Auteur: Jantien van Zeijl, Mieke Mateboer, Cynthia Prevost, Rosanne Pronk, Laura Voorrips en Corine Witvliet

Meting IVRPH-indicatoren 2020 - Indicatoren ten behoeve van de monitoring van het VN-verdrag handicap

Over deze publicatie

Dit rapport beschrijft de monitoring van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (IVRPH) voor 2020. Het rapport geeft een nadere toelichting op de tabellenset met de IVRPH-indicatoren en geeft inzicht in de maatschappelijke participatie op het gebied van onderwijs en werk van personen met een beperking.

1. Inleiding

In 2016 heeft Nederland het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (IVRPH) van de Verenigde Naties (VN) geratificeerd, kortweg het VN-verdrag handicap. De Engelse term voor dit verdrag is: Convention on the Rights of Persons with Disabilities (CRPD). Het verdrag beoogt personen met een beperking te beschermen en hun maatschappelijke participatie te vergroten. Het College voor de Rechten van de Mens (College) heeft de taak om de uitvoering van het verdrag te monitoren. Het College maakt daarbij gebruik van informatie die wordt verzameld aan de hand van kwantitatieve IVRPH-indicatoren. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is vanaf het begin betrokken bij de ontwikkeling van kwantitatieve IVRPH-indicatoren, die inzicht geven in de maatschappelijke participatie op het gebied van onderwijs en werk van personen met een beperking. Eerder is door het CBS gerapporteerd over de jaren 2012 en 2016. Het huidige rapport heeft betrekking op de meting van de indicatoren over het jaar 2020. Designwijzigingen over de jaren maken het vergelijken van cijfers uit de verschillende metingen lastig. De meting van 2020 moet dan ook op zichzelf worden bekeken.

De resultaten worden uitgebreid weergegeven in een tabellenset. Het voorliggend rapport ondersteunt de lezer bij het interpreteren van de resultaten en geeft een uitleg van de gehanteerde methodiek. De structuur van het rapport is als volgt. Dit hoofdstuk beschrijft de onderzoeksaanpak op hoofdlijnen. Hoofdstuk 2 beschrijft de populatieafbakening in meer detail. Hoofdstuk 3 gaat in op aandachtspunten bij de cijfers en geeft een korte toelichting op enkele algemene begrippen. In hoofdstuk 4 tot en met 6 worden de belangrijkste resultaten uit de tabellen toegelicht.

1.1 Onderzoeksaanpak

Om de maatschappelijke participatie van personen met en zonder chronische aandoening en/of langdurige psychische aandoening tegen elkaar af te kunnen zetten, is gebruik gemaakt van de huisartsgegevens uit de Nivel Zorgregistraties Eerste Lijn (hierna: Nivel Zorgregistraties). Circa 10 procent van de Nederlanders komt voor in de Nivel Zorgregistraties. Deze bron bevat diagnostische codes waarmee de groep personen met een chronische en/of langdurige psychische aandoening kunnen worden afgebakend.

Om inzicht te krijgen in de maatschappelijke participatie van personen met en zonder een chronische en/of langdurige psychische aandoening, is - na afbakening van deze groep personen in de Nivel Zorgregistraties - informatie gekoppeld uit diverse CBS bronnen. Het gaat daarbij om registraties die het CBS tot zijn beschikking heeft in het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB), evenals informatie uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB); zie bijlage 2 voor de gebruikte bronnen.

Om niet alleen uitspraken te doen over de maatschappelijke participatie van personen die in de Nivel Zorgregistraties voorkomen, maar over personen in heel Nederland, zijn de cijfers met behulp van weegfactoren opgehoogd. De indicatoren op het gebied van werk en opleidingsniveau zijn gebaseerd op enquêtegegevens: gegevens uit de EBB. Slechts een deel van de personen in de Nivel Zorgregistraties (9 procent) heeft aan deze enquête deelgenomen. Daarom is voor die indicatoren een tweede set weegfactoren toegepast. Op basis van de gewogen cijfers zijn de tabellen samengesteld, die inzicht geven in de situatie van personen met en zonder chronische en/of langdurige psychische aandoening. Aan de hand van deze kwantitatieve indicatoren wordt de maatschappelijke participatie van deze groepen in beeld gebracht op het gebied van onderwijs en werk.

2. Populatieafbakening

Voorafgaand aan de meting over 2016, heeft het CBS de mogelijkheden verkend om de populatie personen met een chronische ziekte en personen met een beperking goed af te bakenen. Hierbij kwam Nivel Zorgregistraties als meest geschikte bron naar voren. Ook het huidige onderzoek is gebaseerd op deze bron. De populatie bestaat uit personen die in 2019 als patiënt stonden ingeschreven in een van de huisartspraktijken die meedoen aan de Nivel Zorgregistraties, op 31 december van dat jaar tot een particulier huishouden behoorden, en in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven stonden. Nivel Zorgregistraties is gebaseerd op informatie die huisartsen routinematig vastleggen in het elektronisch medisch dossier van hun patiënten. Van de bij de Nivel-huisartspraktijken ingeschreven patiënten is bekend of ze een chronische ziekte en/of beperking hebben of niet. Overigens nemen niet alle huisartsenpraktijken deel aan de Nivel Zorgregistraties. Dit betekent dat Nivel Zorgregistraties niet integraal is, maar slechts een deel van de Nederlandse bevolking hierin voorkomt (circa 10 procent). Het kan voorkomen dat de populatie in de Nivel Zorgregistraties geen goede afspiegeling is van de Nederlandse bevolking: op bepaalde kenmerken kan deze populatie een andere verdeling laten zien dan de Nederlandse bevolking. Hiervoor is gecorrigeerd met behulp van weegfactoren. Door een weging toe te passen kunnen uitspraken gedaan worden over personen in heel Nederland in plaats van enkel personen in de Nivel Zorgregistraties (zie ook paragraaf 3.1.2 Nivel Zorgregistraties).

Net als de populatie, is ook de aanwezigheid van een chronische ziekte dan wel beperking op 31 december 2019 bepaald. De kwantitatieve IVRPH-indicatoren hebben betrekking op het jaar 2020. Op deze manier is de eventueel aanwezige chronische ziekte en/of beperking altijd vastgesteld voorafgaand aan de participatiemetingen, waardoor beperkende effecten zichtbaar worden.

Personen in institutionele huishoudens (zoals verpleeghuizen en instellingen voor gehandicaptenzorg) zijn in principe niet bij de huisarts ingeschreven. Zij ontvangen de zorg vanuit de instelling en zullen dus over het algemeen ontbreken in het bestand van de Nivel Zorgregistraties. De onderzoekspopulatie is daarom beperkt tot personen in particuliere huishoudens. Het effect van deze selectie op de resultaten zal gering zijn, omdat de meting zich richt op de participatie op het gebied van werk en onderwijs. Het grootste deel van de personen met chronische ziekte en/of beperking die tot een institutioneel huishouden behoren, zal niet (meer) werkzaam zijn of onderwijs genieten. Daarnaast gaat het om een klein deel van de populatie (circa 1,5 procent).

2.1 Personen met een chronische en/of langdurige aandoening

Voor de afbakening van de populatie personen met een chronische ziekte en/of beperking wordt in de Nivel Zorgregistraties specifiek gekeken naar de groep personen met een chronische aandoening en/of langdurige psychische aandoening. Daarnaast wordt in dit onderzoek de groep zónder dergelijke aandoeningen in beeld gebracht; de zogeheten referentiegroep.

Of er sprake is van een chronische aandoening en/of langdurige psychische aandoening wordt bepaald op basis van de ICPC (International Classification of Primary Care) diagnosecodes die in de Nivel Zorgregistraties staan geregistreerd. Nivel en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hebben alle bestaande ICPC-codes onderverdeeld naar verwachte duur van de aandoening (acuut, langdurig of chronisch). Op basis hiervan wordt geschat hoe lang een ziekte-episode duurt. Een ziekte-episode loopt van de diagnosedatum tot de geschatte datum van herstel. Het hangt af van het type klacht of ziekte wanneer een ziekte-episode als ‘beëindigd’ wordt beschouwd (Nielen et al., 2016).

