5. Algemene toelichting bij de tabellen over onderwijs
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de vijf tabellen (tabel 2 tot en met 6) die betrekking hebben op onderwijs. Tabellen 2 tot en met 5 zijn samengesteld op basis van de Basisregistratie Personen (BRP) en de Basisregistratie Onderwijs (BRON); zie bijlage 2 voor een toelichting op de gebruikte bronnen in dit onderzoek. Tabel 6 is samengesteld op basis van de EBB. In deze enquête is de groep personen met een verstandelijke beperking onvoldoende vertegenwoordigd. Voor deze groep kunnen we daarom geen cijfers laten zien. De groep personen met een verstandelijke beperking is wel opgenomen in het totaal personen met een chronische aandoening en/of een langdurige psychische aandoening. Voor de leesbaarheid van het stuk worden deze groepen net als in de vorige hoofdstukken afgekort naar ‘personen met een beperking’.
5.2 Opzet van de tabellen
In elke tabel wordt de situatie van personen met een beperking vergeleken met die van de 'referentiegroep', dus de groep personen zonder beperking. Net als in tabel 1 maken ook deze tabellen een onderscheid tussen de verschillende typen beperkingen. De volgende paragraaf beschrijft de belangrijkste resultaten van deze tabellen. In de laatste paragraaf worden de belangrijkste begrippen uitgelegd.
5.3 Resultaten tabel 2 tot en met tabel 6
5.3.1 Resultaten van tabel 2
Deze tabel toont het aantal personen tot en met 22 jaar dat staat ingeschreven in het door de overheid bekostigd basis- en voortgezet onderwijs. Daarbij wordt een uitsplitsing gemaakt naar regulier en speciaal onderwijs. Van de basisschoolleerlingen met een beperking volgt zeven procent speciaal onderwijs. In het voortgezet onderwijs is dat dertien procent. Personen met een verstandelijke beperking staan vaker ingeschreven in het speciaal onderwijs (rond de 70 procent). Personen met een lichamelijke aandoening staan het minst vaak ingeschreven bij speciaal onderwijs (vijf procent bij het basisonderwijs).
Figuur 5.3.1 toont het aandeel inschrijvingen in speciaal onderwijs binnen het door de overheid bekostigd basis- en voortgezet onderwijs. De percentages in deze figuur kunnen opgeteld boven de 100 procent uitkomen: personen kunnen in meerdere groepen van beperkingen voorkomen.
Geen beperking (%) | Lichamelijke aandoening (%) | Zintuiglijke beperking (%) | Psychische aandoening (%) | Verstandelijke beperking (%) | |
---|---|---|---|---|---|
Speciaal basisonderwijs | 3 | 5 | 8 | 18 | 69 |
Speciaal voortgezet onderwijs | 9 | 11 | 13 | 24 | 74 |
5.3.2 Resultaten van tabel 3
Tabel 3 laat zien in hoeverre leerlingen het regulier onderwijs verlaten zonder startkwalificatie, dat wil zeggen zonder een havo- of vwo-diploma, of een diploma op mbo niveau 2 of hoger. Deze groep leerlingen wordt 'voortijdig schoolverlater' genoemd (zie ook paragraaf 3.1.6). Twee procent van alle leerlingen met een beperking is voortijdig schoolverlater. Dit is gelijk aan het percentage bij leerlingen zonder een beperking. Figuur 5.3.2 toont de percentages voortijdig schoolverlaters naar het type beperking. Personen met een verstandelijke beperking behoren het vaakst tot de categorie voortijdig schoolverlaters (acht procent).
Aandeel voortijdig schoolverlaters (%) | |
---|---|
Geen beperking | 2 |
Lichamelijke aandoening | 2 |
Zintuiglijke beperking | 2 |
Psychische aandoening | 4 |
Verstandelijke beperking | 8 |
5.3.3 Resultaten van tabel 4
Tabel 4 geeft weer in hoeverre leerlingen de overstap maken van regulier onderwijs naar het speciaal onderwijs. Het gaat om leerlingen die in schooljaar 2019/’20 regulier onderwijs volgden en in schooljaar 2020/’21 voortgezet speciaal onderwijs. Onder regulier onderwijs wordt verstaan het door de overheid bekostigd voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs of voortgezet algemeen volwassenen onderwijs. Sommige personen zijn uitgesloten van de populatie: personen die op 1 oktober 2019 of 1 oktober 2020 een inschrijving hebben in het praktijkonderwijs, Engelse Stroom, Internationaal Baccalaureaat, of in de volwasseneducatie. Van de leerlingen met een beperking stapten er 2 300 over van het reguliere onderwijs naar het voortgezet speciaal onderwijs (0,33 procent); van de leerlingen zonder beperking waren dat er 800 (0,13 procent). Het aandeel leerlingen met een beperking dat overstapt naar het speciaal onderwijs wijkt nauwelijks af van dat van leerlingen zonder beperking. Dit komt waarschijnlijk omdat de groep met een beperking al grotendeels in het speciaal onderwijs zit.
5.3.4 Resultaten van tabel 5
Tabel 5 toont de onderwijsinschrijvingen van kinderen in de leerplichtige leeftijd (5 tot en met 15 jaar). Nagenoeg alle kinderen - met of zonder een beperking - staan ingeschreven in het bekostigd onderwijs (99 procent). Bij de groep kinderen met een verstandelijke beperking zien we dat een kleiner aandeel (93 procent) in het bekostigd onderwijs ingeschreven staat. Dat wil echter niet zeggen dat zeven procent van de kinderen met een verstandelijke beperking géén onderwijs volgt. Particulier onderwijs, thuisonderwijs en onderwijs in het buitenland vallen namelijk buiten het bekostigd onderwijs, en zijn niet in de tabel opgenomen.
