Internationalisering van R&D en Financieringsstromen

1. Inleiding

Lang was het normaal dat bedrijfsactiviteiten als Research and Development (R&D), design en marketing dicht bij de hoofdkantoren van bedrijven moesten plaatsvinden (die veelal in het westen lagen), terwijl de productie werd uitbesteed naar lagelonenlanden in het oosten. Tegenwoordig lijkt het erop dat zelfs het R&D-proces van bedrijven niet meer immuun is voor globalisering (Rathenau Instituut, 2015). Zo zijn de R&D-uitgaven van buitenlandse vestigingen wereldwijd verdubbeld van 29 miljard euro in 1993, naar 67 miljard euro in 2002 (UNCTAD, 2005). De R&D-uitgaven van buitenlandse bedrijven in de OECD-landen zijn ook meer dan verdubbeld van 37 miljard euro in 1995 naar 83 miljard euro in 2005 (OECD, 2008). Het aandeel van uitgevoerde R&D door buitenlandse bedrijven ten opzichte van de totale R&D-uitgaven van bedrijven was gemiddeld in de periode 2003-2013 in 18 van de 23 Europese landen meer dan 20%, waarbij het aandeel zelfs meer dan 50% was bij 8 Europese landen (European Commission, 2017). Gezien het open karakter van de Nederlandse economie, zal deze trend in de internationalisering van R&D ook invloed hebben op de R&D-activiteiten binnen het Nederlandse bedrijfsleven.

Het ministerie van Economische Zaken (EZ) heeft al jarenlang veel aandacht voor de internationalisering van R&D. Ze geven aan dat het een belangrijke factor kan zijn achter de gematigde ontwikkeling van de R&D-intensiteit van bedrijven in Nederland. EZ verwacht namelijk dat een steeds groter deel van de R&D-uitgaven van Nederlandse bedrijven in het buitenland plaats zal vinden, terwijl de R&D-uitgaven van buitenlandse bedrijven in Nederland in verhouding tot het bbp niet groter worden. Er is namelijk geen stijgende trend te zien in de ‘R&D expenditure by foreign affiliates’ tijdreeksen over de R&D-uitgaven van buitenlandse bedrijven in Nederland van de OECD (2018). EZ wil dan ook meer inzicht verkrijgen in de R&D-activiteiten van buitenlandse bedrijven in Nederland, ook wel Inward R&D genoemd; en de R&D-activiteiten van Nederlandse bedrijven in het buitenland, ook wel Outward R&D genoemd. Hiervoor heeft het ministerie een aantal datawensen opgesteld, die in hoofdstuk 2 verder worden omschreven. In hoofdstuk 2 wordt ook besproken in hoeverre het CBS deze datawensen kan vervullen. Hoofdstuk 3 zal beschrijven welke analyses vervolgens kunnen worden gemaakt met de data die het CBS beschikbaar heeft. In hoofdstuk 4 worden deze analyses verder uitgewerkt en worden de resultaten besproken. Als laatste bevat hoofdstuk 5 de conclusies.