Auteur: Brenda Bos, Sascha de Breij, Naomi Schalken, Sander Scholtus, Jaap Walhout, Jochem Zweerink
Verkenning alternatief verdeelmodel voor voortijdig schoolverlaten; herziene versie

Bijlage 3: Operationalisering van de kenmerken

Deze bijlage bespreekt de operationalisering van de gebruikte kenmerken in dit onderzoek. 

Voortijdig schoolverlaten (CBS-definitie)

Voortijdig schoolverlaters zijn jongeren tot 27 jaar5) die op 1 oktober van het schooljaar (t0) ingeschreven zijn in het bekostigd vo, mbo of vavo en op dat moment geen startkwalificatie hadden en op 1 oktober één jaar later (t1) niet meer ingeschreven zijn in het bekostigd onderwijs en (nog steeds) geen startkwalificatie hebben. 

0 – Geen voortijdig schoolverlater op t1
1 – Wel een voortijdig schoolverlater op t1

Sociaal-demografische kenmerken

Leeftijd
De leeftijd van de leerling of student op 30 september in jaar t0 (in jaren) zoals afgeleid op basis van de geboortedatum in de BRP. Voor het vo geldt dat leeftijd tot en met 14 jaar samengevoegd is tot één categorie evenals leeftijd vanaf 19 jaar. De tussenliggende jaren zijn aparte categorieën. Voor het mbo geldt dat de leeftijd tot en met 16 jaar samengevoegd is tot één categorie. De andere jaren zijn hier aparte categorieën.

Geslacht
Geslacht van de leerling of student zoals geregistreerd in de BRP op 30 september in jaar t0. 

1 - Man
2 - Vrouw

Herkomstland (leerling, student en ouders)
Kenmerk dat weergeeft in welk land iemand geboren is of waar diens ouders geboren zijn. De herkomst van personen die in het buitenland zijn geboren wordt bepaald door hun eigen geboorteland. Bij personen die in Nederland geboren zijn, wordt de herkomst bepaald door het geboorteland van de ouders. Wanneer beide ouders in het buitenland zijn geboren, is het geboorteland van de moeder leidend in het bepalen van de herkomst. De geboortegegevens van de moeder zijn vaker bekend dan die van de vader. Wanneer de moeder in Nederland is geboren of het geboorteland van de moeder onbekend is, dan wordt het geboorteland van de vader gebruikt. In 2022 is het CBS overgegaan op een nieuwe herkomstindeling. Deze indeling is met terugwerkende kracht toegepast op eerdere jaren. Herkomstland bestaat uit de volgende categorieën: 

01 - Nederland 
02 - Europa (exclusief Nederland) 
03 - Turkije
04 - Marokko 
05 - Suriname 
06 - Nederlands-Caribisch gebied 
07 - Indonesië 
08 - Overig Afrika 
09 - Overig Azië 
10 - Overig Amerika en Oceanië

Migratieachtergrond (leerling, student en ouders)
Migratieachtergrond zoals afgeleid op basis van de BRP op 30 september in jaar t0. Dit is een combinatie van het geboorteland van de persoon zelf en van de ouders. De migratieachtergrond van de leerling en student wordt onderverdeeld in: 

0 - Geboren in het buitenland 
1 - Geboren in Nederland 
2 - Geboren in Nederland, tenminste 1 ouder in het buitenland

De migratieachtergrond van de juridische ouders wordt onderverdeeld in: 

0 - Geboren in het buitenland 
1 - Geboren in Nederland 
2 - Geboren in Nederland, tenminste 1 ouder in het buitenland 
9 - Onbekend

Verblijfsduur (leerling, student en ouders)
Het aantal jaren dat de leerling, de student en de juridische ouders op 30 september in jaar t0 in Nederland verblijven is ingedeeld in drie categorieën: 

1 - 0 t/m 5 jaar
2 - 5 t/m 10 jaar
3 - Langer dan 10 jaar

Ouderlijke structuur
Op basis van de BRP is in kaart gebracht of de leerling of student op 30 september in jaar t0 in hetzelfde huishouden woont als de juridische ouders. 

1- Woont bij beide juridische ouders
2- Woont bij één van de juridische ouders (eventueel met partner)
3- Woont zonder juridische ouders

Ouder niet bekend
Eén of beide juridische ouders zijn op 30 september in jaar t0 niet bekend. Dit is opgedeeld in de volgende categorieën:

0- Beide juridische ouders in de BRP of één/beide ouders niet in de BRP en ook niet bekend in een andere registratie in Nederland
1- Minstens één juridische ouder niet in de BRP, maar wel bekend in een andere registratie in Nederland. 

