6. Resultaten
6.1 Stikstof- en fosfaatexcretie
De stikstofexcretie daalde heel licht van 489,7 miljoen kilogram in 2019 tot 489,4 miljoen kilogram in 2020. Hierdoor lag de stikstofexcretie in 2020 3 procent onder het productieplafond van 504,4 miljoen kilogram. De fosfaatexcretie in dierlijke mest daalde in dezelfde periode van 155,5 tot 150,7 miljoen kilogram. Door deze afname ligt de fosfaatexcretie nu 22 miljoen kilogram (13 procent) onder het niveau van het fosfaatplafond van 172,9 miljoen kilogram. In Tabel 6.1.1 is de excretie van stikstof en fosfaat naar diercategorie weergegeven.
Stikstof (N) | Stikstof (N) | Fosfaat (P2O5) | Fosfaat (P2O5) | |
---|---|---|---|---|
2019 | 2020 | 2019 | 2020 | |
Rundvee voor de melkveehouderij | 279,7 | 286,5 | 75,5 | 73,6 |
Rundvee voor de vleesproductie | 36,0 | 33,7 | 10,2 | 9,1 |
Varkens | 93,7 | 91,8 | 36,8 | 36,7 |
Pluimvee | 56,0 | 54,7 | 25,1 | 24,1 |
Overig vee1) | 24,3 | 22,8 | 7,9 | 7,3 |
Totaal | 489,7 | 489,4 | 155,5 | 150,7 |
1) Schapen, geiten, paarden, pony's, konijnen en nertsen. |
Rundvee
Het aantal melkkoeien nam in 2020 toe met 1,0 procent ten opzichte van 2019 en het vrouwelijk jongvee nam met 1,6 procent toe. De melkproductie per koe lag in 2020 met 8 900 kg iets hoger dan in 2019 (8 870 kg). Het stikstofgehalte en het fosforgehalte van het mengvoer voor melkvee namen licht toe in 2020. Het stikstofgehalte van het verbruikte graskuil lag in 2020 ook iets boven het niveau van 2019. Het stikstofgehalte van weidegras daalde in 2020. Het fosforgehalte van het verbruikte ruwvoer lag in 2020 onder het niveau van 2019. Het fosforgehalte van graskuil en vers gras was in de tijdreeks vanaf 1990 niet eerder zo laag.
In de melkveehouderij nam de stikstofexcretie vergeleken met 2019 toe met 6,8 miljoen kilogram tot 286,5 miljoen kilogram, net boven het productieplafond van 281,8 miljoen kilogram. Voor de verantwoording van het Nederlandse mestbeleid aan de Europese Unie mag voor de melkveesector gerekend worden met gemiddelde stikstof- en fosforgehalten van gras en maïs van de laatste vijf jaar, waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarden buiten beschouwing blijven. Met deze zogeheten ruwvoercorrectie komt de stikstofuitscheiding van de melkveesector uit op 281,8 miljoen kilogram stikstof, gelijk aan het productieplafond. De fosfaatproductie van de melkveesector ligt met 73,6 miljoen kilogram ruim onder het fosfaatplafond van 84,9 miljoen kilogram.
De stikstofexcretie van vleesrundvee bedroeg in 2020 33,7 miljoen kg, 2,3 miljoen kilogram minder dan in 2019. De fosfaatexcretie daalde eveneens, van 10,2 miljoen kilogram naar 9,1 miljoen. De dalingen hangen samen met een lagere excretie door witvleeskalveren.
Varkens en pluimvee
Het aantal vleesvarkens daalde in 2020 met ruim 200 duizend stuks vergeleken met 2019. Dat is een daling met 3,7 procent. Het aantal zeugen daalde met 20 duizend stuks (2,1 procent). De voersamenstelling vertoonde geringe verschillen met 2019.
De stikstof- en fosfaatexcretie van de pluimveesector daalde ten opzichte van 2019 met respectievelijk 2,4 procent en 4,1 procent. De dalingen hangen samen met de afname van het aantal leghennen en lagere excretiefactoren per dier.