Chronische aandoeningen worden voor dit onderzoek onderverdeeld in lichamelijke aandoeningen, psychische aandoeningen, zintuiglijke aandoeningen en verstandelijke beperkingen. Bij de psychische aandoeningen worden naast chronische ook langdurige aandoeningen meegenomen. Ook langdurige psychische aandoeningen, zoals depressies en angststoornissen, hebben immers een grote impact hebben op het participeren in de samenleving. Bij de andere groepen worden de langdurige aandoeningen niet meegenomen, omdat de populatie dan te breed zou worden afgebakend. Diagnosecodes voor  gebruik van anticonceptie en voor zwangerschappen vallen bijvoorbeeld ook onder ‘langdurig’. De ICPC-codes die in dit onderzoek zijn gebruikt voor de indeling van een chronische aandoening en/of langdurige psychische aandoening zijn dezelfde als in de meting over 2016 en worden in bijlage 3 weergegeven. De indeling is in overleg met Nivel tot stand gekomen.

Om tot de groep personen met een chronische aandoening en/of langdurige psychische aandoening gerekend te worden, moeten aandoeningen aanwezig zijn op de peildatum 31 december 2019. Voor chronische aandoeningen die op enig moment aanwezig waren in 2019 geldt dit automatisch: nadat een chronische aandoening eenmaal is geregistreerd blijft deze altijd gelden. Langdurige psychische aandoeningen tellen alleen mee als de ziekte-episode naar verwachting nog actief zal zijn in 2020. Dit betekent dat de geregistreerde geschatte datum van herstel valt op of na 31 december 2019.

2.2 Subgroepen

Personen met een chronische aandoening en/of langdurige psychische aandoening zijn onderverdeeld in de volgende subgroepen:

  • Personen met een chronische lichamelijke aandoening – Als de persoon op peilmoment met een ziekte-episode met een diagnose (ICPC-code) van een chronische lichamelijke aandoening geregistreerd staat in de Nivel Zorgregistraties (in bijlage 3 is een volledig overzicht van de ICPC-codes behorende bij de groep ‘Chronische lichamelijke aandoeningen’ terug te vinden).
  • Personen met een chronische zintuiglijke beperking – Als de persoon op peilmoment met een ziekte-episode met een diagnose (ICPC-code) van een chronisch zintuiglijke beperking geregistreerd staat in de Nivel Zorgregistraties (in bijlage 3 is een volledig overzicht van de ICPC-codes behorende bij de groep ‘Chronische zintuiglijke aandoeningen’ (hoofdstukken F en H) terug te vinden).
  • Personen met een chronische en/of een langdurige psychische aandoening – Als de persoon op peilmoment met een ziekte-episode met een diagnose (ICPC-code) van een chronische of langdurige psychische aandoening geregistreerd staat in de Nivel Zorgregistraties. In bijlage 3 is een volledig overzicht van de ICPC-codes behorende bij de groep ‘Chronische en/of langdurige psychische aandoeningen’ (hoofdstuk P) terug te vinden.
  • Personen met een verstandelijke beperking – Als de persoon op peilmoment met een ziekte-episode met een diagnose van een verstandelijke beperking (ICPC-code P85) geregistreerd staat in de Nivel Zorgregistraties. Hoewel een verstandelijke beperking is ingedeeld in het hoofdstuk ‘psychisch’, is besloten deze groep apart weer te geven en niet samen te nemen met de totale groep personen met een psychische beperking. Hiervoor is gekozen, omdat personen met een verstandelijke beperking andere participatieproblemen hebben dan personen met een psychische aandoening.

3. Over de tabellen

Bij de duiding van de resultaten in de tabellen moet een aantal aandachtspunten en begripsdefinities in overweging genomen worden. Dit hoofdstuk besteedt hier aandacht aan. Daarna zullen, in de hoofdstukken 4 tot en met 6, de tabellen inhoudelijk worden besproken. Vanwege de leesbaarheid van de tekst worden vanaf dit hoofdstuk ‘personen met en zonder een chronische aandoening en/of een langdurige psychische aandoening’ afgekort tot ‘personen met en zonder een beperking’.

3.1 Aandachtspunten bij de cijfers

3.1.1 Subgroepen

Personen kunnen meerdere typen beperkingen hebben. Daardoor kunnen zij meerdere keren voorkomen in een tabel: de som van het aantal personen met verschillende typen beperkingen kan dus hoger uitkomen dan het totaal aantal personen met een beperking. De overlap bedraagt in dit onderzoek 23 procent: ruim één op de vijf personen met een beperking valt in meer dan één van de onderscheiden vier subgroepen. Deze overlap heeft tot gevolg dat bij personen met meerdere typen beperkingen niet vast te stellen is in hoeverre één bepaald type beperking invloed heeft op de maatschappelijke participatie.

3.1.2 Nivel Zorgregistraties

De tabellen in dit onderzoek hebben betrekking op personen in particuliere huishoudens. Personen in institutionele huishoudens worden niet meegenomen: zij staan in principe niet bij de huisarts ingeschreven en ontbreken over het algemeen in de Nivel Zorgregistraties.

Het aantal personen met een verstandelijke beperking wordt in de Nivel Zorgregistraties onderschat. Een deel van deze populatie woont namelijk in een zorginstelling en ontvangt geen zorg van de huisarts, en zal in het algemeen dus niet bij een huisarts ingeschreven staan. Bovendien zal de verstandelijke beperking niet altijd een reden zijn geweest om contact te hebben met de huisarts, waardoor de beperking niet geregistreerd is in de Nivel Zorgregistraties. Omdat de groep personen met een verstandelijke beperking in de onderzoekspopulatie niet groot is, kunnen de indicatoren voor deze groep in de tabellen met gegevens uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB) niet worden weergegeven. Omdat de gegevens gebaseerd zijn op een te kleine groep waarnemingen zijn ze niet voldoende betrouwbaar om te publiceren (zie ook hieronder ‘marges op steekproefuitkomsten’).

De populatie van het onderzoek bestaat uit personen die in 2019 als patiënt stonden ingeschreven in een van de huisartspraktijken die meedoen aan de Nivel Zorgregistraties, én op peilmoment 31 december 2019 als ingezetene in de BRP geregistreerd stonden en in een particulier huishouden woonden. Bijna alle personen in de Nivel Zorgregistraties staan op het peilmoment ook geregistreerd in de BRP (99,95 procent). In tegenstelling tot het vorige onderzoek, is voor iedereen binnen de Nivel Zorgregistraties een BSN-pseudoniem beschikbaar. Hierdoor kan er beter gekoppeld kan worden. Dat toch niet iedereen wordt teruggevonden, komt omdat sommige personen uit de Nivel Zorgregistraties eind 2019 zijn overleden of omdat zij niet meer in Nederland wonen.

Kenmerken van de patiënten van de huisartsen die deelnemen aan de Nivel Zorgregistraties kunnen afwijken van kenmerken van de hele Nederlandse bevolking. Aan de hand van chi-kwadraattoetsen is gebleken dat de populatie uit de Nivel Zorgregistraties significant afwijkt van de hele Nederlandse bevolking met betrekking tot de variabelen geslacht, leeftijd, migratieachtergrond en stedelijkheid van de woongemeente. Geslacht kent de kleinste afwijking ten opzichte van de BRP: minder dan één procent. Bij leeftijd is deze iets groter, de leeftijdscategorie met de grootste afwijking wijkt twee procent af van de BRP. Bij migratieachtergrond heeft de categorie met de grootste afwijking een afwijking van tien procent. Bij stedelijkheid is de grootste afwijking 17 procent. Voor deze verschillen wordt in dit onderzoek gecorrigeerd door middel van weegfactoren.

