Economische groei en het inkomen van Nederlanders

4. Meer loon voor meer premies

Het beschikbaar inkomen van huishoudens is het saldo van inkomsten en verplichte afdrachten. Dit saldo kunnen ze vrij besteden aan consumptie, of sparen. De belangrijkste inkomsten van huishoudens zijn de lonen van werknemers, het gemengd inkomen van zelfstandigen en sociale uitkeringen zoals pensioenen. De grootste afdrachten zijn directe belastingen op inkomen en vermogen en de sociale premies. Het netto beschikbaar inkomen van huishoudens kan achterblijven op het totale nationaal inkomen als de inkomsten minder hard stijgen, als de belastingen en premies sneller toenemen of door een combinatie van deze twee.

4.1 Procentuele toename verschillende inkomenscomponenten, 2001-2008
Inkomsten en afdrachtensectorenmutatie (%)
Beschikbaar inkomenTotaal alle sectoren30,4
Beschikbaar inkomenHuishoudens19,3
Inkomsten
huishoudens
Gemengd inkomen zelfstandigen22,3
Inkomsten
huishoudens
Beloning werknemers25,8
Inkomsten
huishoudens
Sociale uitkeringen29,6
Afdrachten
huishoudens
Belasting op inkomen en vermogen42,5
Afdrachten
huishoudens
Sociale premies38,6

Het beschikbaar inkomen van alle sectoren samen nam, niet gecorrigeerd voor prijsveranderingen, in de bewuste periode met 30 procent toe, tegen een stijging van 19 procent van het inkomen van huishoudens. De belangrijkste inkomsten namen alle harder toe dan het totale beschikbaar inkomen van huishoudens. Zo steeg de grootste inkomstenbron, de beloning van werknemers, met 26 procent. Dat betekent dat de stagnatie van het inkomen nauwelijks zit in achterblijvende lonen. Het gemengd inkomen van zelfstandigen steeg minder dan de lonen van werknemers en de sociale uitkeringen, maar nog steeds meer dan het inkomen van huishoudens als geheel. De grootste bijdrage aan de stagnatie komt voor rekening van de relatief grote stijging van door huishoudens betaalde belastingen en premies, die samen met bijna 40 procent toenamen.

Het spiegelbeeld van deze gestegen lasten van huishoudens is zichtbaar bij de toegenomen inkomsten van de overheid. De overheidsinkomsten uit loonbelasting stegen met 49 procent. De door de overheid ontvangen sociale premies namen met 38 procent toe. Die laatste toename zit vrijwel volledig bij de premies die gerelateerd zijn aan de zorg. In 2001 brachten de premies voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Algemene Kas samen 22,9 miljard euro op. In 2006 werd het zorgstelsel gewijzigd en kwamen de premies voor de Zorgverzekeringwet (Zvw) in de plaats van die voor de Algemene Kas. De gezamenlijke opbrengst van de AWBZ en de Zvw was in 2008 45,1 miljard euro. In zeven jaar tijd stegen de zorgpremies daarmee met 22,2 miljard euro. Deze toename was goed voor 90 procent van de totale stijging aan premie-inkomsten van de overheid.

De sterke stijging van de belastingen en premies die huishoudens betaalden en de daarmee gepaarde stijging van de overheidsinkomsten zijn de belangrijkste verklaring voor het gedaalde aandeel van huishoudens en het gestegen aandeel van de overheid in het nationale inkomen in deze jaren.

De gestegen premie-inkomsten van de overheid hangen samen met een sterke toename van de overheidsuitgaven aan de zorg (CBS, 2020). Die uitgaven vallen onder wat in de nationale rekeningen ‘individuele overheidsconsumptie’ genoemd wordt. Daaronder worden alle overheidsuitgaven geschaard die terechtkomen bij individuen. Behalve zorg horen daar bijvoorbeeld ook uitgaven aan onderwijs bij. Algemene uitgaven aan zaken als landsbestuur en de politie behoren tot de collectieve consumptie van de overheid.

De som van het beschikbaar inkomen van huishoudens en de individuele overheidsconsumptie is het alternatief beschikbaar inkomen. Dit is een maatstaf voor het volledige inkomen dat bij huishoudens terecht komt: direct in het inkomen waarover huishoudens vrij kunnen beschikken, en indirect via de overheid die de zorg financiert die huishoudens gebruiken.

4.2 Bruto binnenlands product, netto beschikbaar inkomen en alternatief beschikbaar inkomen van huishoudens, volume
jaarBbp (1969=100)Netto beschikbaar inkomen (1969=100)Alternatief beschikbaar inkomen (1969=100)
1969100,0100,0100,0
1970106,1106,6107,0
1971110,9110,8112,1
1972115,0114,6117,2
1973121,1117,7120,9
1974125,0120,7125,1
1975125,3126,0131,5
1976130,7130,2136,2
1977133,6134,9141,4
1978137,3140,7147,7
1979140,2145,3152,8
1980142,0145,3153,1
1981140,7145,1152,9
1982138,8145,9153,9
1983141,6143,2151,3
1984145,8144,6151,3
1985149,7147,7155,2
1986153,8155,6163,2
1987156,9160,3168,5
1988162,2162,4170,4
1989169,7172,4179,1
1990176,4186,3191,7
1991180,8183,1190,3
1992184,2189,0197,4
1993186,3184,6194,5
1994191,9190,1199,9
1995197,8195,9205,7
1996204,8202,3210,5
1997213,6211,2219,4
1998223,6219,6228,7
1999234,8226,4236,1
2000244,7232,1243,3
2001250,4246,8258,5
2002250,9245,3261,2
2003251,3241,6260,4
2004256,3242,3261,9
2005261,6240,7261,7
2006270,6244,3272,0
2007280,8249,1278,7
2008286,9251,6283,0
2009276,4254,1291,9
2010280,1253,7294,2
2011284,5255,0294,3
2012281,5254,3293,9
2013281,2251,7289,6
2014285,2256,2293,4
2015290,8260,8297,1
2016297,1267,1302,5
2017305,8269,8306,2
2018313,0276,3314,1
2019318,2280,3320,1
2020306,3287,0326,9

Met het alternatief beschikbaar inkomen van huishoudens als maatstaf, is er in de periode 2001-2008, net als in de rest van de afgelopen halve eeuw, geen sprake van dat het inkomen van huishoudens achterblijft bij de economische groei. Van 1969 tot en met 2019 is het bbp met 218 procent toegenomen en het alternatief beschikbaar inkomen met 220 procent. Inclusief het coronajaar 2020 is het verschil tussen beide indicatoren nog groter ten gunste van huishoudens.

In de periodes waarin het alternatief beschikbaar inkomen stagneerde, gold dat ook voor de economie als geheel: de recessies van begin jaren tachtig en het begin van de 21e eeuw en de Grote Recessie die eind 2008 begon. De sterke krimp van de economie in 2020 heeft het inkomen van huishoudens vooralsnog ongemoeid gelaten.