Overige vee
Het overige vee bestaat uit schapen, geiten, paarden, pony’s, konijnen en pelsdieren. De stikstof- en fosfaatexcretie van deze groep daalde in 2020 met respectievelijk 6 procent en 8,5 procent, vooral door afname van het aantal schapen en nertsen. Het aantal nertsen nam in de loop van het jaar sterk af door ruimingen die het gevolg waren van coronabesmettingen.
In de periode 1990-2020 daalde de stikstofexcretie met 29 procent en de fosfaatexcretie met 34 procent (Figuur 6.1.2). Door invoering van fosfaatgebruiksnormen, de mestboekhouding en mestproductierechten eind jaren tachtig, werd de daling van de fosfaatexcretie al ingezet vóór de invoering van het mineralenaangiftesysteem Minas in 1998. Bij stikstof werd de sterkste afname juist gerealiseerd na 1997. Tijdens de laatste jaren waarin Minas nog van kracht was, stagneerde de daling van de stikstof- en fosfaatexcretie. Na de invoering van het stelsel van gebruiksnormen in 2006 zijn de mestproductie en de mineralenexcretie weer licht gestegen. In de periode 2013-2017 nam de stikstofexcretie toe door de groei van de melkveestapel en hoge stikstofgehalten van ruwvoer. Door de krimp van de melkveestapel daalde de stikstofexcretie in 2018 en deze daling zette door in 2019, maar in 2020 was er weer sprake van een lichte toename. De fosfaatexcretie nam in de periode 2013-2015 toe door de groei van de melkveestapel en hoge fosforgehalten van ruwvoer maar in 2016 daalde deze door lagere fosforgehalten van ruwvoer en krachtvoer. Vanaf 2017 daalde de fosfaatexcretie door de krimp van de melkveestapel en lagere fosforgehalten van ruwvoer en krachtvoer.
Index (1990=100) | Stikstofexcretie (Index (1990=100)) | Fosfaatexcretie (Index (1990=100)) |
---|---|---|
1990 | 100 | 100 |
2000 | 79 | 83 |
2010 | 71 | 78 |
2019 | 71 | 68 |
2020 | 71 | 66 |
Voor het derde jaar op rij lag zowel de stikstofexcretie als de fosfaatexcretie beneden het productieplafond dat door de EU voor Nederland is vastgesteld. Mits deze productieplafonds niet worden overschreden mag Nederland onder voorwaarden meer dierlijke mest gebruiken per hectare landbouwgrond dan de Nitraatrichtlijn voorschrijft (derogatie). De productieplafonds zijn door de EU vastgesteld op het productieniveau van 2002.
6.2 Gasvormige stikstofverliezen
Tijdens de opslag van mest verandert de samenstelling door afbraak van organische stof, vervluchtiging van ammoniak en vervluchtiging van overige stikstofverbindingen (N2, N2O, NO) door denitrificatie. De stikstofexcretie verminderd met de stikstofverliezen in stal en opslag wordt aangeduid met stikstofproductie. In figuur 6.2.1 is de stikstofexcretie verdeeld in stikstofproductie, de gasvormige verliezen die optreden tijdens opslag binnen en buiten de stal en de afvoer van stikstof via het spuiwater van luchtwassers. De afvoer van stikstof via het spuiwater van luchtwassers wordt tot de verliezen uit dierlijke mest gerekend omdat deze stikstof niet langer beschouwd wordt als dierlijke mest maar als een anorganische meststof, vergelijkbaar met kunstmest.
Bij de toediening van dierlijke mest aan de bodem, inclusief de mest die dieren produceren als ze in de wei lopen, vervluchtigt opnieuw een deel van de aanwezige stikstof in de vorm van ammoniak. Deze toedieningsverliezen zijn niet in Figuur 6.2.1 weergegeven. De cijfers in de figuur zijn berekend met de op TAN-gebaseerde rekenmethodiek zoals beschreven in Van der Zee et al. (2021).