Zoals eerder vermeld, omvat Nivel Zorgregistratie niet de gehele Nederlandse bevolking. Daarom zijn weegfactoren berekend waarmee de aantallen voor totaal Nederland (exclusief institutionele huishoudens) kunnen worden berekend. De weegfactoren zijn dusdanig samengesteld dat er voor de hierboven vermelde vertekeningen wordt gecorrigeerd. Daarbij is gebruik gemaakt van de kenmerken leeftijd, geslacht, migratieachtergrond, stedelijkheid én de interactie tussen geslacht en leeftijd. Wat betreft deze kenmerken is de “steekproef” Nivel Zorgregistraties na ophoging dus exact zo verdeeld als in totaal Nederland. Voor tabellen met uitsplitsingen naar variabelen waarvoor niet gecorrigeerd is, kan het wel voorkomen dat de aantallen niet helemaal overeenkomen met de aantallen voor de gehele Nederlandse bevolking zoals weergegeven in StatLine.

3.1.3 Enquête Beroepsbevolking (EBB)

De meeste tabellen zijn gebaseerd op gegevens uit registraties. De tabellen 6 tot en met 9 zijn mede gebaseerd op gegevens uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB). De EBB is een roterend panelonderzoek. Dit houdt in dat respondenten steeds vijfmaal achter elkaar (eens per kwartaal) worden benaderd voor de enquête. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens uit de eerste peiling.

De EBB wordt gehouden onder een aselecte steekproef uit de Nederlandse bevolking. In de EBB hebben verschillende groepen in de populatie verschillende trekkingskansen. Bij het uitvoeren van het onderzoek is er ook sprake van non-respons. De grootte van deze non-respons varieert voor verschillende groepen in de populatie. Om toch uitspraken te doen over de gehele bevolking wordt gebruik gemaakt van ophooggewichten. Deze ophooggewichten zorgen ervoor dat de opgehoogde populatie van de steekproef overeenkomt met de doelpopulatie van de EBB: het aantal personen van 15 jaar en ouder in particuliere huishoudens in Nederland in een jaar.

Met de vaste ophooggewichten wordt echter niet volledig gecorrigeerd voor een verschil in respons van personen met een beperking. Daarom zijn voor dit onderzoek correctiefactoren berekend die hier wel rekening mee houden. Dit wordt ook wel een herweging genoemd. Er is gebruik gemaakt van de weegvariabelen in het EBB-weegmodel (inschrijving bij het UWV, loonsoort, type huishouden, migratieachtergrond, leeftijd, hoogte inkomen, provincie en stedelijkheid woongemeente) en informatie over de omvang van de verschillende subpopulaties. Met behulp van deze nieuwe gewichten kunnen er schattingen worden gemaakt voor de specifieke doelpopulatie van dit onderzoek, namelijk de personen die op 31 december 2019 zowel in de Nivel Zorgregistraties als in de BRP voorkomen. Met de ophooggewichten zoals besproken in de vorige paragraaf (3.1.2) wordt deze populatie vervolgens opgehoogd tot het totaal personen in particuliere huishoudens in Nederland.

Er zijn verschillende manieren waarop de EBB wordt afgenomen. Sinds het vierde kwartaal van 2012 worden alle respondenten in eerste instantie gevraagd om via internet te responderen. Een deel van de respondenten die niet responderen, wordt vervolgens face-to-face of telefonisch benaderd. Een gedetailleerde beschrijving van de waarnemingsmethode is te vinden in de uitgebreide methodebeschrijving EBB. Gedurende de lockdown perioden in 2020, als gevolg van de COVID-19 pandemie, heeft er geen face-to-face benadering plaatsgevonden (medio maart tot en met augustus en vanaf half december 2020). Telefonische en internetwaarnemingen hebben toen wel plaatsgevonden. Voor een aantal kerncijfers over de werkloze en werkzame beroepsbevolking is met behulp van tijdreeksmodellen gecorrigeerd voor het tijdelijk wegvallen van de face-to-face benadering. Deze correctie is in de ophooggewichten verwerkt. Daarnaast wordt via de gebruikelijke weegmodellen zo goed als mogelijk gecorrigeerd voor de (extra) selectiviteit in de respons. De invloed van (de beperkingen in) de benaderstrategieën op de specifieke populatie in dit onderzoek is niet onderzocht.

3.1.4 Marges op steekproefuitkomsten

Dit onderzoek maakt gebruik van twee steekproeven: de Nivel Zorgregistraties en de EBB. Dit betekent dat uitkomsten een bepaalde onzekerheidsmarge hebben. Uitkomsten met een te grote onzekerheid zijn niet gepubliceerd maar vervangen door een punt (.). De regel die daarbij gehanteerd is, is dat een subgroep ongewogen uit minimaal 100 personen moet bestaan (dus vóór ophogen) om verdere uitsplitsingen van deze subgroep te kunnen laten zien. In sommige tabellen zorgt dit ervoor dat gegevens over de groep personen met een verstandelijke beperking niet kunnen worden getoond. Belangrijk is te benadrukken dat door het gebruik van steekproeven óók de cijfers die niet onderdrukt worden een bepaalde onzekerheidsmarge hebben. Hoe groot de marge van de gepubliceerde uitkomsten is, verschilt per cijfer. Hoe kleiner de (sub)populatie en hoe groter de spreiding van de betreffende variabele, hoe groter de marge zal zijn. Ook bij het vergelijken van groepen spelen deze marges een rol. Als beide cijfers marges hebben, kan het zijn dat er een verschil lijkt te zijn tussen twee groepen, terwijl dit feitelijk niet het geval is. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij het interpreteren van de uitkomsten.

Bij het vergelijken van resultaten uit dit onderzoek met de eerdere metingen moet eveneens rekening worden gehouden met deze onzekerheidsmarges. Daarnaast moet bij een vergelijking tussen jaren rekening worden houden met designwijzigingen die van invloed kunnen zijn geweest op de resultaten. Zo zijn er door de tijd heen wijzigingen in het design van de EBB die van invloed kunnen zijn op de responsmodus en/of de resultaten. In 2020 is het opleidingsniveau op basis van de EBB meer gestegen dan verwacht. Ook de verschillende deelpopulaties in de Nivel Zorgregistraties kunnen door de tijd heen veranderen. De meeste deelpopulaties bevatten verschillende type beperkingen. Als een van die beperkingen vaker wordt geregistreerd (omdat het vaker voorkomt óf omdat huisartsen bijvoorbeeld alerter worden op een bepaalde beperking) kan de aard van zo’n groep in de loop van de tijd veranderen, ondanks dat dezelfde diagnosecodes bij de selectie worden gebruikt. Zo lijkt het er op dat ten opzichte van de vorige meting meer (jonge) personen een diagnosecode hebben gekregen voor ‘refractie-afwijkingen’ (F91, bijziendheid, verziendheid, cilindrische afwijkingen, etc.). Deze beperking valt binnen de groep met zintuiglijke aandoeningen, waardoor die groep groter is dan bij de vorige meting. Daarnaast hanteert Nivel Zorgregistraties het uitgangspunt dat chronische aandoeningen nooit overgaan. Dit heeft als consequentie dat naarmate Nivel Zorgregistraties langer bestaat het aandeel personen met een beperking zal groeien. Dit soort veranderingen maken het vergelijken van cijfers over de jaren heen lastig. De meting van 2020 moet dan ook op zichzelf bekeken worden. De kwantitatieve IVRPH-indicatoren zijn wel zoveel mogelijk op dezelfde wijze en op basis van dezelfde registraties en enquêtes samengesteld als bij de vorige meting. In dit onderzoek is niet getest of cijfers tussen groepen en over de tijd heen significant verschillen.

3.1.5 Leeftijdsindeling

De gehanteerde leeftijdsindeling evenals de peildatum van de leeftijd verschilt per tabel. Hieronder worden de verschillen nader toegelicht.

Demografische kenmerken
In tabel 1 is de leeftijd bepaald op basis van de BRP op het peilmoment 31 december 2019.