Hoogst behaalde opleidingsniveau (ouders)
Afkomstig uit het opleidingsniveaubestand voor iedereen die een geregistreerd (DUO/UWV) diploma heeft behaald of van wie dit bekend is uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB). Het opleidingsniveau is niet voor iedereen bekend. Ontbrekende waarden zijn daarom geïmputeerd met behulp van achtergrondkenmerken (zie paragraaf 2.6). Het hoogst behaalde opleidingniveau in jaar t0 is volgens de ISCED (International Standard Classification of Education) indeling gecategoriseerd in:

1. Laag
     a. Basisonderwijs
     b. Praktijkonderwijs, vmbo-b/k, mbo entreeopleiding
     c. Vmbo-g/t, havo-, vwo-onderbouw
2. Midden
     a. Mbo niveau 2 en 3
     b. Mbo niveau 4
     c. Havo-, vwo-bovenbouw
3. Hoog
     a. Hbo-, wo-bachelor
     b. Hbo-, wo-master, doctor
4. Onbekend. Voor een beperkte groep kon het opleidingsniveau niet geïmputeerd worden door onbekende achtergrondkenmerken. Deze personen hebben opleidingsniveau onbekend gekregen.

Welvaart
De financiële welvaart van een huishouden in jaar t0 is gebaseerd op zowel het gestandaardiseerd inkomen als het vermogen. De inkomens- en vermogensstatistiek zijn afkomstig van onder andere de administraties van de Belastingdienst. Na rangschikking op basis van het inkomen en vermogen is de financiële welvaart van een huishouden bepaald uit de som van het cumulatieve aandeel in het totale inkomen en het cumulatieve aandeel in het totale vermogen. Op grond van de optelling zijn de huishoudens vervolgens gerangschikt van laag naar hoog en in 100 groepen van gelijke omvang verdeeld. De eerste groep bevat dan de 1 procent huishoudens met de laagste financiële welvaart, de honderdste groep bevat de 1 procent huishoudens met de hoogste financiële welvaart.

Institutionele huishoudens en particuliere huishoudens waarvan het inkomen/vermogen onbekend is, zijn niet in de percentielverdeling meegenomen (geen doelpopulatie). Voor het huidige onderzoek zijn de welvaartspercentielen ingedeeld in 6 categorieën:

1 - 1 t/m 20
2 - 21 t/m 40
3 - 41 t/m 60
4 - 61 t/m 80
5 - 81 t/m 100
9 – Onbekend

Huishoudinkomen onder de lage inkomensgrens
Om te bepalen of een huishouden een laag inkomen heeft, wordt het besteedbaar inkomen van het huishouden (exclusief gebonden overdrachten zoals huurtoeslag) omgerekend tot het gestandaardiseerde inkomen. Vervolgens wordt dit gestandaardiseerde inkomen (met het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie) herleid naar het prijspeil in 2000. Het resulterende gestandaardiseerde en gedefleerde inkomen is laag wanneer het minder is dan 9.249 euro. Deze grens komt ongeveer overeen met de koopkracht van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande in 1979, toen deze op zijn hoogst was.

0 - Huishoudinkomen op of boven lage inkomensgrens in jaar t0
1 - Huishoudinkomen onder lage inkomensgrens in jaar t0

Aantal gewerkte uren
Bij de bepaling van de deeltijdfactor (DTF) is uitgegaan van de deeltijdfactoren van banen medio oktober in jaar t0. Wanneer iemand op dat moment meerdere banen had, zijn de deeltijdfactoren van deze banen opgeteld. Deze variabele is alleen bepaald voor leerlingen van het vo, omdat werken bij mbo vaak onderdeel van de opleiding is.