Stikstof in de mest (miljoen kg) | Ammoniak uit stal en opslag (uitgedrukt in N) (miljoen kg) | Overige gasvormige verliezen (miljoen kg) | Spuiwater van luchtwassers (miljoen kg) | |
---|---|---|---|---|
1990 | 598,7 | 80,8 | 11,6 | 0 |
2000 | 476,1 | 63,4 | 9,5 | 0 |
2010 | 421,2 | 57,1 | 8,9 | 2,5 |
2019 | 423,7 | 48 | 8,8 | 9,2 |
2020 | 423,7 | 47,9 | 8,9 | 8,9 |
6.3 Stikstof- en fosfaatexcretie naar regio
Er zijn grote regionale verschillen in de excretie van stikstof en fosfaat. Traditioneel is de stikstof- en fosfaatexcretie in Noord-Brabant het grootst, zowel in absolute hoeveelheid als per hectare cultuurgrond. In Zeeland is de mestproductie het kleinst door de geringe veedichtheid.
Figuur 6.3.1 toont de bijdrage van de verschillende diergroepen in de totale stikstofexcretie per provincie. In alle provincies met uitzondering van Limburg is het aandeel van rundvee in de stikstofexcretie het grootst. In Figuur 6.3.2 is de stikstofexcretie weergegeven per hectare cultuurgrond (exclusief glastuinbouw). Uit de figuur blijkt dat Noord-Brabant en Limburg de provincies zijn met de hoogste excretie per hectare.
Rundvee (miljoen kg stikstof) | Varkens (miljoen kg stikstof) | Pluimvee (miljoen kg stikstof) | Schapen en geiten (miljoen kg stikstof) | Paardenenpony's (miljoen kg stikstof) | Konijnen en pelsdieren (miljoen kg stikstof) | |
---|---|---|---|---|---|---|
Noord-Brabant | 43,80 | 43,64 | 13,57 | 3,10 | 1,11 | 0,63 |
Gelderland | 52,55 | 13,85 | 10,42 | 3,17 | 1,07 | 0,19 |
Overijssel | 49,91 | 11,76 | 6,25 | 1,78 | 0,62 | 0,09 |
Fryslân | 57,53 | 0,80 | 3,33 | 1,58 | 0,60 | 0,03 |
Limburg | 10,51 | 14,15 | 9,60 | 1,03 | 0,50 | 0,16 |
Drenthe | 20,19 | 1,73 | 3,99 | 0,73 | 0,33 | 0,00 |
Groningen | 20,46 | 1,90 | 2,42 | 0,68 | 0,20 | 0,00 |
Utrecht | 19,22 | 2,09 | 1,45 | 0,85 | 0,33 | 0,04 |
Zuid-Holland | 17,71 | 0,75 | 0,30 | 1,09 | 0,42 | 0,01 |
Noord-Holland | 17,32 | 0,17 | 0,64 | 1,28 | 0,41 | 0,00 |
Flevoland | 6,14 | 0,49 | 1,82 | 0,25 | 0,07 | 0,03 |
Zeeland | 4,76 | 0,47 | 0,87 | 0,32 | 0,14 | 0,01 |
Rundvee (kg stikstof per ha) | Varkens (kg stikstof per ha) | Pluimvee (kg stikstof per ha) | Schapen en geiten (kg stikstof per ha) | Paarden en pony's (kg stikstof per ha) | Konijnen en pelsdieren (kg stikstof per ha) | |
---|---|---|---|---|---|---|
Noord-Brabant | 184,9 | 184,2 | 57,3 | 13,1 | 4,7 | 2,7 |
Limburg | 109,5 | 147,4 | 100,0 | 10,7 | 5,2 | 1,7 |
Gelderland | 233,5 | 61,5 | 46,3 | 14,1 | 4,8 | 0,8 |
Overijssel | 255,0 | 60,1 | 31,9 | 9,1 | 3,2 | 0,5 |
Utrecht | 274,1 | 29,8 | 20,7 | 12,1 | 4,7 | 0,6 |
Fryslân | 256,5 | 3,6 | 14,8 | 7,0 | 2,7 | 0,1 |
Drenthe | 136,3 | 11,7 | 26,9 | 4,9 | 2,2 | 0,0 |
Zuid-Holland | 158,0 | 6,7 | 2,7 | 9,7 | 3,7 | 0,1 |
Groningen | 126,8 | 11,8 | 15,0 | 4,2 | 1,2 | 0,0 |
Noord-Holland | 137,0 | 1,3 | 5,1 | 10,1 | 3,2 | 0,0 |
Flevoland | 69,0 | 5,5 | 20,4 | 2,8 | 0,8 | 0,3 |
Zeeland | 39,9 | 3,9 | 7,3 | 2,7 | 1,2 | 0,1 |
6.4 Stikstof- en fosfaatproductie naar bedrijfstype
Nederland mag meer dierlijke mest gebruiken per hectare landbouwgrond dan de 170 kilogram stikstof die de Nitraatrichtlijn voorschrijft (derogatie) mits minimaal 80 procent van het bedrijfsareaal bestaat uit grasland. In dat geval mag op percelen met zand- of lössgrond in Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg 230 kilogram stikstof per hectare per jaar in de vorm van graasdierenmest gebruikt worden. Voor de overige provincies is de norm verruimt tot 250 kilogram stikstof per hectare.