Onderwijs
In tabel 2 tot en met 5 wordt naar de inschrijving in het onderwijs gekeken, waarbij een leeftijdsselectie is toegepast. De leeftijd is bepaald op basis van de BRP op het peilmoment 30 september 2019. Deze datum hangt samen met het peilmoment waarop wordt bepaald of men al dan niet ingeschreven is in het onderwijs (1 oktober 2019). In tabel 2 tot en met 4 betreft de afbakening personen tot en met 22 jaar. Tabel 5 beperkt zich tot de onderwijsplichtigen (5 tot en met 15 jaar). Tabel 6 toont de gegevens uit de EBB en houdt daarom de indeling 15 tot en met 74 jaar aan en de leeftijd zoals vastgelegd in de EBB (zie hieronder).

Opleidingsniveau, werk en arbeidsmarktpositie
Voor de tabellen die deels zijn gebaseerd op de EBB (tabel 6 tot en met 9) is voor personen van 15 tot en met 74 jaar gekeken naar het opleidingsniveau, werk en arbeidsmarktpositie. De leeftijd van de personen in deze tabellen is bepaald op basis van de EBB en betreft de leeftijd op de EBB-enquêtedatum (peiling 1, in 2020). Voor tabel 10 is de leeftijd bepaald op basis van de BRP op het peilmoment 31 december 2019.

3.1.6 Voortijdig schoolverlaters

Tabel 3 toont de informatie van personen tot en met 22 jaar, ingeschreven in het regulier onderwijs, naar voortijdig schoolverlaten. De populatie waarbinnen wordt bepaald of het al dan niet gaat om een voortijdig schoolverlater (vsv’er), is heel specifiek. Deze bestaat uit alle personen die op 1 oktober 2019 stonden ingeschreven in het door de overheid bekostigd voortgezet onderwijs (vo), middelbaar beroepsonderwijs (mbo) of het voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (vavo). Bovendien moeten deze personen zowel op 1 oktober 2019 (basisjaar) als 1 oktober 2020 (bestemmingsjaar) staan ingeschreven in de BRP. Personen worden van de populatie uitgesloten als zij op 1 oktober van het basisjaar of het bestemmingsjaar enkel een inschrijving hebben in het praktijkonderwijs, Engelse Stroom, Internationaal Baccalaureaat, (voortgezet) speciaal onderwijs of in de volwasseneducatie. Ook personen die op 1 oktober van het bestemmingsjaar een vrijstelling van de leerplicht hebben, maken geen deel uit van de populatie waarbinnen de vsv’ers worden bepaald.

3.1.7 Leerwegondersteunend onderwijs

Tabel 4 toont de informatie van personen tot en met 22 jaar, ingeschreven in het regulier onderwijs met overstap naar voortgezet speciaal en leerwegondersteunend onderwijs (lwoo). Vanaf schooljaar 2015/’16 worden leerlingen met een indicatie voor leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) niet meer door alle scholen aangeleverd aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Dit komt omdat samenwerkingsverbanden vanaf 1 januari 2016 kunnen kiezen voor ‘opting out’. Hiermee kunnen samenwerkingsverbanden eigen indicatiecriteria en -procedures vaststellen voor de toewijzing van lwoo en kunnen zij scholen voordragen voor een lwoo-licentie. Scholen met een lwoo-licentie hoeven niet iedere leerling afzonderlijk te testen en te voorzien van een lwoo-indicatie. Het gevolg hiervan is dat het aantal leerlingen met een indicatie voor lwoo vanaf schooljaar 2015/’16 in de registraties wordt onderschat; en daarmee ook in de samengestelde tabellen voor dit onderzoek.

3.1.8 Bescherming van persoonsgegevens

Privacy is een groot goed. Ook als je niks te verbergen hebt, heb je heel wat te beschermen. Het CBS is het Statistisch Bureau van Nederland dat onafhankelijk onderzoek uitvoert. Het CBS werkt bij elk onderzoek met strenge eisen om data op een veilige manier te verwerven, te verwerken en te publiceren en is transparant over de manier van werken en de methodieken.

Het CBS verzamelt gegevens van natuurlijke personen, bedrijven en instellingen. Dit is wettelijk vastgelegd in de CBS-wet en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Identificerende persoonskenmerken worden na ontvangst direct gepseudonimiseerd. Hierdoor kan het onderzoek alleen worden uitgevoerd op gegevens met een pseudosleutel. Bij publicatie zorgt het CBS er bovendien voor dat natuurlijke personen of bedrijven niet herkenbaar of herleidbaar zijn. Ook hanteert het CBS diverse maatregelen tegen diefstal, verlies of misbruik van persoonsgegevens. Het CBS levert geen herkenbare gegevens aan derden, ook niet aan andere overheidsinstellingen. Wel kunnen sommige (wetenschappelijke) instellingen onder strenge voorwaarden toegang krijgen tot gegevens met pseudosleutel op persoons- of bedrijfsniveau. Voor meer informatie, zie: www.cbs.nl/privacy.

Om onthulling van informatie over individuele personen te voorkomen, zijn de cijfers in de tabellen afgerond op 100-tallen. Daarnaast worden uitsplitsingen over subpopulaties kleiner dan 100 personen vervangen door een punt en zijn percentages afgerond op 0 decimalen. Vanwege deze afronding kan het voorkomen dat aantallen en percentages van de verschillende subcategorieën niet optellen tot het totaal.

3.2 Algemene begrippen

Aandoening – In dit onderzoek heeft iemand een chronische aandoening en/of een langdurige psychische aandoening als deze persoon op peilmoment 31 december 2019 met een ziekte-episode met een diagnose (ICPC-code) van een chronische ziekte of een langdurig psychische aandoening geregistreerd staat in de Nivel Zorgregistraties. De code voor tabaksmisbruik (code P17) is hierbij uitgesloten. Zie ook bijlage 3.

Institutioneel huishouden – Eén of meer personen die samen een woonruimte bewonen en daarbij bedrijfsmatig worden voorzien in dagelijkse levensbehoeften. Ook de huisvesting vindt bedrijfsmatig plaats. Het gaat om personen in instellingen zoals verpleeg- , verzorgings- en kindertehuizen, gezinsvervangende tehuizen, revalidatiecentra en penitentiaire inrichtingen, die daar in principe voor langere tijd (zullen) verblijven. Personen in institutionele huishoudens zijn in dit onderzoek uitgesloten van de populatie.

Particulier huishouden – Eén of meer personen die samen een woonruimte bewonen en zichzelf daar niet-bedrijfsmatig voorzien in de dagelijkse levensbehoeften.

4. Algemene toelichting bij tabel 1: leeftijd en geslacht

De tabellenset bestaat uit tien tabellen, waarbij elke tabel een vergelijking geeft van de situatie van personen met en zonder een beperking en/of een langdurige psychische aandoening. Net als in het vorige hoofdstuk worden deze groepen afgekort naar ‘personen met en zonder beperking’.

De tabellen zijn opgenomen in een aparte tabellenset. De eerste tabel toont de omvang en demografische kenmerken van de onderzoekspopulatie (leeftijd en geslacht) en wordt in dit hoofdstuk toegelicht. De tabellen 2 tot en met 6 gaan over onderwijs en worden in hoofdstuk 5 nader beschreven. De laatste vier tabellen (7 tot en met 10) geven informatie over werk en werkgelegenheid en krijgen in hoofdstuk 7 een nadere toelichting.

4.1 Inleiding

Tabel 1 gaat over de (demografische) kenmerken leeftijd en geslacht van personen met en zonder beperking. Deze kenmerken zijn afkomstig uit de BRP. De omvang van de groepen met een beperking is gebaseerd op de gegevens in de Nivel Zorgregistraties, waarbij de cijfers zijn opgehoogd naar de Nederlandse bevolking (zie paragraaf 3.1.2).

4.2 Opzet van de tabel

Tabel 1 vergelijkt de groep personen met een beperking met de 'referentiegroep', dus de groep zonder beperking. Daarbij wordt de omvang van elk van de groepen getoond en onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen beperkingen. De resultaten worden uitgesplitst naar zes leeftijdsgroepen en naar geslacht.

