6. Conclusie
In dit rapport is op basis van de overzichten van langlopende leningen uit een representatieve steekproef van jaarrekeningen over 2022 de ontwikkeling in de afgelopen vijfentwintig jaar geschetst van de werkelijke rentepercentages en rentelasten.
De populatie in dit onderzoek bestaat uit zorgconcerns die als hoofdactiviteit Geestelijke Gezondheidszorg met overnachting (GGZ), Gehandicaptenzorg (GHZ) en Verpleeghuis- en Verzorgingshuiszorg (V&V) hebben en die geheel of gedeeltelijk gefinancierd worden vanuit de Wlz; de Wlz-zorginstellingen. De Wlz-zorginstellingen uit de steekproef hebben gezamenlijk 35,4 miljard euro aan totale bedrijfsopbrengsten en vertegenwoordigen 88,2 procent van de totale bedrijfsopbrengsten van alle zorginstellingen met eerder genoemde hoofdactiviteit.
De rentepercentages waarvoor Wlz-zorginstellingen langlopende leningen afsluiten verschillen sterk. Van 2012 tot en met 2018 was de spreiding lager. Vanaf 2019 neemt de spreiding weer een jaar toe. Vervolgens blijft de spreiding in 2020 en 2021 ongeveer even groot, om in 2022 weer toe te nemen. Voor leningen afgesloten in 2022 was de rente behorende bij de 1e decielgroep 0,15 procent en die bij de 9e decielgroep 4,01 procent.
De mediane rente waarvoor zorginstellingen leningen hebben afgesloten ligt voor de jaren na 2004 dicht bij de kapitaalmarktrente van de jongste tienjarige staatslening. In de jaren na 2006 wordt de afstand tussen de afgesloten rentepercentages en de kapitaalmarktrente weer steeds iets groter. Hierbij liggen vanaf 2011 voor alle sectoren de afgesloten rentepercentages boven de kapitaalmarktrente. Tussen afgesloten rentepercentages en sector is geen duidelijk verband zichtbaar. De mediane rentepercentages voor de verschillende sectoren van de Wlz-zorginstellingen liggen dicht bij elkaar. Er is wel een mogelijke relatie met de grootteklasse van de totale bedrijfsopbrengsten. Zo is zichtbaar dat vanaf 2016 de kleine zorgconcerns, en de zorgconcerns met een omvang bedrijfsopbrengsten van 50 tot 100 miljoen euro, voor de meeste jaren hogere rentes hebben afgesloten dan de overige zorgconcerns.
In dit onderzoek is tevens gekeken naar de invloed van de looptijd in jaren van de lening op het afgesloten rentepercentage. De gemiddelde rente voor leningen met een looptijd van 5 tot 10 jaar bedraagt 1,63 procent voor Wlz-zorginstellingen en stijgt vervolgens mee met de lengte van de oorspronkelijke looptijd van de leningen tot een rente van 2,88 procent voor leningen met een looptijd van 40 jaar of hoger. De gemiddelde rente voor leningen met een looptijd minder dan 5 jaar ligt met 1,79 procent hoger dan de gemiddelde rente van leningen met looptijd van 5 tot 10 jaar. Bij de GGZ en de VVT stijgt het rentepercentage mee met de lengte van de oorspronkelijke looptijd van de leningen. Echter bij de sector GHZ is het gemiddelde rentepercentage van de leningen met een looptijd van 5 tot 10 jaar het laagst. Het aandeel van de leningen met looptijd minder dan 5 jaar in de totale restschuld voor alle sectoren is echter maar heel beperkt.
Met behulp van een regressieanalyse is gekeken of er een duidelijk verband is tussen een aantal variabelen van het zorgconcern en de rentepercentages waarvoor leningen zijn afgesloten. Uit de resultaten van de analyse voor leningen die alleen in 2022 zijn afgesloten volgt voor alle sectoren, dat zowel de solvabiliteit, het weerstandsvermogen als de rentabiliteit geen significant effect heeft op de werkelijke rente.
Uit de resultaten van de analyse voor leningen afgesloten in zowel 2021 als 2022 volgt dat voor de sector GHZ de solvabiliteit en het weerstandsvermogen een significant effect hebben op de werkelijke rente. Bij de sectoren ZKH, GGZ en VV had geen van de variabelen een significant effect.
De niet opgehoogde rentelasten van langlopende leningen op basis van de werkelijke rente uit de jaarrekeningen 2022 over de jaren 1998 tot en met 2022 zijn gelijk aan 193,9 miljoen euro voor Wlz-zorginstellingen. Dat is hoger dan de berekende rentelasten op basis van de kapitaalmarktrente, ter hoogte van 135,7 miljoen euro. In het eerste rapport op basis van jaarrekeningen 2007 lagen de totale werkelijke rentelasten nog onder de totale rentelasten op basis van kapitaalmarktrente.