Bij het berekenen van de plaatsingsruimte is uitgegaan van de hiervoor genoemde voorwaarden. De plaatsingsruimte voor stikstof is in de loop van de tijd gedaald door aanscherping van de derogatievoorwaarden en door afname van de hoeveelheid cultuurgrond.
De hoeveelheid stikstof in dierlijke mest die beschikbaar is voor toediening aan de bodem (stikstofproductie) is berekend door de stikstofexcretie te verminderen met stikstofverliezen die optreden in stallen en mestopslagen, inclusief de afvoer van stikstof via het spuiwater van luchtwassers. De verliezen in stallen en mestopslagen zijn berekend volgens de nationale rekenmethodiek voor emissies uit dierlijke mest. De gasvormige stikstofverliezen van 2020 zijn nog voorlopige cijfers. In Figuur 6.4.1 is de stikstofproductie en de plaatsingsruimte voor stikstof uit dierlijke mest van enkele bedrijfstypen weergegeven. De indeling in bedrijfstypen is gebaseerd op het economisch zwaartepunt van de bedrijfsactiviteiten.
Stikstofproductie - totaal (miljoen kg stikstof) | Plaatsingsruimte stikstof - totaal (miljoen kg stikstof) | Stikstofproductie - melkveebedrijven (miljoen kg stikstof) | Plaatsingsruimte stikstof - melkveebedrijven (miljoen kg stikstof) | Stikstofproductie - varkensbedrijven (miljoen kg stikstof) | Plaatsingsruimte stikstof - varkensbedrijven (miljoen kg stikstof) | Stikstofproductie - pluimveebedrijven (miljoen kg stikstof) | Plaatsingsruimte stikstof - pluimveebedrijven (miljoen kg stikstof) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2010 | 421,2 | 399,1 | 220,9 | 200,3 | 70,8 | 9,6 | 47,5 | 3,5 |
2015 | 429,5 | 389,7 | 240,6 | 201,5 | 70,8 | 7,7 | 47,8 | 3,3 |
2019 | 423,7 | 384,3 | 238,4 | 199,1 | 68,6 | 7 | 42,6 | 3 |
2020 | 423,7 | 376,1 | 244,3 | 198,2 | 68,1 | 6,6 | 41,8 | 2,9 |
In figuur 6.4.2 is voor enkele jaren de fosfaatproductie en de plaatsingsruimte weergegeven naar bedrijfstype.
De plaatsingsruimte voor fosfaat is het wettelijk toegestane gebruik van fosfaat in kilogram per hectare (gebruiksnorm) vermenigvuldigd met de oppervlakte van het areaal in hectare. Voor grasland en bouwland gelden verschillende gebruiksnormen die geleidelijk zijn aangescherpt. Met ingang van 2010 zijn de gebruiksnormen voor fosfaat gedifferentieerd naar de fosfaattoestand van de bodem. De gemeten fosfaattoestand is hierbij ingedeeld in een aantal klassen (arm, laag, neutraal of hoog) met een bijbehorende fosfaatgebruiksnorm. Als er geen gegevens zijn over de fosfaattoestand is, in overeenstemming met het mestbeleid, uitgegaan van een hoge fosfaattoestand en geldt dus de laagste fosfaatgebruiksnorm. Globaal is van 40 procent van de cultuurgrond de fosfaattoestand niet bekend. Vooral van bouwland ontbreken gegevens.