4.3 Resultaten tabel 1

Meer dan 6 op de 10 Nederlanders hebben een beperking. Veruit de meesten van hen hebben een lichamelijke aandoening (89 procent), gevolgd door een zintuiglijke beperking (20 procent). Vrouwen hebben vaker dan mannen een beperking: twee derde van de vrouwen tegenover 58 procent bij de mannen. Hierbij speelt leeftijd ook een rol, vrouwen worden gemiddeld ouder dan mannen en ouderen hebben meer beperkingen.

Figuur 4.3.1 toont per leeftijdsgroep het aandeel personen met en zonder een beperking. Boven de 75 jaar heeft meer dan 96 procent een beperking. In de jongere leeftijdsgroepen (onder de 45 jaar) heeft minder dan de helft een beperking.

4.3.1 Wel of geen beperking naar leeftijdsgroep
 geen beperking (%)beperking (%)
jonger dan 15 jaar14383001278400
15 tot 25 jaar10778001045100
25 tot 45 jaar23347001924700
45 tot 65 jaar15309003259300
65 tot 75 jaar2038001710900
75 jaar en ouder500001295500

Tabel 1 toont ook de onderliggende typen beperkingen. Hier zien we dat bij de meeste beperkingen er zowel in absolute als relatieve zin meer vrouwen zijn dan mannen. Binnen de groep met een verstandelijke beperking zien we juist meer mannen dan vrouwen in de Nivel Zorgregistraties. Oudere personen met een verstandelijke beperking vinden we minder terug in de Nivel Zorgregistraties, omdat ze op een oudere leeftijd vaker naar een instelling gaan en bij de huisarts uit beeld verdwijnen.

5. Algemene toelichting bij de tabellen over onderwijs

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de vijf tabellen (tabel 2 tot en met 6) die betrekking hebben op onderwijs. Tabellen 2 tot en met 5 zijn samengesteld op basis van de Basisregistratie Personen (BRP) en de Basisregistratie Onderwijs (BRON); zie bijlage 2 voor een toelichting op de gebruikte bronnen in dit onderzoek. Tabel 6 is samengesteld op basis van de EBB. In deze enquête is de groep personen met een verstandelijke beperking onvoldoende vertegenwoordigd. Voor deze groep kunnen we daarom geen cijfers laten zien. De groep personen met een verstandelijke beperking is wel opgenomen in het totaal personen met een chronische aandoening en/of een langdurige psychische aandoening. Voor de leesbaarheid van het stuk worden deze groepen net als in de vorige hoofdstukken afgekort naar ‘personen met een beperking’.

5.2 Opzet van de tabellen

In elke tabel wordt de situatie van personen met een beperking vergeleken met die van de 'referentiegroep', dus de groep personen zonder beperking. Net als in tabel 1 maken ook deze tabellen een onderscheid tussen de verschillende typen beperkingen. De volgende paragraaf beschrijft de belangrijkste resultaten van deze tabellen. In de laatste paragraaf worden de belangrijkste begrippen uitgelegd.

5.3 Resultaten tabel 2 tot en met tabel 6

5.3.1 Resultaten van tabel 2

Deze tabel toont het aantal personen tot en met 22 jaar dat staat ingeschreven in het door de overheid bekostigd basis- en voortgezet onderwijs. Daarbij wordt een uitsplitsing gemaakt naar regulier en speciaal onderwijs. Van de basisschoolleerlingen met een beperking volgt zeven procent speciaal onderwijs. In het voortgezet onderwijs is dat dertien procent. Personen met een verstandelijke beperking staan vaker ingeschreven in het speciaal onderwijs (rond de 70 procent). Personen met een lichamelijke aandoening staan het minst vaak ingeschreven bij speciaal onderwijs (vijf procent bij het basisonderwijs).

Figuur 5.3.1 toont het aandeel inschrijvingen in speciaal onderwijs binnen het door de overheid bekostigd basis- en voortgezet onderwijs. De percentages in deze figuur kunnen opgeteld boven de 100 procent uitkomen: personen kunnen in meerdere groepen van beperkingen voorkomen.

5.3.1 Inschrijvingen speciaal onderwijs naar type beperking
 Geen beperking (%)Lichamelijke aandoening (%)Zintuiglijke beperking (%)Psychische aandoening (%)Verstandelijke beperking (%)
Speciaal basisonderwijs3581869
Speciaal voortgezet onderwijs911132474

5.3.2 Resultaten van tabel 3

Tabel 3 laat zien in hoeverre leerlingen het regulier onderwijs verlaten zonder startkwalificatie, dat wil zeggen zonder een havo- of vwo-diploma, of een diploma op mbo niveau 2 of hoger. Deze groep leerlingen wordt 'voortijdig schoolverlater' genoemd (zie ook paragraaf 3.1.6). Twee procent van alle leerlingen met een beperking is voortijdig schoolverlater. Dit is gelijk aan het percentage bij leerlingen zonder een beperking. Figuur 5.3.2 toont de percentages voortijdig schoolverlaters naar het type beperking. Personen met een verstandelijke beperking behoren het vaakst tot de categorie voortijdig schoolverlaters (acht procent).

5.3.2 Voortijdig schoolverlaters naar type beperking
 Aandeel voortijdig schoolverlaters (%)
Geen beperking2
Lichamelijke aandoening2
Zintuiglijke beperking2
Psychische aandoening4
Verstandelijke beperking8

5.3.3 Resultaten van tabel 4

Tabel 4 geeft weer in hoeverre leerlingen de overstap maken van regulier onderwijs naar het speciaal onderwijs. Het gaat om leerlingen die in schooljaar 2019/’20 regulier onderwijs volgden en in schooljaar 2020/’21 voortgezet speciaal onderwijs. Onder regulier onderwijs wordt verstaan het door de overheid bekostigd voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs of voortgezet algemeen volwassenen onderwijs. Sommige personen zijn uitgesloten van de populatie: personen die op 1 oktober 2019 of 1 oktober 2020 een inschrijving hebben in het praktijkonderwijs, Engelse Stroom, Internationaal Baccalaureaat, of in de volwasseneducatie. Van de leerlingen met een beperking stapten er 2 300 over van het reguliere onderwijs naar het voortgezet speciaal onderwijs (0,33 procent); van de leerlingen zonder beperking waren dat er 800 (0,13 procent). Het aandeel leerlingen met een beperking dat overstapt naar het speciaal onderwijs wijkt nauwelijks af van dat van leerlingen zonder beperking. Dit komt waarschijnlijk omdat de groep met een beperking al grotendeels in het speciaal onderwijs zit.

5.3.4 Resultaten van tabel 5

Tabel 5 toont de onderwijsinschrijvingen van kinderen in de leerplichtige leeftijd (5 tot en met 15 jaar). Nagenoeg alle kinderen - met of zonder een beperking - staan ingeschreven in het bekostigd onderwijs (99 procent). Bij de groep kinderen met een verstandelijke beperking zien we dat een kleiner aandeel (93 procent) in het bekostigd onderwijs ingeschreven staat. Dat wil echter niet zeggen dat zeven procent van de kinderen met een verstandelijke beperking géén onderwijs volgt. Particulier onderwijs, thuisonderwijs en onderwijs in het buitenland vallen namelijk buiten het bekostigd onderwijs, en zijn niet in de tabel opgenomen.

5.3.5 Resultaten van tabel 6

Tabel 6 laat zien wat het onderwijsniveau is van personen tussen de 15 en 75 jaar. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen het niveau van de hoogst gevolgde opleiding en de hoogst behaalde opleiding. De hoogst gevolgde opleiding is altijd van hetzelfde of een hoger niveau dan de hoogst behaalde opleiding: iemand kan wel met de hogere opleiding zijn begonnen maar deze niet afmaken óf de persoon is nog bezig met deze hogere opleiding.

Een derde van de personen met een beperking is in het bezit van een hbo- of wo-diploma. Van de personen zonder beperking is dit 41 procent. Echter, personen met een beperking zijn over het algemeen ouder, en ouderen hebben meestal een lager onderwijsniveau. Daarom wordt in de tabel tevens een onderscheid naar leeftijdsgroepen gemaakt (15-44 jaar en 45-74 jaar). Deze uitsplitsing is ook weergegeven in figuur 5.3.3. In de figuur is te zien dat er in de jongste leeftijdsgroep een kleiner verschil is, maar dat personen met een beperking nog steeds minder vaak een hbo- of wo-diploma (36 procent) hebben dan personen zonder beperking (41 procent).

