 82 | 115,3 | 101,5 |
* voorlopige cijfers |