1. Inleiding
Bij het meten en monitoren van welvaart wordt steeds vaker verder gekeken dan naar de economie alleen. De economische ontwikkeling wordt gemeten met verschillende kernindicatoren uit de Nationale rekeningen, waaronder het bruto binnenlands product (bbp). De ontwikkeling van het bbp in de tijd (economische groei) is een belangrijke maatstaf voor de evaluatie van onze economische welvaart. Het is echter algemeen geaccepteerd dat het bbp als indicator zijn beperkingen heeft en dat verschillende aspecten van welvaart en welzijn niet (of onvoldoende) tot uitdrukking komen in het bbp.
De Natuurlijk kapitaalrekeningen1) zijn een uitbreiding op de Nationale rekeningen. De Natuurlijk kapitaalrekeningen brengen verschillende aspecten van ecosystemen in relatie tot onze economie en samenleving in kaart. Bos, akkerland en stedelijk groen zijn voorbeelden van typen ecosystemen die worden onderscheiden. Het systeem van rekeningen beschrijft onder andere de omvang van het ecosysteem, de kwaliteit van het ecosysteem en de ecosysteemdiensten die geleverd worden aan de maatschappij, inclusief de monetaire waarde ervan. Ieder onderdeel bestaat uit een scala aan informatie en indicatoren, uiteenlopend van bestuiving tot kustbescherming.
Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft het CBS gevraagd om te onderzoeken welke kernindicatoren uit de Natuurlijk kapitaalrekeningen kunnen worden afgeleid, zodat deze informatie goed geïnterpreteerd en gecommuniceerd kan worden. In dit rapport worden twee kernindicatoren besproken die belangrijke onderdelen van het systeem van Natuurlijk kapitaalrekeningen samenvatten.
De eerste kernindicator richt zich op de monetaire waarde van ecosysteemdiensten en de vraag ‘Wat draagt de natuur bij aan de economie en ons welzijn?’. De kernindicator Gross Ecosystem Product (GEP) geeft het sociaaleconomisch belang van natuur voor de Nederlandse samenleving weer. De indicator omvat kortweg de bijdrage van de natuur, uitgedrukt in euro’s, waar huishoudens, bedrijven en overheden direct baat bij hebben. Dat is de theorie, maar in de praktijk is het niet alleen lastig om de gebruikswaarde van de natuur waarvan de maatschappij profiteert te meten, maar is ook de interpretatie van deze indicator vaak niet eenduidig. Dit rapport licht de keuzes toe die gemaakt zijn om de GEP te berekenen, inclusief de voor- en nadelen ervan. Ook worden de eerste resultaten gepresenteerd.
De tweede kernindicator richt zich op kwaliteit van ecosystemen en de vraag ‘Hoe gaat het met de natuur?’. De Kernindicator ecosysteemkwaliteit (KEK) geeft vanuit de conditierekeningen een overkoepelende indicatie van de kwaliteit van de natuur in Nederland. Er zijn verschillende manieren en methoden om de kwaliteit van ecosystemen in één waarde uit te drukken. In dit rapport is onder andere gekeken naar de meerstapsbenadering van het System of Environmental Economic Accounting Ecosystem Accounting (SEEA EA). Daarnaast is gekeken naar alternatieve mogelijkheden om deze indicator samen te stellen, namelijk de Natuurpuntensystematiek, de Werkwijze Monitoring en Beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000, de Mean Species Abundance (MSA) methode en de Living Planet Index (LPI). Deze methoden zijn samengevat met daarbij een indicatie van de voor- en nadelen als kernindicator voor de kwaliteit van ecosystemen.
Ten slotte is onderzocht in hoeverre deze kernindicatoren geschikt zijn om te worden opgenomen in de Monitor brede welvaart en Sustainable Development Goals (MBW-SDG). Daarnaast is met andere organisaties gesproken over hun werk op gebied van de GEP. Het rapport eindigt met aanbevelingen voor verdere ontwikkeling van de besproken kernindicatoren en de communicatie met belangrijke gebruikers zoals beleidsmakers.
1) De Nederlandse Natuurlijk kapitaalrekeningen zijn gebaseerd op het SEEA EA, de internationale richtlijnen van de Verenigde Naties en de Europese Unie: System of Environmental Accounting – Ecosystem Accounting (UN, 2021).