5.3.3 Hoog diploma (hbo of wo) naar leeftijdsgroep en wel of geen beperking
 Geen beperking (%)Beperking (%)
15-44 jaar4136
45-74 jaar4130

5.4 Begrippen met betrekking tot onderwijs

Bekostigd onderwijs – Onderwijs aan een instelling die wordt bekostigd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) of het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Het (voortgezet) speciaal onderwijs valt hier ook onder. Onderwijstypen die hier niet onder vallen zijn onder andere onderwijs aan een particuliere onderwijsinstelling, thuisonderwijs en onderwijs in het buitenland.

Leerweg ondersteunend onderwijs (lwoo) – Onderwijs bestemd voor vmbo-leerlingen met achterstanden of gedrags- en motivatieproblemen, die met extra begeleiding wel een diploma kunnen behalen. Hierin kunnen dezelfde vier leerwegen worden gevolgd en dezelfde diploma's worden gehaald als in het normale vmbo-onderwijs. Vanaf schooljaar 2015/’16 wordt het aantal leerlingen met een indicatie voor lwoo onderschat. Sinds 1 januari 2016 hoeven scholen deze leerlingen met een lwoo-indicatie niet altijd meer aan te leveren aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Een samenwerkingsverband passend onderwijs kan namelijk ook kiezen voor ‘opting out’, informatie hierover is te vinden op de website van de Onderwijsinspectie. Daarmee stellen zij hun eigen indicatiecriteria en -procedures vast voor de toewijzing van lwoo en kunnen zij scholen voordragen voor een lwoo-licentie. Scholen met een lwoo-licentie hoeven vervolgens niet iedere leerling afzonderlijk te testen en te voorzien van een lwoo-indicatie.

Onderwijsniveau – Het niveau van de hoogst gevolgde of hoogst behaalde opleiding. In deze publicatie worden drie niveaus onderscheiden:

  • Laag: onderwijs op het niveau van basisonderwijs, het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo of de assistentenopleiding (mbo-1);
  • Middelbaar: onderwijs op het niveau van de bovenbouw van havo/vwo, de basisberoepsopleiding (mbo-2), de vakopleiding (mbo-3) of de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo-4);
  • Hoog: onderwijs op het niveau van hbo of wo.

Praktijkonderwijs – Praktisch onderwijs, aansluitend op het basisonderwijs, dat bestemd is voor leerlingen die niet in staat zijn om een diploma te behalen in het vmbo.

Speciaal basisonderwijs – Speciaal basisonderwijs (sbao) is de voortzetting van het voormalige basisonderwijs aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (so-lom), moeilijk lerende kinderen (so-mlk) en in hun ontwikkeling bedreigde kleuters (iobk) voor zover verbonden aan scholen voor so-lom en so-mlk.

Speciaal onderwijs – Speciaal onderwijs zoals bedoeld in de Wet op de Expertisecentra. Het speciaal onderwijs (so-wec) betreft leerlingen van 4 tot ongeveer 12 jaar die speciaal onderwijs krijgen vanwege een lichamelijke of verstandelijke beperking of vanwege ernstige gedrags- en/of leerproblemen. Leerlingen boven de 12 jaar behoren tot het voortgezet speciaal onderwijs (vso-wec).

Voortgezet speciaal onderwijs – Voortgezet speciaal onderwijs zoals bedoeld in de Wet op de Expertisecentra. Het voortgezet speciaal onderwijs (vso-wec) betreft leerlingen boven de 12 jaar die speciaal onderwijs krijgen vanwege een lichamelijke of verstandelijke beperking of vanwege ernstige gedrags- en/of leerproblemen.

Voortijdig schoolverlater – Leerling uit het basisjaar (in dit onderzoek schooljaar 2019/’20) die op 1 oktober van het volgende schooljaar het (regulier) onderwijs heeft verlaten en niet in het bezit is van een startkwalificatie (een havo- of vwo-diploma, of een diploma op mbo niveau 2 of hoger). Zie paragraaf 3.1.7 voor een nadere toelichting van de specifieke populatie.

6. Algemene toelichting bij de tabellen over werk en werkgelegenheid

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de vier tabellen die betrekking hebben op werk en werkgelegenheid (tabel 7 tot en met 10). De tabellen 7 tot en met 9 zijn samengesteld op basis van de EBB. Tabel 10 is samengesteld op basis van de BRP en de Polisadministratie (Polis); zie bijlage 2 voor een toelichting op de gebruikte bronnen in dit onderzoek. Net als in de eerdere hoofdstukken worden de personen met een beperking en/of een langdurige psychische aandoening afgekort naar ‘personen met een beperking’.

6.2 Opzet van de tabellen

In elke tabel wordt de situatie van personen met een beperking vergeleken met die van de 'referentiegroep': personen zonder een beperking. Ook wordt er een uitsplitsing gemaakt naar de verschillende soorten beperkingen. In de tabellen 7 tot en met 10 worden extra leeftijdsgroepen weergegeven. De tabellen 7 tot en met 9 tonen de groep van 15 tot en met 44 jaar en die van 45 tot en met 74 jaar (naast de totale EBB-populatie met personen in particuliere huishoudens tussen de 15 en 75 jaar). Tabel 10 maakt een uitsplitsing in personen jonger dan 25 jaar, tussen de 25 en 45 jaar, en 45 jaar en ouder. De leeftijdsindeling in tabel 10 wijkt af van de tabellen 7 tot en met 9 omdat tabel 10 gebaseerd is op registraties in plaats van op de EBB. In de EBB zijn alleen de 15- tot en met 74-jarigen vertegenwoordigd. In de volgende paragraaf worden de belangrijkste resultaten beschreven en in paragraaf 6.4 worden de belangrijkste begrippen toegelicht.

6.3 Resultaten tabel 7 tot en met tabel 10

6.3.1 Resultaten van tabel 7

Tabel 7 geeft de arbeidsmarktpositie weer: de werkzame en werkloze beroepsbevolking en de niet-beroepsbevolking. Als men geen betaald werk heeft maar wel direct beschikbaar is en actief werk zoekt, behoort men tot de werkloze beroepsbevolking. Als iemand geen betaald werk heeft, maar niet direct beschikbaar is of niet heeft gezocht naar werk, dan behoort deze persoon tot de niet-beroepsbevolking. Van de personen met een beperking is 60 procent werkzaam en behoort 37 procent tot de niet-beroepsbevolking. Van de personen zonder beperking behoort 82 procent tot de werkzame beroepsbevolking en 15 procent tot de niet-beroepsbevolking.

In Figuur 6.3.1 wordt de arbeidsmarktpositie weergegeven naar type beperking en leeftijdsgroep. Bij de jongere leeftijdsgroep (15-44 jaar) is het verschil in arbeidspositie kleiner tussen personen zonder beperking en die met een beperking dan bij de oudere leeftijdsgroep. Personen met een chronische lichamelijke aandoening in de jongste groep verschillen het minst van de personen zonder een beperking.

6.3.1 Werkzaam, werkloos en niet-beroepsbevolking naar type beperking en leeftijdsgroep
   Werkzaam (%)Werkloos (%)Niet-beroepsbevolking (%)
15-44 jaarGeen beperking82414
15-44 jaarLichamelijke aandoening76320
15-44 jaarZintuiglijke beperking64629
15-44 jaarPsychische aandoening61534
45-74 jaarGeen beperking82216
45-74 jaarLichamelijke aandoening52247
45-74 jaarZintuiglijke beperking49250
45-74 jaarPsychische aandoening41454

6.3.2 Resultaten van tabel 8 en tabel 9

In de tabellen 8 en 9 wordt verder ingezoomd op de werkzame beroepsbevolking. Tabel 8 toont de positie in de werkkring: is men werknemer of zelfstandige. Werknemers worden bovendien onderverdeeld naar een vaste of flexibele arbeidsrelatie. Van de werkzame beroepsbevolking met een beperking is 17 procent zelfstandige en 83 procent werknemer. Bij personen zonder beperking zien we dezelfde percentages. Van de werknemers met een beperking heeft 76 procent een vaste arbeidsrelatie, bij de groep zonder beperking is dat 74 procent. Dit verschil ontstaat vooral omdat er relatief meer ouderen zijn onder de personen met een beperking en ouderen hebben vaker een vaste arbeidsrelatie (87 procent) dan jongeren (66 procent).