Fosfaatproductie - totaal (miljoen kg fosfaat) | Plaatsingsruimte fosfaat - totaal (miljoen kg fosfaat) | Fosfaatproductie - melkveebedrijven (miljoen kg fosfaat) | Plaatsingsruimte fosfaat - melkveebedrijven (miljoen kg fosfaat) | Fosfaatproductie - varkensbedrijven (miljoen kg fosfaat) | Plaatsingsruimte fosfaat - varkensbedrijven (miljoen kg fosfaat) | Fosfaatproductie - pluimveebedrijven (miljoen kg fosfaat) | Plaatsingsruimte fosfaat - pluimveebedrijven (miljoen kg fosfaat) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2010 | 178,9 | 158,8 | 78,5 | 74,0 | 40,5 | 4,3 | 26,2 | 1,6 |
2015 | 180,1 | 135,1 | 87,6 | 71,0 | 37,1 | 2,7 | 26,6 | 1,2 |
2019 | 155,5 | 133,5 | 71,7 | 69,4 | 34,5 | 2,5 | 23,1 | 1,1 |
2020 | 150,7 | 137,9 | 70,0 | 73,1 | 34,7 | 2,1 | 22,2 | 1,1 |
6.5 Mestproductievolume
De totale mestproductie in 2020 bedroeg 74,3 miljard kilogram tegen 74,6 miljard kilogram in 2019. In Figuur 6.5.1 is de ontwikkeling weergegeven van de mestproductie per diersoort. Tabel 6.5.2 toont de mestproductie per diersoort uitgesplitst naar dunne en vaste mest.
Rundvee - melkvee (miljard kg mest) | Rundvee - vleesvee (miljard kg mest) | Varkens (miljard kg mest) | Pluimvee (miljard kg mest) | Overig vee (miljard kg mest) | |
---|---|---|---|---|---|
1990 | 57,8 | 8,4 | 16,4 | 2,5 | 2,4 |
2000 | 49,1 | 7,7 | 14,1 | 2,1 | 2,6 |
2010 | 49,4 | 6,6 | 11,8 | 1,5 | 2,9 |
2019 | 54,9 | 5,8 | 9,8 | 1,3 | 2,8 |
2020 | 55,3 | 5,6 | 9,6 | 1,3 | 2,7 |
Dunne mest | Vaste mest | Dunne mest | Vaste mest | Dunne mest | Vaste mest | Dunne mest | Vaste mest | Dunne mest | Vaste mest | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1990 | 1990 | 2000 | 2000 | 2010 | 2010 | 2019 | 2019 | 2020 | 2020 | |
Rundvee, excl. vleeskalveren | 63,3 | 0,8 | 52,6 | 1,1 | 52,0 | 0,8 | 56,8 | 0,4 | 57,2 | 0,4 |
Vleeskalveren | 2,1 | 0,0 | 3,0 | 0,0 | 3,1 | 0,0 | 3,4 | 0,0 | 3,3 | 0,0 |
Varkens | 16,4 | 0,0 | 14,1 | 0,0 | 11,8 | 0,0 | 9,8 | 0,0 | 9,6 | 0,0 |
Pluimvee | 1,5 | 1,0 | 0,5 | 1,6 | 0,0 | 1,5 | 0,0 | 1,3 | 0,0 | 1,3 |
Schapen en geiten1) | 1,6 | 0,3 | 1,4 | 0,3 | 1,3 | 0,4 | 1,3 | 0,6 | 1,3 | 0,6 |
Pelsdieren en konijnen | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,1 | 0,1 | 0,0 | 0,2 | 0,0 | 0,1 | 0,0 |
Paarden en pony's1) | 0,2 | 0,3 | 0,3 | 0,5 | 0,4 | 0,6 | 0,3 | 0,4 | 0,3 | 0,4 |
Gehele veestapel | 84,9 | 2,5 | 71,9 | 3,6 | 68,9 | 3,3 | 71,9 | 2,7 | 71,6 | 2,7 |
1) De weidemest van schapen, paarden en pony's is gerekend als dunne mest. |