Auteur: Jaap Walhout, Manon Joosten, Sabrina de Regt, Jochem Zweerink
Richting een vo-indicator voor het leerplusarrangement

5. Samenvatting en vooruitblik

Op dit moment is de verdeling over scholen van het beschikbare budget om onderwijsachterstanden in het vo tegen te gaan gebaseerd op het percentage leerlingen van een school dat in een apc-gebied woont. OCW vraagt zich af of er een beter criterium beschikbaar is om de beschikbare middelen te verdelen. Eerder is ook de verdeling van de middelen in het po aangepast. Hiervoor wordt nu gebruik gemaakt van een door het CBS ontwikkelde po-indicator. Deze indicator reflecteert de kans op onderwijsachterstanden gegeven de omgeving van een leerling en ongeacht zijn of haar intelligentie. Het CBS heeft meerdere onderzoeken uitgevoerd naar de mogelijkheden om een dergelijke indicator ook voor het vo te gebruiken. Inmiddels is er een indicator beschikbaar die op individueel niveau van leerlingen op het vo aangeeft hoe groot de kans op onderwijsachterstand is. OCW verdeelt de middelen voor het tegengaan van onderwijsachterstanden echter niet op leerlingniveau, maar op schoolniveau/op het niveau van schoolvestigingen. Daarom moet een bepaalde aggregatieformule vastgesteld worden die bepaalt welke scholen/schoolvestigingen welk budget krijgen.

Om tot een dergelijke aggregatieformule te komen, moet OCW (met de huidige aggregatieformule) vijf keuzes maken:

  1. Tellen alleen leerlingen mee die een zeer grote kans op onderwijsachterstanden hebben of ook leerlingen met een iets minder grote kans op onderwijsachterstanden (omvang doelgroep)?
  2. Tellen leerlingen in de doelgroep allemaal even zwaar mee of tellen leerlingen die een grotere kans op onderwijsachterstand hebben zwaarder mee (gewicht doelgroepleerling)?
  3. Hoe groot moet het aandeel achterstandsleerlingen per school zijn alvorens deze school geld krijgt om onderwijsachterstanden tegen te gaan (schooldrempel)?
  4. Wordt de verdeling van het geld op schoolniveau gedaan of op schoolvestigingsniveau?
  5. Worden de achterstandsscores apart voor pro en overige leerlingen berekend?

Om deze vragen te kunnen beantwoorden zijn verschillende scenario’s onderzocht. Hierbij is sprake geweest van een iteratief proces: OCW stelde enkele scenario’s op, het CBS rekende deze scenario’s door en op basis van de resultaten stelde OCW weer nieuwe scenario’s op die weer door het CBS doorgerekend zijn. Uiteindelijk zijn in dit onderzoek 22 scenario’s onderzocht.

Er zijn meerdere aspecten waar naar gekeken kan worden om de wenselijkheid van een bepaalde aggregatieformule te beoordelen. Er zijn criteria die belangrijk zijn, maar op basis waarvan de scenario’s niet te rangschikken of op een andere manier te onderscheiden zijn. Denk hierbij aan de mate waarin resultaten uit te leggen zijn of stabiel zijn. Andere criteria bleken wel (vrij) sterk samen te hangen met de 5 beleidskeuzes die gemaakt moeten worden. Dit betrof de mate van versnippering van het budget, de regionale verdeling en de verdeling van het budget naar onderwijsniveaus.

Wat betreft de omvang van de doelgroep was te zien dat hoe breder de doelgroep hoe meer versnippering, hoe minder budget naar scholen in de grote steden gaat en hoe kleiner het deel van het budget is dat naar pro- en vmbo-leerlingen gaat. Wat betreft het gewicht van de doelgroepleerlingen zijn slechts kleine effecten waarneembaar. Indien alle achterstandsleerlingen gelijk worden gewogen, gaat een iets groter deel van het budget naar pro-leerlingen en een iets kleiner deel van het budget naar vmbo-, havo- en vwo-leerlingen. Wat betreft de schooldrempel werd gevonden dat hoe hoger de drempel, hoe minder versnippering er plaatsvindt, hoe meer geld er naar scholen in grote steden gaat en hoe minder geld er relatief gezien naar havo-/vwo-leerlingen gaat. Indien op schoolvestigingsniveau wordt geaggregeerd gaat een kleiner deel van het budget naar vmbo-leerlingen en een groter deel van het budget naar pro-, havo- en vwo-leerlingen.  Dit zijn hoofdeffecten: de algemene relatie tussen een drempel en de criteria. Het uiteindelijke effect kan afhankelijk zijn van de overige beleidskeuzes.

Op basis van dit onderzoek heeft OCW nog geen keuze kunnen maken over welke aggregatieformule wenselijk is indien de vo-indicator in de toekomst gebruikt gaat worden om de middelen om onderwijsachterstanden tegen te gaan te verdelen. De belangrijkste reden hiervoor is de vorming van een nieuwe regering eind 2021. Het tegengaan van kansenongelijkheid is een belangrijk onderdeel van het regeerakkoord. De invulling van het beleid op dit onderwerp is echter nog niet uitgekristalliseerd. Omdat deze invulling invloed heeft op de keuzes die OCW wil maken, wil OCW dit pas in een later stadium concretiseren. Het CBS zal daarom in de toekomst een vervolgonderzoek uitvoeren waar - gegeven de nieuwe randvoorwaarden - nieuwe door OCW opgestelde scenario’s onderzocht zullen worden zodat OCW aanvullende inzichten krijgt om wel een definitieve keuze te kunnen maken voor de gewenste aggregatieformule.