Tabel 9 laat zien hoeveel uur per week gewerkt wordt. Figuur 6.3.2 geeft de arbeidsduur weer voor personen met en zonder beperking, onderverdeeld naar de verschillende leeftijdsgroepen. Bijna de helft (46 procent) van de werkzame personen met een beperking werkt fulltime (35 uur per week of meer). Dit is een kleiner aandeel dan bij de personen zonder beperking: van hen werkt 54 procent fulltime. Bij de oudere groep is dit verschil nog groter: 60 procent van de personen zonder beperking werkt fulltime, tegenover 47 procent van de personen met beperking.

6.3.2 Arbeidsuren naar wel of geen beperking en leeftijdsgroep
   1-12 uur p.w. (%)12 tot 20 uur p.w. (%)20 tot 35 uur p.w. (%)35 uur of meer p.w. (%)
15-74 jaarGeen beperking972954
15-74 jaarBeperking1083646
15-44 jaarGeen beperking1282952
15-44 jaarBeperking1483345
45-74 jaarGeen beperking453160
45-74 jaarBeperking883747

6.3.3 Resultaten van tabel 10

De laatste tabel geeft weer bij welk soort werkgever de werknemers werkzaam zijn: de overheid, een gesubsidieerde instelling of het bedrijfsleven. Van de personen met een beperking werkt 68 procent in het bedrijfsleven, 19 procent bij een gesubsidieerde instelling en 13 procent bij de overheid. Personen zonder beperking werken vaker in het bedrijfsleven (74 procent) en minder vaak bij gesubsidieerde instellingen (14 procent) en overheid (11 procent). Figuur 6.3.3 laat zien dat in de jongste leeftijdsgroep personen met een beperking vaker in het bedrijfsleven werken dan in de oudere leeftijdsgroepen.

6.3.3 Drie soorten werkgevers naar leeftijdsgroep en wel of geen beperking
   overheid (%)gesubsidieerde instelling (%)bedrijfsleven (%)
TotaalGeen beperking111474
TotaalBeperking131968
jonger dan 25 jaarGeen beperking41086
jonger dan 25 jaarBeperking41185
25-44 jaarGeen beperking121573
25-44 jaarBeperking142066
45 jaar en ouderGeen beperking151768
45 jaar en ouderBeperking162163

Tabel 10 laat zien dat dit verschil tussen de leeftijdsgroepen bij personen met een verstandelijke beperking nog groter is: 31 procent van de ouderen werkt in het bedrijfsleven tegenover 88 procent bij de jongeren. Dit kan mogelijk verklaard worden door het effect van het afschaffen van de wet sociale werkvoorziening in 2015 die vooral van invloed is op de jongere werknemer.

6.4 Begrippen met betrekking tot werk en werkgelegenheid

Arbeidsduur – Het aantal uren dat een persoon in een normale of gemiddelde werkweek werkt. Overuren en onbetaalde uren worden niet meegerekend.

Baan – Overeenkomst waarbij een persoon tegen een financiële vergoeding arbeid verricht voor een bedrijf of instelling. Bij werknemersbanen wordt een mondelinge of schriftelijke arbeidsovereenkomst afgesloten, waarin salaris en andere arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd.

CAO-sector – Alle bedrijven en instellingen die actief zijn in Nederland zijn ingedeeld in een CAO-sector. De indeling in CAO-sectoren is gebaseerd op de positie van de werknemers bij de arbeidsvoorwaardenonderhandelingen. Er worden drie CAO-sectoren onderscheiden:

  • Particuliere bedrijven: privaatrechtelijke bedrijven die niet tot de sector gesubsidieerde instellingen of tot de cao-sector overheid gerekend worden;
  • Overheid: alle publiekrechtelijke bedrijven, zoals rijksoverheid, provincies, gemeenten, waterschappen en het openbaar onderwijs. Daarnaast behoren de politie, het regulier bijzonder onderwijs en de academische ziekenhuizen tot de overheid;
  • Gesubsidieerde instellingen: privaatrechtelijke bedrijven die door subsidie of via wettelijk vastgestelde bijdragen worden gefinancierd, voor zover zij niet tot de overheid behoren. Het gaat onder meer om het grootste deel van de gezondheids- en welzijnszorg, de uitvoeringsorganen voor de sociale verzekeringen en de sociale werkplaatsen.

Flexibele arbeidsrelatie – Een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of een flexibel aantal uren per week. Tot de werknemers met een flexibele arbeidsrelatie behoren:

  • Werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd én een vast aantal uren per week waarbij is afgesproken dat zij bij goed functioneren in vaste dienst komen;
  • Werknemers met een arbeidsovereenkomst van ten minste een jaar én een vast aantal uren per week;
  • Werknemer met een arbeidsovereenkomst van minder dan een jaar én een vast aantal uren per week;
  • Oproep/-invalkrachten: werknemers die op afroep beschikbaar zijn voor het verrichten van werkzaamheden;
  • Uitzendkrachten: personen die ingeschreven zijn bij een uitzendbureau en die met dat bureau een arbeidsverhouding zijn aangegaan tot het verrichten van werkzaamheden op tijdelijke basis voor derden;
  • Werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd én een flexibel aantal uren per week;
  • Werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd én een flexibel aantal uren per week.

De cijfers zijn gebaseerd op de EBB en kunnen iets afwijken van de Polis omdat: 1) respondenten de vragen over het type dienstverband niet goed begrijpen of omdat zij niet goed weten wat voor arbeidscontract ze hebben, of 2) administratieve vertraging in de Polis, zoals het pas op een later tijdstip veranderen van het soort arbeidscontract dan dat het contract is veranderd. Meer informatie hierover is te vinden in de volgende CBS webpublicatie.

Niet-beroepsbevolking – Personen van 15 tot 75 jaar zonder betaald werk die niet recent naar werk hebben gezocht of daarvoor niet direct beschikbaar zijn.

Vaste arbeidsrelatie – Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en een vast aantal uren per week.

Werkloze beroepsbevolking – Personen van 15 tot 75 jaar zonder betaald werk, die recent naar werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn.

Werkkring – De persoon is werkzaam als zelfstandige of als werknemer. Als men meer dan één werkkring heeft, wordt uitgegaan van de werkkring waaraan de meeste tijd wordt besteed.

Werknemer – Een persoon die in een arbeidsovereenkomst afspraken met een economische eenheid maakt om arbeid te verrichten waartegenover een financiële beloning staat.

Werkzame beroepsbevolking – Personen van 15 tot 75 jaar die betaald werk hebben (ongeacht de arbeidsduur).

Zelfstandige – Een persoon die voor eigen rekening of risico arbeid verricht (en hiervoor belastingaangifte doet):

  • in een eigen bedrijf of praktijk (zelfstandig ondernemer),
  • als directeur-grootaandeelhouder (dga),
  • in het bedrijf of de praktijk van een gezinslid (meewerkend gezinslid), of
  • als overige zelfstandige.