0 - Jongere werkt niet 
1 - DTF 0,3 of lager
2 - DTF hoger dan 0,3

Aanwezigheid van problemen

Psychosociale problemen (leerling, student en ouders)
Om psychosociale problemen te meten worden twee verschillende databronnen gebruikt: jeugdhulp en GGZ-kosten. Bij jeugdhulp gaat het om hulp aan jongeren en hun ouders bij psychische problemen, een verstandelijke beperking of bij opvoedproblemen. Voor de data met betrekking tot jeugdhulp wordt gebruik gemaakt van de registratie van jeugdhulp in het kader van de Beleidsinformatie Jeugd. Jeugdhulp zonder verblijf uitgevoerd door het wijk- of buurtteam is niet meegenomen in onze definitie. De Jeugdwet is in principe bedoeld voor jongeren tot 18 jaar. In sommige gevallen kan jeugdhulp verlengd worden tot de jongere 23 jaar oud wordt. Voor leerlingen of studenten vanaf 18 jaar en voor de juridische ouders wordt ook gekeken naar kosten voor basis GGZ-zorg of kosten voor specialistische GGZ-zorg in het verslagjaar als indicator voor psychosociale problemen. Hiervoor is gebruik gemaakt van het bestand met de Zvw-zorgkosten afkomstig van Vektis. Omdat deze data op t0 niet op tijd beschikbaar zijn, wordt de data van een peilmoment eerder gebruikt.

0 – Persoon heeft geen jeugdhulp (in jaar t0) en/of GGZ-kosten (in jaar t-1) gehad 
1 – Persoon heeft wel jeugdhulp (in jaar t0) en/of GGZ-kosten (in jaar t-1) gehad

Langdurige gezondheidsproblemen
Langdurige gezondheidsproblemen worden gemeten door te kijken naar veelvuldig medicijngebruik. Door de World Health Organisation (WHO) worden geneesmiddelengroepen ingedeeld volgens de ATC-codering, waarbij ATC staat voor Anatomisch, Therapeutisch, Chemisch. Dit classificatiesysteem bestaat uit 7 posities, waarvan de eerste 4 in de geneesmiddelencomponent zijn opgenomen. Op basis van deze 4 posities ATC-code zijn in theorie 268 ATC4-geneesmiddelengroepen mogelijk, inclusief de groep 'niet ingevuld'. Wij hebben een onderscheid gemaakt tussen personen die medicijnen gebruiken uit minder dan vier ATC4-groepen en personen die medicijnen gebruiken uit vier of meer ATC4-groepen. 

0 - Persoon gebruikt medicijnen uit minder dan vier ATC4-hoofdgroepen in jaar t0
1 - Persoon gebruikt medicijnen uit tenminste vier ATC4-hoofdgroepen in jaar t0

Acute gezondheidsproblemen
Acute gezondheidsproblemen zijn gemeten door te kijken naar hoge ziekenhuiskosten. Voor het bepalen van hoge kosten hebben wij jaarlijks de personen met de top 5 procent hoogste ziekenhuiskosten van Nederland (apart berekend voor vo en mbo) genomen voor de leeftijdsgroep 11 tot en met 26 jaar (op t0) en bekeken wie van onze populatie daartoe behoort. De top 5 procent komt ongeveer neer op personen met ziekenhuiskosten van meer dan 1500 euro per jaar. Het gaat om de jaarlijkse kosten van ziekenhuiszorg die verzekerd is via de basisverzekering (wettelijk verplicht via de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor vrijwel alle Nederlandse ingezetenen); de kosten die daadwerkelijk vergoed zijn door de zorgverzekeraars, inclusief de kosten die vanwege het eigen risico uiteindelijk door de verzekerden zelf zijn betaald maar exclusief eigen betalingen. Hiervoor maken wij gebruik van het bestand met de Zvw-zorgkosten afkomstig van Vektis.
Omdat deze data op t0 niet op tijd beschikbaar zijn, worden de data van een peilmoment eerder gebruikt.

0 – Persoon heeft geen hoge ziekenhuiskosten in jaar t-1
1 – Persoon heeft hoge ziekenhuiskosten in jaar t-1

Verdachte van een misdrijf
Verdachten (redelijk vermoeden van schuld) van geregistreerde misdrijven die in een bepaald jaar voorkomen in het registratiesysteem BVI van de Nationale Politie. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar type misdrijf. Hiervoor gebruiken wij het bronbestand met verdachten van de Politie.

0 – Niet verdacht geweest van een misdrijf in jaar t0
1 – Wel verdacht geweest van een misdrijf in jaar t0

Ouders wanbetaler premie Zorgverzekeringswet (ZVW)
Om te bepalen of juridische ouders wanbetalers zijn van de ZVW-premie, is nagegaan of zij op 31 december van het betreffende jaar bij CAK geregistreerd staan als wanbetaler. 