5.3.5 Resultaten van tabel 6
Tabel 6 laat zien wat het onderwijsniveau is van personen tussen de 15 en 75 jaar. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen het niveau van de hoogst gevolgde opleiding en de hoogst behaalde opleiding. De hoogst gevolgde opleiding is altijd van hetzelfde of een hoger niveau dan de hoogst behaalde opleiding: iemand kan wel met de hogere opleiding zijn begonnen maar deze niet afmaken óf de persoon is nog bezig met deze hogere opleiding.
Een derde van de personen met een beperking is in het bezit van een hbo- of wo-diploma. Van de personen zonder beperking is dit 41 procent. Echter, personen met een beperking zijn over het algemeen ouder, en ouderen hebben meestal een lager onderwijsniveau. Daarom wordt in de tabel tevens een onderscheid naar leeftijdsgroepen gemaakt (15-44 jaar en 45-74 jaar). Deze uitsplitsing is ook weergegeven in figuur 5.3.3. In de figuur is te zien dat er in de jongste leeftijdsgroep een kleiner verschil is, maar dat personen met een beperking nog steeds minder vaak een hbo- of wo-diploma (36 procent) hebben dan personen zonder beperking (41 procent).
Geen beperking (%) | Beperking (%) | |
---|---|---|
15-44 jaar | 41 | 36 |
45-74 jaar | 41 | 30 |
5.4 Begrippen met betrekking tot onderwijs
Bekostigd onderwijs – Onderwijs aan een instelling die wordt bekostigd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) of het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Het (voortgezet) speciaal onderwijs valt hier ook onder. Onderwijstypen die hier niet onder vallen zijn onder andere onderwijs aan een particuliere onderwijsinstelling, thuisonderwijs en onderwijs in het buitenland.
Leerweg ondersteunend onderwijs (lwoo) – Onderwijs bestemd voor vmbo-leerlingen met achterstanden of gedrags- en motivatieproblemen, die met extra begeleiding wel een diploma kunnen behalen. Hierin kunnen dezelfde vier leerwegen worden gevolgd en dezelfde diploma's worden gehaald als in het normale vmbo-onderwijs. Vanaf schooljaar 2015/’16 wordt het aantal leerlingen met een indicatie voor lwoo onderschat. Sinds 1 januari 2016 hoeven scholen deze leerlingen met een lwoo-indicatie niet altijd meer aan te leveren aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Een samenwerkingsverband passend onderwijs kan namelijk ook kiezen voor ‘opting out’, informatie hierover is te vinden op de website van de Onderwijsinspectie. Daarmee stellen zij hun eigen indicatiecriteria en -procedures vast voor de toewijzing van lwoo en kunnen zij scholen voordragen voor een lwoo-licentie. Scholen met een lwoo-licentie hoeven vervolgens niet iedere leerling afzonderlijk te testen en te voorzien van een lwoo-indicatie.
Onderwijsniveau – Het niveau van de hoogst gevolgde of hoogst behaalde opleiding. In deze publicatie worden drie niveaus onderscheiden:
- Laag: onderwijs op het niveau van basisonderwijs, het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo of de assistentenopleiding (mbo-1);
- Middelbaar: onderwijs op het niveau van de bovenbouw van havo/vwo, de basisberoepsopleiding (mbo-2), de vakopleiding (mbo-3) of de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo-4);
- Hoog: onderwijs op het niveau van hbo of wo.
Praktijkonderwijs – Praktisch onderwijs, aansluitend op het basisonderwijs, dat bestemd is voor leerlingen die niet in staat zijn om een diploma te behalen in het vmbo.
Speciaal basisonderwijs – Speciaal basisonderwijs (sbao) is de voortzetting van het voormalige basisonderwijs aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (so-lom), moeilijk lerende kinderen (so-mlk) en in hun ontwikkeling bedreigde kleuters (iobk) voor zover verbonden aan scholen voor so-lom en so-mlk.
Speciaal onderwijs – Speciaal onderwijs zoals bedoeld in de Wet op de Expertisecentra. Het speciaal onderwijs (so-wec) betreft leerlingen van 4 tot ongeveer 12 jaar die speciaal onderwijs krijgen vanwege een lichamelijke of verstandelijke beperking of vanwege ernstige gedrags- en/of leerproblemen. Leerlingen boven de 12 jaar behoren tot het voortgezet speciaal onderwijs (vso-wec).
Voortgezet speciaal onderwijs – Voortgezet speciaal onderwijs zoals bedoeld in de Wet op de Expertisecentra. Het voortgezet speciaal onderwijs (vso-wec) betreft leerlingen boven de 12 jaar die speciaal onderwijs krijgen vanwege een lichamelijke of verstandelijke beperking of vanwege ernstige gedrags- en/of leerproblemen.
Voortijdig schoolverlater – Leerling uit het basisjaar (in dit onderzoek schooljaar 2019/’20) die op 1 oktober van het volgende schooljaar het (regulier) onderwijs heeft verlaten en niet in het bezit is van een startkwalificatie (een havo- of vwo-diploma, of een diploma op mbo niveau 2 of hoger). Zie paragraaf 3.1.7 voor een nadere toelichting van de specifieke populatie.