Samenvatting
De stikstofexcretie is in 2020 met 489,4 miljoen kilogram vrijwel gelijk aan de excretie in 2019 (489,7 miljoen kilogram). De stikstofexcretie ligt hiermee nu 3 procent onder het productieplafond van 504,4 miljoen kilogram. De fosfaatexcretie in dierlijke mest is gedaald van 155,5 miljoen kilogram in 2019 tot 150,7 miljoen kilogram in 2020, 13 procent onder het fosfaatplafond van 172,9 miljoen kilogram. Hoewel het totale niveau van de stikstofexcretie vrijwel gelijk is gebleven aan het niveau in 2019, zijn er tussen de diercategorieën wel verschillen. In de melkveehouderij is in 2020 ruim 2 procent meer stikstof geproduceerd wat deels samenhangt met de samenstelling van het rantsoen. Daarnaast nam het aantal dieren in de melkveehouderij iets toe. Bij varkens, pluimvee en bij de overige diercategorieën was sprake van een daling van de stikstofexcretie. De daling van de fosfaatexcretie in 2020 heeft bij graasdieren vooral te maken met lagere fosforgehalten van ruwvoer. Bij varkens en kippen daalde de fosfaatexcretie door een afname van het aantal dieren en, behalve bij varkens, door gemiddeld lagere excretiefactoren per dier.
Rundvee (miljoen kg stikstof) | Varkens (miljoen kg stikstof) | Pluimvee (miljoen kg stikstof) | Overig vee (miljoen kg stikstof) | |
---|---|---|---|---|
1990 | 451,8 | 149,7 | 64,9 | 24,7 |
2000 | 339,2 | 120,6 | 62,6 | 26,6 |
2010 | 298,5 | 105,5 | 64,5 | 21,2 |
2019 | 315,7 | 93,7 | 56 | 24,3 |
2020 | 320,1 | 91,8 | 54,7 | 22,8 |
Rundvee (miljoen kg fosfaat) | Varkens (miljoen kg fosfaat) | Pluimvee (miljoen kg fosfaat) | Overig vee (miljoen kg fosfaat) | |
---|---|---|---|---|
1990 | 120,8 | 69 | 33 | 6,2 |
2000 | 102,1 | 48,2 | 32,1 | 8,5 |
2010 | 96,2 | 45,5 | 29,1 | 8,1 |
2019 | 85,7 | 36,8 | 25,1 | 7,9 |
2020 | 82,7 | 36,7 | 24,1 | 7,3 |
Rundvee
Het aantal melkkoeien nam in 2020 toe met 1,0 procent ten opzichte van 2019 en het vrouwelijk jongvee nam met 1,6 procent toe. Het stikstofgehalte en het fosforgehalte van het mengvoer voor melkvee namen licht toe. Het stikstofgehalte van het verbruikte graskuil lag in 2020 ook iets boven het niveau van 2019 maar het stikstofgehalte van vers gras was in 2020 lager dan in 2019. Het fosforgehalte van het verbruikte ruwvoer lag in 2020 onder het niveau van 2019. Het fosforgehalte van graskuil en vers gras was niet eerder zo laag.
In de melkveehouderij nam de stikstofexcretie vergeleken met 2019 toe met 6,8 miljoen kilogram tot 286,5 miljoen kilogram, iets boven het productieplafond van 281,8 miljoen kilogram. Voor de verantwoording van het Nederlandse mestbeleid aan de Europese Unie mag voor de melkveesector gerekend worden met gemiddelde stikstof- en fosforgehalten van gras en maïs van de laatste vijf jaar, waarbij de jaren met de hoogste en de laagste gehalten buiten beschouwing blijven. Met deze zogeheten ruwvoercorrectie komt de stikstofuitscheiding van de melkveesector uit op 281,8 miljoen kilogram stikstof, gelijk aan het productieplafond. De fosfaatproductie van de melkveesector ligt met 73,6 miljoen kilogram ruim onder het fosfaatplafond van 84,9 miljoen kilogram.
De stikstofexcretie van vleesrundvee bedroeg in 2020 33,7 miljoen kg, 2,3 miljoen kilogram minder dan in 2019. De fosfaatexcretie daalde eveneens, van 10,2 miljoen kilogram naar 9,1 miljoen. De dalingen hangen samen met een lagere excretie door vleeskalveren.
Varkens
In 2020 waren er ruim 200 duizend vleesvarkens (3,7 procent) minder dan in 2019. Het aantal fokvarkens (exclusief biggen) daalde met 1,1 procent. De stikstofexcretie in de varkenssector daalde van 93,7 miljoen kilogram in 2019 tot 91,8 miljoen kilogram in 2020. De fosfaatexcretie daalde van 36,8 naar 36,7 miljoen kilogram.
Pluimvee
De stikstof- en fosfaatexcretie van de pluimveesector daalde ten opzichte van 2019 met respectievelijk 2,4 procent en 4,1 procent. De dalingen hangen samen met de afname van het aantal leghennen en lagere excretiefactoren per dier.
Overig vee
De stikstof- en fosfaatexcretie van schapen, geiten, paarden, pony’s, konijnen en pelsdieren daalde in 2020 vergeleken met 2019 door afname van het aantal ooien en lagere stikstof- en fosforgehalten van weidegras en door afname van het aantal nertsen.
Landbouwtelling
Op de peildatum van de Landbouwtelling kan er sprake zijn van tijdelijke leegstand van stallen. In dat geval wordt met ingang van 2018 in de Landbouwtellingstabellen het aantal vleeskalveren, vleesvarkens, kippen en kalkoenen verhoogd waarbij gebruik wordt gemaakt van de opgave van het voorgaande jaar. De reden voor deze bijtellingen is dat de Landbouwtelling een structuurtelling is waarvoor een juiste bepaling van bedrijfstypen en de economische omvang van de bedrijven van belang is. Het gemiddeld aantal aanwezige dieren in een jaar wordt hierdoor echter overschat. Voor de berekening van de mestproductie is daarom uitgegaan van de dieraantallen in de Landbouwtelling zonder bijtellingen bij tijdelijke leegstand van stallen.
Als gevolg van de coronapandemie waren er in 2020 gemiddeld minder vleeskalveren dan op 1 april, de peildatum van de Landbouwtelling. Het aantal vleeskalveren is daarom gecorrigeerd op basis van kwartaaltellingen met het I&R-systeem voor rundvee. Daarnaast bedroeg het gemiddeld aantal aanwezige nertsen als gevolg van ruimingen vanwege coronabesmettingen ongeveer de helft van het aantal in de landbouwtelling. Ook hiervoor is gecorrigeerd.
Vanaf het begin van de jaren negentig stelt de Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (WUM) jaarlijks standaardfactoren vast voor de mestproductie (volume) en voor de excretie van stikstof, fosfaat en kali per diercategorie. De totale excretie van deze stoffen wordt berekend door de standaardfactoren per diercategorie te vermenigvuldigen met het aantal dieren in de Landbouwtelling.
Dit rapport geeft een kort overzicht van de rekenmethodiek, de uitgangspunten en van de resultaten voor 2020 en enkele eerdere jaren.