0 – Ouders zijn geen wanbetaler van ZVW-premie in jaar t0
1 – Minimaal één ouder is wanbetaler van ZVW-premie in jaar t0

Problematische schulden 
Er is sprake van geregistreerde problematische schulden als een persoon voldoet aan ten minste één van de volgende criteria op het peilmoment:

  • Volgt een Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP)-traject;
  • Heeft ten minste zes maanden de zorgpremie niet betaald;
  • Heeft een betalingsachterstand van een Wet Mulder-boete bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) waarvan de tweede aanmaning ten minste twee maanden openstaat, of zich al in een ernstigere wanbetalersfase bevindt. Daarnaast moet het openstaande bedrag in totaal minimaal 50 euro zijn;
  • Heeft langer dan 27 maanden een toeslagschuld van totaal minimaal 50 euro openstaan bij de Belastingdienst;
  • Heeft langer dan 15 maanden een schuld van totaal minimaal 50 euro voor overige belastingaanslagen openstaan bij de Belastingdienst;
  • Heeft een belastingschuld die in de 12 maanden voor het peilmoment oninbaar is gebleken;
  • Heeft een betalingsachterstand bij DUO van 3 maanden of langer en van minimaal 270 euro.

Bovenstaande definitie is ook wel de ‘smalle definitie’ van problematische schulden, omdat in tegenstelling tot de volledige definitie de volgende voorwaarden niet zijn meegenomen:

  • Volgt een bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) geregistreerd minnelijk traject;
  • Heeft een bij BKR geregistreerde betalingsachterstand;
  • Is in het Centraal Curatele en Bewindsregister (CCBR) opgenomen op grond van verkwisting en/of problematische schulden.

In het huidige onderzoek maken we onderscheid tussen schulden op persoons- en huishoudensniveau. Voor leerlingen op het voortgezet onderwijs kijken we alleen naar de schulden op huishoudensniveau, omdat deze leerlingen vaak geen persoonlijke schulden hebben volgens de gehanteerde definitie. Op het mbo wordt er eerst gekeken of er persoonlijke schulden zijn. Is dat niet het geval, dan kijken we of iemand in het huishouden geregistreerde problematische schulden heeft. Er wordt gekeken naar de schulden in jaar t0. 

Categorieën voor het vo:

0 - Geen problematische schulden in jaar t0
1 - Problematische schulden in het huishouden in jaar t0

Categorieën voor het mbo:

0 - Geen problematische schulden in jaar t0
1 - Problematische schulden op persoonsniveau in jaar t0
2 - Problematische schulden in het huishouden in jaar t0

Omgevingskenmerken

Stedelijkheid van de buurt
Op basis van de BRP is bekend in welke gemeente en buurt een leerling of student woont. De indeling van gemeenten naar stedelijkheid is gebaseerd op de omgevingsadressendichtheid van de gemeente. Allereerst is voor ieder adres binnen een gemeente de adressendichtheid vastgesteld van een gebied met een straal van één kilometer rondom dat adres. De omgevingsadressendichtheid van een gemeente is de gemiddelde waarde hiervan voor alle adressen binnen die gemeente. De volgende klassen van stedelijkheid worden onderscheiden: 

1 - Zeer sterk (meer dan 2500 omgevingsadressen/km2)
2 - Sterk (1500 tot 2500 omgevingsadressen/km2)
3 - Matig (1000 tot 1500 omgevingsadressen/km2
4 - Weinig (500 tot 1000 omgevingsadressen/km2)
5 - Niet (minder 500 omgevingsadressen/km2)

Lage welvaart in de buurt
Zie operationalisering van ‘Welvaart’. Om welvaart op buurtniveau te bepalen is het aantal mensen met een lage welvaart (laagste 20%) opgeteld per buurt en gedeeld door het buurttotaal van de populatie. 

Jeugdwerkloosheid
Jeugdwerkloosheidspercentage (populatie 15 tot 25 jaar) op gemeenteniveau in jaar t0. Gebaseerd op de tabel Arbeidsdeelname; regionale indeling van Statline.

Onderwijsgerelateerde kenmerken voor het vo: 

Onderwijssoort
Dit is een samengesteld kenmerk op basis van de onderwijssoort en het leerjaar van de leerling. Voor het vmbo is ook onderscheid gemaakt tussen de verschillende leerwegen.

