Bijlage A - Data
A1 Definitie armoede
Er zijn verschillende manieren om armoede te definiëren. De lage-inkomensgrens is tot nu het centrale armoedecriterium van het CBS. In de loop van 2024 stapt het CBS over op een nieuwe armoedegrens (CBS/Nibud/SCP, 2023). In dit onderzoek is een kind ‘arm’ als het huishouden van het kind aan de onderstaande twee voorwaarden voldoet (CBS, 2023a- hoofdstuk 3):
- Het besteedbaar jaarinkomen exclusief huurtoeslag ligt onder de lage‐inkomensgrens. Hierbij wordt het besteedbaar inkomen gestandaardiseerd, zodat het vergelijkbaar is met de koopkracht van een alleenstaande zonder kinderen. De lage‐inkomensgrens is een vast koopkrachtbedrag, namelijk de bijstandsuitkering van een alleenstaande in 1979 gecorrigeerd voor inflatie. Daarmee is de lage‐inkomensgrens vergelijkbaar over de tijd. In 2020 lag de grens voor een alleenstaande op netto 13 250 euro per jaar.
- Het liquide (vrij opneembare) vermogen (stand op 1 januari) ligt onder het vermogensplafond. Ook het liquide vermogen wordt gestandaardiseerd. Het liquide vermogen bestaat uit het vermogen exclusief de waarde van het eigen huis, de hypotheekschuld, het ondernemingsvermogen en aanmerkelijk belang. Het vermogensplafond is de helft van de lage‐inkomensgrens, wat ongeveer gelijk is aan het maximale vrijstellingsbedrag van eigen vermogen volgens de Bijstandswetgeving.
A2 Populatie
De onderzoekspopulatie bestaat uit kinderen die op 1 januari 2020 minderjarig zijn en staan ingeschreven in een particulier huishouden in Nederland dat in 2020 voldoet aan de definitie van armoede. Een aanvullende voorwaarde is dat het kind samen met minimaal één juridische ouder staat ingeschreven in een huishouden. Hierdoor worden kinderen waarvan beide ouders overleden zijn en pleegkinderen uitgesloten van de onderzoekspopulatie. In deze gevallen heeft een huishouden mogelijk recht op vergoedingen (bijvoorbeeld een pleegvergoeding) die het CBS niet waarneemt. Ook kinderen die zelfstandig wonen, kinderen in studentenhuishoudens, kinderen in institutionele huishoudens en kinderen in particuliere huishoudens met een onbekend inkomen in 2020 of in 2021 worden uitgesloten van de onderzoekspopulatie. De uiteindelijke onderzoekspopulatie bestaat uit 196 100 kinderen.
A3 Uitkomstvariabele
De uitkomstvariabele in dit onderzoek is of het kind uit armoede komt (zie ook paragraaf A1) . De onderzoekspopulatie (zie paragraaf A2) bestaat uit minderjarige kinderen die wonen in een huishouden in armoede in 2020. In 2021 wordt opnieuw vastgesteld of het kind woont in een huishouden in armoede. Een kind komt uit armoede wanneer het kind in 2021 niet meer woont in een huishouden in armoede.
Er is gekozen om naar 2021 te kijken omdat bij de start van het onderzoek de inkomens- en vermogensgegevens van 2021 de meest recent beschikbare gegevens waren. Gedurende 2020 en 2021 speelde de COVID-19-epidemie. Deze epidemie kan mogelijk invloed hebben gehad op het inkomen en vermogen van personen en huishoudens, bijvoorbeeld door het verlies van een baan of het ontvangen van een Tozo-uitkering.
A4 Kenmerken
Bij het ontwikkelen van het AI-/machinelearningmodel zijn verschillende kenmerken meegenomen. Het model bepaalt welke van alle meegenomen kenmerken het sterkst bijdragen aan de kans op transitie uit armoede. De kenmerken die zijn meegenomen in het model zijn grotendeels gebaseerd op kenmerken die samenhingen met de kans om uit armoede te komen bij volwassenen in het eerdere CBS-onderzoek (Laan e.a., 2021). Dit zijn kenmerken over de huidige status en het verleden van personen en huishoudens op het gebied van inkomen, uitgaven, demografie, werk en gezondheid. Daarnaast zijn in overleg met inhoudelijk experts op het gebied van kinderarmoede aanvullende kenmerken meegenomen die relevant kunnen zijn voor de populatie minderjarige kinderen.
Een verschil met het onderzoek bij volwassenen is dat in het huidige onderzoek naast kenmerken van het kind zelf en het huishouden van het kind, ook kenmerken van de beide juridische ouders zijn meegenomen. Ook wanneer een ouder in een ander huishouden woont dan het kind, worden de kenmerken van die ouder meegenomen. Wanneer er een eventuele nieuwe partner van de ouder in het huishouden van het kind woont dan worden ook de kenmerken van die partner meegenomen.
In totaal worden er 134 unieke potentieel relevante kenmerken afgeleid uit diverse registraties die bij het CBS beschikbaar zijn. Het voordeel van het gebruik van registraties is dat de gegevens voor (vrijwel) de totale bevolking beschikbaar zijn. Voor de meeste kenmerken is gekeken naar drie jaar (2018, 2019 en 2020) omdat de verwachting is dat kenmerken of gebeurtenissen uit eerdere jaren invloed kunnen hebben op de transitie uit armoede. Bijvoorbeeld of het huishouden van het kind slechts één jaar leeft van een bijstandsuitkering of dat dit in eerdere jaren ook al het geval was. Omdat veel kenmerken voor verschillende niveaus (bijvoorbeeld ouders of huishouden) en verschillende tijdspunten worden vastgesteld, worden in totaal 252 kenmerken meegenomen in het model. Tabel A4.1 bevat een overzicht van alle kenmerken.