Bijlage 1: Afkortingen

AVG – Algemene verordening gegevensbescherming
BRP – Basisregistratie Personen
BSN – Burgerservicenummer
CAO – Collectieve Arbeidsovereenkomst
CBS – Centraal Bureau voor de Statistiek
College – College voor de Rechten van de Mens
Dga – Directeur-grootaandeelhouder
DUO – Dienst Uitvoering Onderwijs
EBB – Enquête Beroepsbevolking
EZK – Economische Zaken en Klimaat
Havo – Hoger algemeen voortgezet onderwijs
Hbo – Hoger beroepsonderwijs
ICPC – International Classification of Primary Care
Iobk – In hun ontwikkeling bedreigde kleuters 
IVRPH – Internationaal verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
Lom – Leer- en opvoedingsmoeilijkheden
Lwoo – Leerwegondersteunend onderwijs
Mbo – Middelbaar beroepsonderwijs
Mlk – Moeilijk lerende kinderen
Nivel - Nederlands Instituut voor onderzoek van de Gezondheidszorg
OCW – Onderwijs Cultuur en Wetenschap
RIVM – Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
Sbao – Speciaal basisonderwijs
So – Speciaal onderwijs
SSB – Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden
Vavo – Voortgezet algemeen volwassenen onderwijs
Vmbo – Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
Vso – Voortgezet speciaal onderwijs
Vsv – Voortijdig schoolverlater 
VO – Voortgezet onderwijs
Vwo – Voortgezet wetenschappelijk onderwijs
Wo – Wetenschappelijk onderwijs

Bijlage 2: Bronbestanden

De bronbestanden die zijn gebruikt voor het samenstellen van de tabellen in dit onderzoek zijn grotendeels afkomstig uit het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB). Het SSB is een stelsel van registers en enquêtes, die op persoonsniveau aan elkaar zijn gekoppeld. Per jaargang worden meer dan 50 verschillende registers gebruikt. Voor dit onderzoek worden onder andere gegevens gebruikt over demografie, onderwijs en werk.

Bijlage2-1Nivel Zorgregistraties Eerste Lijn

Bijlage2-2Basisregistratie Onderwijs (BRON)

Bijlage2-3Basisregistratie Personen (BRP)

Bijlage2-4Centraal Register Inschrijvingen Hoger Onderwijs (CRI-HO)

Bijlage2-5Bijlage2-5

Bijlage2-6Geregistreerde Werkzoekenden bij UWV (GWU)

Bijlage2-7Integraal persoonlijk inkomen (INPA)

Bijlage2-8Polisadministratie (Polis)

Bijlage 3: ICPC-codes

Chronische en langdurige ziektes en aandoeningen onderverdeeld naar subgroep met ICPC-codes

ICPC-codeChronische lichamelijke aandoeningen
A28Functiebeperking/handicap
A79Maligniteit met onbekende primaire lokalisatie
A90Multiple aangeboren afwijkingen
B28Functiebeperking/handicap bloed/lymfestelsel
B72Ziekte van Hodgkin
B73Leukemie
B74Andere maligniteit bloed/lymfestelsel
B78Erfelijke hemolytische anemie
B79Andere aangeboren afwijking bloed/lymfestel
B83Purpura/stollingsstoornis/afwijkende trombocyten
B90HIV-infectie (AIDS/ARC)
D28Functiebeperking/handicap spijsverteringsorganen
D74Maligniteit maag
D75Maligniteit colon/rectum
D76Maligniteit pancreas
D77Andere / niet-gespecificeerde maligniteit spijsverteringsorganen
D81Aangeboren afwijking(en) spijsverteringsorganen
D92Diverticulose/diverticulitis
D94Colitis ulcerosa/chronische enteritis (regionalis)
D97Cirrose/andere leverziekte
K28Functiebeperking/handicap hartvaatstelsel
K73Aangeboren afwijking(en) hartvaatstelsel
K74Angina pectoris
K76Andere/chronische ischemische hartziekte
K77Decompensatio cordis
K82Cor pulmonale
K86Essentiële hypertensie zonder orgaanbeschadiging
K87Hypertensie met orgaanbeschadiging / secundaire hypertensie
K90Cerebrovasculair accident (CVA)
K91Atherosclerose [ex. K76,K90]
K92Andere ziekte(n) perifere arteriën
L28Functiebeperking/handicap bewegingsapparaat
L82Aangeboren afwijking(en) bewegingsapparaat
L84Artrose/spondylose wervelkolom
L85Verworven afwijking(en) wervelkolom
L88Reumatoïde arthritis/verwante aandoening(en)
L89Coxartrose
L90Gonartrose
L91Andere artrose/verwante aandoening(en)
L95Osteoporose
L98Verworven afwijking(en) extremiteiten
N28Functiebeperking/handicap zenuwstelsel
N70Poliomyelitis/andere enterovirus infectie
N74Maligniteit zenuwstelsel
N85Aangeboren afwijking(en) zenuwstelsel
N86Multiple sclerose
N87Parkinsonisme, ziekte van Parkinson
N88Epilepsie (alle vormen)
R28Functiebeperking/handicap luchtwegen
R84Maligniteit bronchus/long
R85Andere maligniteit luchtwegen
R89Aangeboren afwijking(en) luchtwegen
R91Chronische bronchitis/bronchiëctasieën
R95Emfyseem/COPD
R96Astma
S28Functiebeperking/handicap huid/subcutis
S77Maligniteit huid/subcutis
S81Hemangioom/lymfangioom
S83Andere aangeboren afwijking(en) huid/subcutis
S87Constitutioneel eczeem
S91Psoriasis (met of zonder artropathie)
T28Functionele beperking / handicap endocriene klieren / metabolisme / voeding
T71Maligniteit schildklier
T78Persisterende ductus thyreoglossus/cyste
T80Andere aangeboren afwijking endocriene klieren/metabolisme
T81Struma/noduli [ex. T85,T86]
T86Hypothyreoïdie/myxoedeem
T90Diabetes mellitus
T92Jicht
T93Vetstofwisselingsstoornis(sen)
U28Functiebeperking/handicap urinewegen
U75Maligniteit nier
U76Maligniteit blaas
U77Andere maligniteit urinewegen
U85Aangeboren afwijking(en) urinewegen
U88Glomerulonephritis/nefrose
W28Functiebeperking/handicap ten gevolge van zwangerschap
W72Maligniteit in verband met zwangerschap
W76Zwangerschap complicerende aangeboren afwijking moeder
X28Functiebeperking/handicap geslachtsorganen vrouw
X75Maligniteit cervix uteri
X76Maligniteit borst vrouw
X77Andere maligniteit geslachtsorganen vrouw
X83Aangeboren afwijking(en) geslachtsorganen vrouw
X88Fibroadenoom/polycystische afwijking borsten
ICPC-codeChronische zintuiglijke beperking
F28Functiebeperking/handicap oog/adnexen
F81Andere aangeboren afwijking(en) oog/adnexen
F83Retinopathie
F84Maculadegeneratie
F91Refractie afwijking(en)
F93Glaucoom/verhoogde oogdruk
F94Blindheid (elke graad/vorm)
H28Functiebeperking/handicap oor
H80Aangeboren afwijking(en) oor
H83Otosclerose
H84Presbyacusis
H85Akoestisch letsel/lawaaidoofheid
H86Doofheid/slechthorendheid
ICPC-codeChronische psychische aandoeningen
P28Functiebeperking/handicap psychische ziekte
P70Seniele dementie/Alzheimer
P72Schizofrenie
P80Persoonlijkheids-/karakterstoornis
ICPC-codeLangdurige psychische aandoeningen
P10Stamelen/stotteren/tics
P11Eetprobleem(en) bij kind
P12Enuresis [ex. U04]
P13Encopresis
P15Chronisch alcoholmisbruik
P16Acuut alcohol misbruik/intoxicatie
P18Geneesmiddelmisbruik
P19Drugsmisbruik
P20Geheugen-/concentratie-/oriëntatiestoornissen
P21Overactief kind/hyperkinetisch syndroom
P22Andere zorgen gedrag kind
P23Andere zorgen gedrag adolescent
P24Specifiek leerprobleem
P25Levensfaseprobleem volwassene
P71Andere organische psychose(n)
P73Affectieve psychose
P74Angststoornis/angsttoestand
P75Hysterie/hypochondrie
P76Depressie
P78Neurasthenie/surmenage
P79Andere neurose
P98Andere/niet gespecificeerde psychose(n)
P99Andere psychische stoornissen
ICPC-codeChronische verstandelijke beperking
P85Mentale retardatie/intellectuele achterstand