00 - Leerjaar 1 en 2
05 - Vmbo-basisberoeps leerjaar 3 + 4
06 - Vmbo-kaderberoeps leerjaar 3 + 4
07 - Vmbo-gemengd leerjaar 3 + 4
08 - Vmbo-theoretisch leerjaar 3 + 4
09 - Havo leerjaar 3 – 5 en algemeen leerjaar 3
10 - Vwo leerjaar 3 – 6
11 – Vavo

In het databestand van DUO is een afwijkende operationalisering gehanteerd, te weten:

0 - Leerjaar 1 en 2
2 - Vmbo leerjaar 3 + 4
3 - Havo leerjaar 3 - 5 en algemeen leerjaar 3
4 - Vwo leerjaar 3 - 6
5 - Vavo

Vertraging
Om vast te stellen of er vertraging is in de schoolcarriere, is gekeken of de leeftijd van de leerling gelijk is aan de gemiddelde leeftijd in het betreffende leerjaar (= leerjaar + 11 jaar). Het aantal jaar dat de leerling ouder is dan deze gemiddelde leeftijd, wordt gezien als het aantal jaar opgelopen vertraging. Voor vavo-leerlingen kan vertraging niet berekend worden. Deze leerlingen worden daarom ingedeeld in de categorie 0 - Geen vertraging. 

0 - Geen vertraging
1 - 1 jaar vertraging 
2 - Tenminste 2 jaar vertraging

Ongeoorloofd verzuim
Om ongeoorloofd verzuim binnen het vo te bepalen, is gekeken of een leerling verwezen is naar Bureau Halt voor overtreding van de leerplichtwet. 

0 - Geen overtreding van de leerplichtwet in jaar t0
1 - Overtreding van de leerplichtwet in jaar t0

Onderwijsgerelateerde kenmerken voor het mbo:

Niveau
Niveau van de mbo-opleiding: 

1 - Entreeopleiding
2 - Niveau 2 (Basisberoepsopleiding)
3 - Niveau 3 (Vakopleiding)
4 - Niveau 4 (Middenkader-/specialistenopleiding)

Leerweg
In het mbo kunnen twee leerwegen onderscheiden worden: 

  • Beroepsopleidende leerweg (BOL);
  • Beroepsbegeleidende leerweg (BBL).

Bij de BOL nemen stages tussen de 20 en 60 procent van de totale opleidingsduur in, terwijl dit bij de BBL meer dan 60 procent is. Daarnaast is er een groep die uitsluitend examen doet, maar van wie de leerweg onbekend is omdat zij in het examenjaar niet als deelnemers staan ingeschreven. Zij worden extranei genoemd. 

20 - BOL (voltijd)
22 - BBL
23 - Extranei

Studierichting (ISCED indeling)
Op basis van de ISCED (International Standard Classification of Education), is de volgende indeling in studierichtingen gemaakt:

01 - Overige richtingen
03 - Zorg en maatschappij
04 - Economisch en juridisch
05 - Technisch
08 - Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging
99 - Onbekend

Niveau van vooropleiding
Om het niveau van de gevolgde vooropleiding te bepalen is gekeken naar de hoogst behaalde opleiding tot nu toe. Hiervoor is gebruik gemaakt van het opleidingsniveaubestand voor iedereen die een geregistreerd (DUO/UWV) diploma heeft behaald of waarvan dit bekend is uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB). Op basis hiervan is bepaald wat de hoogstbehaalde opleiding (tot nu toe) van de student is. 
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen: 

111 - Basisonderwijs
121 - Praktijkonderwijs, vmbo-b/k, mbo entreeopleiding
122 - Vmbo-g/t, havo-/vwo-onderbouw

Clustervariabelen in het multilevel model 

RMC regio
De regionale aanpak voortijdig schoolverlaten in Nederland is verdeeld in verschillende Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC)-regio’s. Aan de hand van de woonplaats wordt een persoon ingedeeld in zo’n RMC-regio. In totaal zijn er op het peilmoment van het basiscohort 39 RMC-regio’s.

Instellingsnummer
Elke onderwijsinstelling heeft een eigen nummer, een BRIN-nummer, om geïdentificeerd te kunnen worden. 

5) In de uiteindelijke implementatie van de regelgeving is dit tot 26 jaar op t0 (en dus tot 27 jaar op t1). Bij een eventuele toekomstige implementatie van een nieuwe vsv-indicator zal de leeftijdsafbakening hierop worden aangepast. Deze kleine afwijking in de afbakening zorgt niet voor een andere selectie van achtergrondkenmerken in de ontwikkelde modellen.